ECLI:NL:GHSHE:2023:1076

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
200.320.225_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van instantie wegens te late betaling van griffierechten in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet tijdige betaling van griffierechten door appellante, handelend onder de naam AAA New Energy. De zaak was ingeleid door een exploot van dagvaarding op 31 oktober 2022, waarbij appellante in eerste aanleg als gedaagde was opgetreden tegen geïntimeerde, die als eiser was opgetreden. Het hof constateerde dat appellante het griffierecht niet tijdig had voldaan, wat in strijd is met de wettelijke bepalingen. De appellante had het griffierecht uiterlijk op 31 januari 2023 moeten betalen, maar dit gebeurde pas op 8 februari 2023, wat te laat was. Het hof heeft de advocaat van appellante de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de situatie, maar de advocaat gaf aan in de veronderstelling te zijn dat de betaling al had plaatsgevonden. Het hof oordeelde echter dat er geen feiten of omstandigheden waren die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden, waardoor de sanctie van ontslag van instantie moest worden toegepast. Het hof heeft vervolgens geïntimeerde ontslagen van de instantie en appellante veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 343,- aan griffierecht en € 591,50 aan salaris advocaat. Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten in civiele procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.320.225/01
arrest van 4 april 2023
in de zaak van
[appellante] , handelend onder de naam AAA New Energy,
kantoorhoudende en wonende te [kantoor/woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als appellante,
advocaat: mr. T.C. Warnsinck te Hilversum,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als geïntimeerde,
advocaat: mr. B. Blom te 's-Gravenhage,
op het bij exploot van dagvaarding van 31 oktober 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 19 oktober 2022, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, gewezen tussen appellante als gedaagde en geïntimeerde als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9650692 / CV EXPL 22-253)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

3.1.
Appellante heeft bij voormeld exploot geïntimeerde opgeroepen om te verschijnen ter openbare terechtzitting van dit hof van 20 december 2022. Op de rol van 7 februari 2023 is geconstateerd dat appellante het griffierecht niet tijdig had voldaan.
De zaak is vervolgens conform de bepalingen van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (LPR) voor akte appellante uitlaten over toepassing van artikel 127a lid 2 Rv verwezen naar de rol van 21 februari 2023.
3.2.
Geïntimeerde is in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het instellen van incidenteel appel. Van deze gelegenheid heeft geïntimeerde geen gebruik gemaakt, zodat het hof ervan uitgaat dat hij geen incidenteel hoger beroep wil instellen.
3.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 3 lid 3 Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) diende appellante het griffierecht binnen vier weken na de eerste roldatum
– 20 december 2022 – te voldoen, dus uiterlijk op 17 januari 2023. Op grond van artikel 2.5 van het LPR is die betalingstermijn met twee weken verlengd. Dat betekent dat het griffierecht van appellante uiterlijk op 31 januari 2023 had moeten zijn voldaan.
3.4.
Volgens opgave van de financiële administratie heeft appellante het griffierecht in deze zaak op 8 februari 2023 betaald. Dat is te laat. Op grond van het bepaalde in artikel 3 lid 3 Wgbz en artikel 353 juncto artikel 127a Rv dient de rechter in beginsel ontslag van instantie uit te spreken indien de appellant het door hem verschuldigde griffierecht niet of niet tijdig heeft voldaan. Alleen in de bij wet voorziene situatie dat toepassing van de sanctie, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, mag de rechter afzien van het toepassen van de sanctie van ontslag van instantie (artikel 127a lid 3 Rv).
3.5.
Op de rol van 21 februari 2023 heeft de advocaat van appellante bij H16-formulier aangegeven dat hij in de veronderstelling verkeerde dat zijn cliënte de griffierechten al had voldaan. Hij had haar daarvoor de nota toegezonden. Nu gebleken is dat de griffierechten niet waren voldaan, zijn deze alsnog voldaan.
Het hof is van oordeel dat appellante hiermee geen beroep doet op de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 Rv. Ook ambtshalve heeft het hof geen feiten of omstandigheden geconstateerd die toepassing van de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 Rv zouden rechtvaardigen.
3.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat geïntimeerde overeenkomstig het bepaalde in artikel 127a lid 2 Rv van deze instantie zal worden ontslagen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal appellante worden veroordeeld in de proceskosten.

4.De uitspraak

Het hof:
ontslaat geïntimeerde van de instantie;
veroordeelt appellante in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van geïntimeerde begroot op € 343,- aan griffierecht en op € 591,50 aan salaris advocaat
(1/2 punt liquidatietarief II).
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 april 2023.
griffier rolraadsheer