ECLI:NL:GHSHE:2023:1104

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
21/01203
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoorplicht in belastingzaken en de uitleg van afspraken tussen partijen over hoorzittingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoorplicht in belastingzaken. De belanghebbende, eigenaar van een onroerende zaak, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Meierijstad. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 334.000 voor het belastingjaar 2019 en € 344.000 voor 2020. Na een ongegrond verklaard bezwaar bij de rechtbank, heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld. De kern van het geschil was of de hoorplicht was geschonden, aangezien de belanghebbende en haar gemachtigde niet verschenen op de zitting. Het hof oordeelde dat de uitnodiging voor de zitting op de juiste wijze was verzonden en dat de hoorplicht niet was geschonden. De belanghebbende had verzocht om alle hoorzittingen te bundelen, en het hof concludeerde dat het hoorgesprek van 3 juli 2020 zowel betrekking had op het bezwaar voor 2019 als voor 2020. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 21/01203
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 12 augustus 2021, nummer SHE 20/3759, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Meierijstad,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking) en daarbij de waarde van [a-straat] in [plaatsnaam] (hierna: de onroerende zaak) vastgesteld.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de heffingsambtenaar.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar is verschenen namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] . Belanghebbende en haar gemachtigde zijn, zonder kennisgeving daarvan, niet verschenen.
De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende heeft uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Deze brief, met nummer [track and trace code] , is aangetekend verzonden naar het door belanghebbende opgegeven adres. Tot de gedingstukken behoort een kopie van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de statusinformatie van het verzendbewijs. Hieruit volgt dat de uitnodiging voor de zitting op 17 februari 2023 op het door belanghebbende opgegeven adres is afgeleverd.
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is (mede-)eigenaar van de onroerende zaak. Op 27 mei 2020 heeft zij op grond van artikel 28 Wet WOZ verzocht om een WOZ-beschikking voor het belastingjaar 2019.
2.2.
Op 6 juni 2020 heeft de heffingsambtenaar een WOZ-beschikking gegeven op naam van belanghebbende. Deze beschikking vermeldt dat de waarde van de onroerende zaak per de waardepeildatum 1 januari 2018 is vastgesteld op € 334.000.
2.3.
Belanghebbende heeft op 22 juni 2020 bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift verzoekt belanghebbende onder meer om een telefonische hoorzitting indien niet aan het bezwaar tegemoet wordt gekomen. Daarbij verzoekt de gemachtigde van belanghebbende om alle hoorzittingen te bundelen.
2.4.
Belanghebbende heeft ook bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking voor het belastingjaar 2020. Voor dat jaar is de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 344.000.
2.5.
Voorafgaand aan de indiening van het onderhavige bezwaarschrift hebben de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar met elkaar gecorrespondeerd over het plannen van een telefonische hoorzitting in de zaken waar de gemachtigde van belanghebbende optreedt. Op 24 april 2020 schrijft de heffingsambtenaar in een e-mail aan de gemachtigde van belanghebbende het volgende:
“Uw kantoor heeft WOZ-bezwaren ingediend bij de gemeente Meierijstad. Graag zou ik met u tot een concrete afspraak komen voor de te houden hoorzitting inzake alle ingeboekte bezwaardossiers. Gezien de huidige situatie omtrent het Corona-virus, geniet een telefonische hoorzitting de voorkeur. Ik stel u de navolgende mogelijkheid voor: vrijdag 15 mei (…).”
De gemachtigde van belanghebbende reageert op 30 april 2020:
“(…) Hartelijk dank voor de uitnodiging voor een telefonische hoorzitting. De door u genoemde datum is helaas niet haalbaar. Voor een groot aantal bezwaren hebben wij namelijk tot (ruim) na 15 mei de tijd om het aanvullend bezwaarschrift toe te sturen. Tijdens de hoorzitting behandelen wij graag, net als u, in één keer alle bezwaardossiers. Om die reden wil ik aan u voorstellen om een nieuwe datum voor een telefonische hoorzitting voor te stellen die ligt tussen 1 juli 2020 en 31 december 2020.”
De heffingsambtenaar stelt vervolgens voor om de telefonische hoorzitting te plannen op 3 juli 2020. Die datum wordt door de gemachtigde van belanghebbende op 5 mei 2020 bevestigd.
2.6.
Op 3 juli 2020 vindt een telefonische hoorzitting plaats. Tijdens die hoorzitting is de onroerende zaak aan de orde gekomen en heeft de gemachtigde van belanghebbende diverse omstandigheden naar voren gebracht waar volgens hem bij de waardering geen of onvoldoende rekening mee is gehouden.
2.7.
Op 23 juli 2020 verzoekt de gemachtigde van belanghebbende om toezending van het taxatieverslag voor het belastingjaar 2019. Dat taxatieverslag wordt diezelfde dag toegestuurd.
2.8.
Op 27 augustus 2020 vult belanghebbende het bezwaar aan en verzoekt de WOZ-waarde te verlagen tot € 250.000.
2.9.
Op 13 november 2020 heeft de heffingsambtenaar uitspraak op het bezwaar gedaan. In die uitspraak op bezwaar handhaaft de heffingsambtenaar de WOZ-waarde en schrijft hij over het horen:

Horen
Op 3 juli 2020 heeft er een telefonische hoorzitting plaats gevonden, waarin u onder andere bent gehoord inzake [a-straat] [hof: de onroerende zaak]. Wat tijdens de hoorzitting is aangedragen, is verwerkt in deze uitspraak op bezwaar.”
2.10.
Het bezwaar tegen de WOZ-beschikking voor het belastingjaar 2020 is bij uitspraak op bezwaar eveneens afgewezen. Tegen die uitspraak op bezwaar is geen beroep ingesteld. Dat betekent dat de vastgestelde waarde van € 344.000 daarmee is komen vast te staan.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de hoorplicht is geschonden.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot terugwijzing naar de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve
4.0.
Zoals volgt uit de onder 1.6 vermelde stukken is de uitnodiging op 17 februari 2023 uitgereikt. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat belanghebbende op de juiste wijze is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen.
Ten aanzien van het geschil
4.1.
Het geschil tussen partijen is beperkt tot de vraag of de hoorplicht geschonden is. Belanghebbende heeft namelijk verklaard dat in het geval het hof tot het oordeel komt dat geen sprake is van schending van de hoorplicht, het hof geen oordeel hoeft te geven over de WOZ-waarde. Als het hof van oordeel is dat de hoorplicht is geschonden, wil belanghebbende dat de zaak wordt teruggewezen naar de heffingsambtenaar.
4.2.
Belanghebbende heeft onder meer geklaagd over het feit dat haar een rechtsmiddel is ontnomen. Door in de procedure niet ook subsidiair een standpunt over de vastgestelde waarde in te nemen, heeft zijzelf bewust aanvaard dat eerst de rechtbank en nu het hof zich daarover niet kan uitlaten in het geval de hoorplicht niet geschonden wordt geacht. Deze wijze van procederen komt ook een voortvarende inhoudelijke afdoening niet ten goede. De gemachtigde van belanghebbende is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen. Juist de zitting is een mogelijkheid om over het voorgaande het gesprek te voeren.
4.3.
Belanghebbende stelt dat het hoorgesprek van 3 juli 2020 alleen betrekking had op het bezwaar voor het belastingjaar 2020. Volgens belanghebbende kon het bezwaar met betrekking tot het belastingjaar 2019 op 3 juli 2020 niet worden behandeld, omdat de gemachtigde van belanghebbende op dat moment nog niet in het bezit was van het taxatieverslag. Daardoor was het niet mogelijk om een aanvullend bezwaarschrift op te stellen en evenmin om grieven naar voren te brengen tijdens het hoorgesprek. Verder is het volgens de gemachtigde van belanghebbende de vaste werkwijze dat eerst het taxatieverslag door de heffingsambtenaar wordt toegestuurd waarna een termijn voor een aanvullend bezwaarschrift wordt gegund. Dat het taxatieverslag voor belanghebbende zelf digitaal beschikbaar was, doet volgens de gemachtigde van belanghebbende niet af aan het voorgaande.
4.4.
Volgens de heffingsambtenaar zag het hoorgesprek van 3 juli 2020 op beide belastingjaren. Zowel in de e-mailcorrespondentie tussen de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar als in het bezwaarschrift van 22 juni 2020 is verzocht om alle ingediende bezwaarschriften te bundelen voor een gezamenlijke hoorzitting. Verder stelt de heffingsambtenaar zich op het standpunt dat er geen rechtsregel is die zich verzet tegen een hoorgesprek voordat de gronden van het bezwaar zijn ingediend. Deze zaak betreft overigens de enige zaak van deze gemachtigde waarin dit geschilpunt aan de orde is.
4.5.
Het hof stelt voorop dat de heffingsambtenaar belanghebbende diende te horen aangezien belanghebbende daar in het bezwaarschrift van 22 juni 2020 om heeft verzocht. [1]
4.6.
Om de in geschil zijnde vraag of de hoorplicht is geschonden te kunnen beantwoorden, dient het hof de afspraak tussen partijen om de hoorzittingen te bundelen uit te leggen in het licht van de specifieke omstandigheden in deze zaak. Belanghebbende heeft verzocht om alle bezwaardossiers te behandelen op één hoorzitting. De heffingsambtenaar is aan dat verzoek tegemoetgekomen. Het hof is dan ook van oordeel dat de hoorplicht niet is geschonden. Bij die beoordeling heeft het hof betrokken dat in de onderhavige zaak weliswaar sprake is van een niet gemotiveerd bezwaar ten tijde van de hoorzitting en zelfs nog geen bezwaar ten tijde van het plannen van de hoorzitting van 3 juli 2020, maar dat meer gewicht toekomt aan het ook in het niet gemotiveerde bezwaarschrift (onder 2.3) gedane verzoek om alle hoorzittingen te bundelen. Dat laatste verzoek is in dit geval niet anders uit te leggen dan de wijze waarop de heffingsambtenaar en de rechtbank dat hebben gedaan. Dat de gemachtigde van belanghebbende naar eigen zeggen ten tijde van het hoorgesprek niet beschikte over het taxatieverslag, leidt niet tot een andere uitleg. In de omstandigheid dat de rechtbank in haar uitspraak op dit laatste aspect niet expliciet is ingegaan, ziet het hof geen aanleiding om tegemoet te komen aan belanghebbendes verzoek om een proceskostenvergoeding. Het hof zal de uitspraak van de rechtbank bevestigen.
Tussenconclusie
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door M.J.C. Pieterse, raadsheer, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De raadsheer,
E.J.M. Bohnen M.J.C. Pieterse
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 30 Wet WOZ in verbinding met artikel 25 Algemene wet inzake rijksbelastingen.