Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 4] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8836805 CV EXPL 20-4464)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties A, B en C;
- de memorie van antwoord met productie 17;
- het schriftelijk pleidooi, ten behoeve waarvan beide partijen pleitnotities hebben overgelegd.
3.De beoordeling
- a. Bij huurovereenkomst van 1 juli 1995 heeft [persoon A] de bedrijfsruimte aan [adres] te [vestigingsplaats] , bestaande uit 2 winkelpanden met bovenwoningen, bakkerij (nadien door Grolsch verbouwd tot café), magazijn en open plaats, met ingang van 1 augustus 1995 verhuurd aan Grolsch.
- b. Volgens artikel 3.1 van de overeenkomst is de huur aangegaan voor de duur van vijf jaren. Op grond van artikel 3.2 van de huurovereenkomst is de huurovereenkomst twee keer met een periode van vijf jaar verlengd, en daarna steeds met aansluitende periodes van één jaar verlengd.
- c. In een bij de huurovereenkomst behorende allonge is bepaald dat Grolsch de bedrijfsruimte mag onderverhuren. Grolsch heeft de bedrijfsruimte onderverhuurd. In de onderhuurovereenkomst is een drankafnameverplichting opgenomen. Sinds 2 januari 2015 is de onderhuurder Café Bakker B.V. (hierna: Bakker). Ook Bakker is jegens Grolsch gebonden aan een drankafnameverplichting.
- d. [persoon A] is op 12 juli 2012 overleden. Geïntimeerden zijn de erfgenamen, en daardoor de (hoofd)verhuurders van de bedrijfsruimte.
- e. Vanaf begin 2020 hebben [geïntimeerde 4] (namens [geïntimeerden] ) en Grolsch met elkaar gesproken over het sluiten van een nieuwe, meerjarige huurovereenkomst. Bij e-mail van 20 februari 2020 heeft [geïntimeerde 4] daarover aan [persoon B] van Grolsch het volgende meegedeeld:
- l. [geïntimeerden] hebben er uiteindelijk voor gekozen om direct met de onderhuurder (Bakker) een huurovereenkomst te sluiten, die ingaat op het moment dat Grolsch het gehuurde heeft ontruimd.
- m. Bij brief van hun advocaat van 30 juli 2020 hebben [geïntimeerden] de huurovereenkomst met Grolsch opgezegd tegen 31 juli 2021.
- n. Bij e-mail van 13 augustus 2020 heeft Grolsch aan de toenmalig advocaat van [geïntimeerden] onder meer meegedeeld dat de huurovereenkomst niet per 1 augustus 2021 kan worden opgezegd, omdat partijen reeds overeenstemming hebben bereikt over de verlenging van de huur.
- o. Per e-mail van 17 augustus 2020 heeft de gemachtigde van Bakker aan Grolsch meegedeeld dat Bakker wenst dat Grolsch instemt met de beëindiging van de (hoofd)huurovereenkomst.
- p. Bij e-mail van 18 augustus 2020 heeft de toenmalig advocaat van [geïntimeerden] aan Grolsch meegedeeld dat er tussen [geïntimeerden] en Grolsch geen overeenstemming is bereikt over het verlengen van de huurovereenkomst en dat [geïntimeerden] – tenzij Grolsch alsnog instemt met de opzegging – een gerechtelijke procedure zullen starten, waarin de vaststelling van de einddatum van de huurovereenkomst gevorderd zal worden.
- het tijdstip waarop de huurovereenkomst tussen [geïntimeerden] als verhuurders en Grolsch als huurder met betrekking tot de bedrijfsruimte aan [adres] te [vestigingsplaats] zal eindigen, vast te stellen op 31 juli 2021;
- veroordeling van Grolsch tot ontruiming van het gehuurde per 31 juli 2021, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- Grolsch heeft als verweer aangevoerd dat tussen [geïntimeerden] en Grolsch al overeenstemming was bereikt over een verlenging van de huurovereenkomst met 5 + 5 jaar met ingang van 1 juli 2020, zodat de huurovereenkomst, toen de opzeggingsbrief van 30 juli 2020 werd verzonden, op zijn vroegst kon worden opgezegd tegen 1 juli 2025. Dat verweer moet worden verworpen want van een aanbod en een daarop aansluitende aanvaarding, waardoor een nieuwe huurovereenkomst voor 5 + 5 jaar tot stand is gekomen, is geen sprake geweest. De lopende huurovereenkomst is dus bij de brief van 30 juli 2020 rechtsgeldig opgezegd door [geïntimeerden] tegen 31 juli 2021 (rov. 3.4.2 tot en met 3.4.4).
- Bij de redelijke afweging van de belangen als bedoeld in artikel 7:296 lid 3 BW moeten de belangen van onderhuurder Bakker bij beëindiging van de hoofdhuurovereenkomst buiten beschouwing blijven (rov. 3.4.6).
- De belangen van [geïntimeerden] bij beëindiging van de huurovereenkomst wegen in dit geval zwaarder dan de belangen van Grolsch bij verlenging van de huurovereenkomst. Er is ook geen sprake van de in de slotzin van artikel 7:296 lid 3 BW bedoelde situatie dat van Grolsch niet kan worden gevergd dat zij het gehuurde ontruimt (rov. 3.4.9).
- De kantonrechter zal het tijdstip waarop de huurovereenkomst zal eindigen daarom vaststellen op 31 juli 2021 en Grolsch veroordelen tot ontruiming van het gehuurde. De gevorderde dwangsom is niet toewijsbaar en de veroordeling tot ontruiming van het gehuurde zal, gelet op artikel 7:295 lid 1 BW, niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard (rov. 3.4.10).
- het tijdstip waarop de huurovereenkomst tussen partijen betreffende het gehuurde zal eindigen, vastgesteld op 31 juli 2021;
- Grolsch veroordeeld om het gehuurde binnen twee weken na betekening van het vonniste ontruimen.
“De kantonrechter heeft de nietigheid van de opzegging miskend en had de vorderingen reeds moeten afwijzen wegens nietigheid van de opzegging.”
“onze prettige ontmoeting van vorige week”en dat
“Beide partijen zijn positief gestemd over het aangaan van een nieuwe meerjarig contract”.
“om op redelijke voorwaarden tot een voor beide partijen werkbare huurovereenkomst te komen.”en in verband daarmee
“tot uiterlijk 3 juli 2020 een voorstel van Grolsch in overweging te nemen.”[persoon E] van Grolsch heeft bij e-mail van eveneens 26 juni 2020 laten weten dat Grolsch het voorstel voor een nieuwe 5+5 huurovereenkomst wil voorleggen aan haar directie. In deze e-mail is tevens aangegeven dat de bestaande huurvoorwaarden daarbij uitgangspunt zijn, met enkele wijzigingen die in de e-mail zijn opgesomd. Bij e-mail van 16 juli 2020 heeft [persoon E] van Grolsch vervolgens aan [geïntimeerde 4] onder meer meegedeeld dat de directie van Grolsch akkoord is met de aanpassing van de huur zoals verwoord in de e-mail van [persoon E] van 26 juni 2020, en dat de stukken in verband met de vakantieperiode medio augustus zullen worden opgestuurd. Naar het oordeel van het hof kan niet worden gezegd dat de communicatie van Grolsch jegens [geïntimeerden] in deze periode ernstig te wensen heeft overgelaten. Dat de door [geïntimeerden] gestelde gebrekkige communicatie van Grolsch een relevant belang aan hun zijde zou opleveren om tot beëindiging van de hoofdhuurovereenkomst te komen, kan naar het oordeel van het hof niet gezegd worden.
- Aan de omstandigheid dat de huurverhouding tussen [geïntimeerden] en Grolsch nog wordt geregeerd door een oude huurovereenkomst en oude algemene bepalingen, en dus niet door een recent en gebruikelijk ROZ-model, komt weinig gewicht toe. Grolsch was immers evenzeer bereid om de huurovereenkomst met [geïntimeerden] geheel te moderniseren. Bij de e-mail van 16 juli 2020 heeft Grolsch aan [geïntimeerden] bevestigd dat de directie van Grolsch inmiddels akkoord was gegaan en dat de nieuwe stukken in verband met de vakantieperiode medio augustus 2020 zouden worden toegezonden.
- Ook de omstandigheid dat Grolsch geen bankgarantie wilde verstrekken en dat in de huurovereenkomst met Grolsch geen sprake was van een hoofdelijke aansprakelijkheid van een bestuurder, zoals bij Bakker wel het geval was, legt naar het oordeel van het hof niet veel gewicht in de schaal. [geïntimeerden] hebben niet voldoende betwist dat Grolsch een zeer solvabele wederpartij is en dat [geïntimeerden] dus weinig risico’s lopen op het onbetaald blijven van hun vorderingen jegens Grolsch.
- Ook overigens hebben [geïntimeerden] onvoldoende toegelicht dat de door hen met Bakker gesloten overeenkomst in substantiële mate gunstiger is dan de met Grolsch bestaande overeenkomst en dan de gemoderniseerde overeenkomst tot het sluiten waarvan Grolsch bereid was.
- Grolsch heeft er in dit kader overigens terecht op gewezen dat in artikel 13 van de tussen [geïntimeerden] en Bakker gesloten huurovereenkomst is opgenomen dat Bakker het voornemen heeft
4.De uitspraak
- wijst de vorderingen van [geïntimeerden] af;
- veroordeelt [geïntimeerden] in de proceskosten van het geding bij de kantonrechter, en begroot die kosten aan de zijde van Grolsch tot op heden op € 374,-- aan salaris gemachtigde;