ECLI:NL:GHSHE:2023:1064

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
20-000659-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine en hennep

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling en het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest. De zaak betreft een incident op 2 augustus 2015 in Hoensbroek, waar de verdachte samen met anderen het slachtoffer meermalen heeft geslagen en geschopt, wat resulteerde in letsel. De rechtbank had eerder de verdachte veroordeeld, maar het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de diefstal van een mobiele telefoon, waar de verdachte van is vrijgesproken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk ongeveer 366 gram amfetamine en 18 liter amfetamine-olie, alsook 985 gram hennep aanwezig heeft gehad. De verdachte heeft zich ook beziggehouden met voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 2.274,84, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, evenals de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000659-19
Uitspraak : 29 maart 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 februari 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, met parketnummers 03-700011-16 en 03-866237-16, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het in de zaak met parketnummer 03-700011-16 onder de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde, alsmede het in de gevoegde zaak met parketnummer 03-866237-16 tenlastegelegde, bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • ‘medeplegen van poging tot zware mishandeling’ (feit 1 primair),
  • ‘diefstal’ (feit 2),
  • ‘medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10, voorbereiden of bevorderen, door een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen’ (feit 3),
  • ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’ (feit 4),
  • ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl dat feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet’(feit 5) en
  • ‘diefstal’ (parketnummer 03-066237-16),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen tot een bedrag van € 2.684,61, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2015. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Tot slot heeft de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behoudens de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof hetzelfde als de rechtbank zal beslissen.
De raadsman van de verdachte heeft met betrekking tot het onder de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde vrijspraak bepleit. Ter zake van het onder parketnummer 03-066237-16 tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voorts heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman bepleit dat het hof de benadeelde partij ter zake van de iPhone en het gevorderde geldbedrag (telkens feit 2) niet-ontvankelijk zal verklaring in de vordering. Aangaande de immateriële schade heeft de raadsman bepleit dat het hof het toe te wijzen bedrag zal matigen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
in de zaak met parketnummer 03-700011-16:
1.
hij op of omstreeks 02 augustus 2015 te Hoensbroek, in elk geval in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd, in elk geval het lichaam, heeft geslagen en/of geschopt en/of getrapt, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op de grond is terecht gekomen, en/of (vervolgens) terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag -, meermalen tegen het hoofd, in elk geval het lichaam, heeft geslagen en/of geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling kon of mocht leiden:
hij op of omstreeks 02 augustus 2015 te Hoensbroek, in elk geval in de gemeente Heerlen, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, [locatie] , in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het slaan en/of schoppen en/of trappen van voornoemde [slachtoffer] , terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel voor voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 02 augustus 2015 te Hoensbroek, in elk geval in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (iPhone), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
3.
hij op of omstreeks 07 januari 2016 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, een/of meer stoffen en/of voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededaders wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat die stoffen en/of voorwerpen bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en), te weten:
- een sealzak gevuld met amfetamine(pasta) en/of coffeïne en/of
- een jerrycan gevuld met 18 liter amfetamine(-olie) en/of
APAAN en/of BMK en/of
- meerdere jerrycans met het opschrift ‘methanol’ en/of
- een jerrycan gevuld met 3 liter zwavelzuur en/of
- een doos gevuld met 10 kilogram coffeïne en/of
- een of meerdere attributen bestemd voor het bereiden/bewerken/verwerken van amfetamine en/of een andere stof genoemd op lijst I van de Opiumwet
4.
hij op of omstreeks 07 januari 2016 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 366 gram amfetamine en/of 18 liter amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5.
hij op of omstreeks 07 januari 2016 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 985 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
in de in eerste aanleg gevoegde zaak met parketnummer 03-866237-16:
1.
hij op of omstreeks 05 juli 2016 in de gemeente Kerkrade met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee cilindersloten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak feit 2 (pkn. 03-799911-16)
Het hof is – anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, maar met de verdediging – van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de onder feit 2 tenlastegelegde diefstal heeft gepleegd.
Daartoe overweegt het hof dat het hof niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid op de camerabeelden heeft kunnen waarnemen dat de telefoon die door de verdachte wordt opgeraapt, tijdens de mishandeling door aangever [slachtoffer] wordt verloren en aan aangever [slachtoffer] toebehoort. Bij die stand van zaken schiet het bewijs voor het onder feit 2 tenlastegelegde tekort, zodat het hof de verdachte daarvan zal vrijspreken.
Nu de verdachte zal worden gesproken, behoeft het voorwaardelijke verzoek van de verdediging om aangever [slachtoffer] te horen geen bespreking.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-700011-16 onder feit 1 primair, feit 3, feit 4 en feit 5 en het in de zaak met parketnummer 03-866237-16 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
in de zaak met parketnummer 03-700011-16:
1. primair)
hij op 2 augustus 2015 te Hoensbroek, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd heeft geslagen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op de grond is terecht gekomen, en vervolgens - terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag -, meermalen tegen het hoofd heeft geslagen en geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 7 januari 2016 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met anderen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden: stoffen en voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat die stoffen en voorwerpen bestemd waren tot het plegen van die feiten te weten:
- een sealzak gevuld met amfetamine(pasta) en coffeïne en
- een jerrycan gevuld met 18 liter amfetamine(-olie) en APAAN en BMK en
- meerdere jerrycans met het opschrift ‘methanol’ en
- een jerrycan gevuld met 3 liter zwavelzuur en
- een doos gevuld met 10 kilogram coffeïne en
- een of meerdere attributen bestemd voor het bereiden van amfetamine;
4.
hij op 7 januari 2016 in de gemeente Kerkrade, tezamen met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 366 gram amfetamine en 18 liter amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5.
hij op 7 januari 2016 in de gemeente Kerkrade, tezamen met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 985 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
in de zaak in eerste aanleg gevoegde met parketnummer 03-866237-16:
hij op 5 juli 2016 in de gemeente Kerkrade met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee cilindersloten, toebehorende aan [bedrijf] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen. Daarin wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, District Heerlen/Kerkrade, Districtsrecherche, Recherche Parkstad, op ambtseed opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] , gesloten d.d. 22 maart 2016, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 919.
Bewijsoverwegingen
A.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
B.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair. Daartoe is in de kern aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans aanwezig was op zwaar lichamelijk letsel en evenmin dat de verdachte het opzet – al dan niet in voorwaardelijke vorm – had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ter nadere adstructie van dit verweer heeft de raadsman betoogd dat het procesdossier onvoldoende aanknopingspunten bevat op grond waarvan kan worden vastgesteld dat het slachtoffer door de verdachte en/of de medeverdachte(n) tegen het hoofd is geschopt.
Met betrekking tot het onder de feiten 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft de raadsman betoogd dat het bewijs tekortschiet om een bezitsrelatie tussen de verdachte en de in de tenlastelegging vermelde verdovende middelen, goederen en stoffen in rechte vast te stellen. Evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van voormelde stoffen, voorwerpen en verdovende middelen. De in de slaapkamer van de verdachte aangetroffen briefjes, bieden in de visie van de raadsman onvoldoende basis voor een dergelijke conclusie, temeer de broer van de verdachte ook in de betreffende slaapkamer verbleef.
Met betrekking tot de – onder feit 3 en feit 4 – vermelde 18 liter amfetamine heeft de raadsman bepleit dat op grond van het procesdossier niet kan worden vastgesteld dat de in jerrycan (met een capaciteit van 25 liter) aangetroffen vloeistof amfetamine betrof.
C.
De rechtbank heeft met betrekking tot het onder feit 1 tenlastegelegde het navolgende overwogen:
Op 2 augustus 2015 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van openlijke geweldpleging aan De
Markt te Hoensbroek . Hij verklaarde als volgt -zakelijk weergegeven-:
‘Ongeveer 5 jaar geleden heb ik een ruzie gehad. Ik ben daarvoor gestraft en sindsdien heb ik die jongen niet meer gezien. Ik herkende in de drie personen vrienden van die jongen waar ik jaren geleden ruzie mee heb gehad. Op 1 augustus 2015 omstreeks 23:30 uur ben ik café [café] uitgelopen om met mijn brommer naar huis te gaan. De drie personen zaten buiten en ik had de indruk dat ze over mij aan het praten waren. Toen ik op het terras liep bij [café] , zag ik dat deze drie personen mij volgden. Toen ik vlakbij mij bromfiets was, voelde ik een harde klap tegen de linkerzijde van mijn hoofd. De klap deed veel pijn en door het geweld van de slag viel ik op de grond en bezeerde ik mijn knieën. Toen ik op de grond lag, zag en voelde ik dat alle drie de mannen naast mij stonden en dat ze met gebalde vuisten mij tegen het gezicht en lichaam sloegen. Dat deed veel pijn. Ik riep: hou op, want ze hielden niet op met mij te slaan. Toen heb ik beide armen om mijn hoofd gehouden ter bescherming van mijn hoofd. Even later kon ik opstaan en wilde ik een daar gelegen speelhal invluchten. Bij de ingang werd ik door een van de mannen achteruit weer naar buiten getrokken. Ik werd bij mijn jas vastgepakt en weer sloegen alle drie de mannen op mijn lichaam. Na enkele minuten kwam de politie en een ziekenwagen. In het ziekenhuis zag men dat ik bloeduitstortingen op mijn hoofd en in mijn gezicht had, gezwollen lippen en kleine wondjes aan mijn lippen. Ik heb nog steeds hoofdpijn door de mishandeling en de klappen tegen mijn hoofd. Ook heb ik bloeduitstortingen rechts bij mijn ribben en op het borstbeen en heb ik een schaaf- en andere wondjes aan mijn linkerknie en rechterdijbeen. [1] Ik heb via Facebook, gegevens van de jongens die mij in elkaar hebben geslagen gevonden. De eerste persoon zou [verdachte] of [verdachte] heten en de tweede persoon [medeverdachte] . [2]
In een aanvullend verhoor d.d. 23 december 2015 heeft [slachtoffer] verklaard -zakelijk
weergegeven-:
‘U vraagt hoe het op dit moment met mij gaat. Ik heb heel veel hoofdpijn en gebruik
momenteel zware pijnstillers. Ik heb na de mishandeling zes weken fysiotherapie gehad. Ik
heb sindsdien mijn nek en hoofd behoorlijk vastzitten. Er was ook een stukje van een tand
afgebroken.’ [3]
Uit de medische informatie over [slachtoffer] van de huisartsenpraktijk genaamd [naam praktijk] van 6
januari 2016 blijkt het volgende:
‘Klein haematoom links thv slaap. Schaafwonden op beide knieën’ en ‘Diagnose: Trauma
capitis van 31/7. Nu drukkende hoofdpijn met misselijkheid en braken.’ [4] Verder volgt uit de
medische informatie dat [slachtoffer] 6 behandelingen heeft ondergaan bij de fysiotherapeut
naar aanleiding van het klachtenpatroon hoofdpijn, cervicaal bepaald, na trauma.’ [5]
Op 2 augustus 2015 heeft [getuige 1] een verklaring afgelegd. Zij verklaarde
- zakelijk weergegeven- als volgt:
‘Op zondag 2 augustus 2015 te 2:40 uur was ik in mijn woning aan [adres 1] teHoensbroek .
Vanaf de straat aan de voorzijde van mijn woning hoorde ik luide
mannenstemmen. Ze schreeuwden. Ik keek naar buiten en zag een groep van vier mannelijke
personen vanuit de daar gelegen speelhal voor het raam van mijn woning komen. Ik zag dat
drie van de personen insloegen op de vierde persoon. Zij sloegen hem met vuisten in het
gezicht. Ik zag dat de persoon, die door deze drie andere personen werd aangevallen, in
elkaar zakte en op de grond bleef liggen. Ik zag dat een van de personen, de langste van de
drie, doorging met slaan terwijl de vierde persoon al op de grond lag. Ik heb gezien dat hij
zeker vijf keer deze persoon in het gezicht sloeg met een vuist. Ik heb gezien dat de vierde
persoon zeker drie minuten bewusteloos op straat gelegen heeft. Later zag ik dat er op de
straat bloed lag waar de vierde persoon had gelegen.’ [6]
Op 20 december 2015 heeft [getuige 2] een verklaring afgelegd. Hij verklaarde
-zakelijk weergegeven- als volgt:
‘Ik was op 2 augustus 2015 op [locatie] te Hoensbroek aan het werk bij de speelhal
genaamd [speelhal] . Opeens hoorde ik een harde klap op het raam van de voordeur. Ik
hoorde dat iemand schreeuwde: ‘laat mij naar binnen’. Hierop heb ik geroepen dat ze weg
moesten gaan bij deze deur. Hierop zag ik dat de drie mannen die kwamen aangelopen, op
een vierde man, kennelijk van Marokkaanse origine, begonnen in te slaan en hem te
schoppen. Ik liep vervolgens voorlangs de balie en wilde de deur gaan afsluiten. Hierop zag ik dat de Marokkaanse man naar binnen glipte. Ik probeerde de drie mannen nog buiten te houden, maar plotseling werd ik door een van die mannen opzij geduwd en stormden ze
alsnog naar binnen. Ik zag dat ze meteen gedrieën op die Marokkaanse man begonnen te
slaan met vuisten en met voeten te schoppen. Ik zag dat de drie mannen de Marokkaanse
man overal op het lichaam raakten, waar ze hem maar konden raken. Opeens hoorde ik een
van de drie mannen zeggen: ‘het is goed geweest’. Hierop zag ik dat de Marokkaanse man
werd opgeraapt door de drie andere mannen en over de grond werd gesleept naar de uitgang van de speelhal. Nadat de drie mannen de Marokkaanse man naar buiten hadden gesleept, zag ik dat ze hem opnieuw begonnen te slaan met vuisten en dat ze hem weer begonnen te schoppen met hun voeten. De Marokkaanse man bleef bewusteloos op de grond liggen. Hij is zeker een minuut bewusteloos geweest. De Marokkaanse man is door alle drie de andere mannen meerdere keren tegen zijn lichaam en tegen zijn hoofd geschopt. Dit waren ferme schoppen. Ik zag dat de drie mannen echte schopbewegingen maakte. Die schopbewegingen kun je vergelijken met het nemen van een penalty bij voetballen.’ [7]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft gerelateerd dat op videobeelden is waar te nemen dat een
Marokkaanse uitziende man door een aantal personen wordt belaagd en in elkaar wordt
geslagen en getrapt. Op de beelden herkent hij twee personen, die zich aan deze
mishandelingen hebben schuldig gemaakt, te weten: de verdachte en [medeverdachte] . [8]
[medeverdachte] heeft op 15 december 2015 verklaard -zakelijk weergegeven-:
‘Ik weet nog dat ik samen met mijn Marokkaanse vriend en mijn Russische vriend ergens in
de zomer van 2015 op stap was in Hoensbroek. Wij hadden die avond behoorlijk alcohol
gedronken en toen kwamen wij een man tegen op de parkeerplaats bij een speelhal, in
Hoensbroek, gelegen aan [locatie] . Mijn Marokkaanse vriend sprak in het Marokkaans met
deze man, die later door ons mishandeld werd. Ik vroeg aan mijn vriend wat die man te
vertellen had en hij zei toen tegen mij dat hij had gezegd dat de man, die hij drie jaar geleden mishandeld heeft, een bastaard kind was. Mijn Marokkaanse vriend is toen meteen met deze man gaan vechten. Op een gegeven moment werden de deuren van de speelhal geopend en deze voor mij vreemde man liep daar binnen. Mijn vriend is toen achter deze man naar binnen gerend en begon met hem te vechten. Ik ben toen samen met mijn Russische vriend achter mijn Marokkaanse vriend naar binnen gegaan. Uit frustratie heb ik toen ook een paar keer naar die man getrapt. Ik heb de man in zijn buikstreek en in de zij van zijn lichaam geraakt. Daarna heb ik deze man naar buiten getrokken. Buiten heb ik hem nog een paar kleine tikken gegeven in het gezicht. Hierna zijn we gedrieën vertrokken.’ [9]
Ter terechtzitting zijn videobeelden getoond, op 2 augustus 2015 opgenomen met een
bewakingscamera in de speelhal genaamd [speelhal] . De rechtbank heeft daarop onder
meer waargenomen dat er door drie mannen gezamenlijk en met kracht wordt geslagen en
geschopt tegen het lichaam en tegen het hoofd van een op dat moment op de grond
liggende vierde man. Op de beelden is verder te zien dat deze vierde man op een gegeven
moment over de grond naar buiten wordt gesleept.
Uit de aangifte, de (getuigen)verklaringen en de waarneming van de rechtbank ter zake de ter terechtzitting getoonde videobeelden stelt de rechtbank vast dat de verdachte, tezamen met twee andere personen, meermalen met kracht tegen het hoofd van een vierde persoon heeft geslagen, ten gevolge waarvan het slachtoffer op de grond valt. Terwijl deze vierde persoon op de grond ligt, wordt opnieuw meermalen met kracht tegen zijn lichaam en tegen zijn hoofd geslagen en geschopt.
De rechtbank overweegt dat het meermaals met kracht trappen tegen het hoofd van een
persoon naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het opzet daarmee is gegeven. Immers, het hoofd, met name ter hoogte van de slapen, bevat kwetsbare delen. Het slachtoffer had door de bewezen verklaarde handelingen van de verdachte en zijn mededaders ernstig hersenletsel kunnen oplopen, zwaar lichamelijk letsel derhalve. Dat [slachtoffer] dergelijk letsel niet heeft bekomen, maakt dat het handelen door de verdachte in een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel resulteert, waarbij vermelding verdient dat daarvoor het model of type schoen, waarmee tegen het hoofd van [slachtoffer] werd geschopt, niet van doorslaggevende betekenis kan worden geacht.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat uit de aangehaalde bewijsmiddelen blijkt van een
nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de andere personen, die zich
hebben schuldig gemaakt aan het mishandelen van [slachtoffer] , zodat het in dit geval gaat om
medeplegen.
Het hof verenigt zich met bovenstaand oordeel en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen van de rechtbank, zoals hierboven opgenomen, en maakt deze tot de zijne. Het hof stelt op grond van de uit de bewijsmiddelen naar voren komende feiten en omstandigheden met de rechtbank vast dat het slachtoffer door de verdachte en de medeverdachten meermalen met kracht tegen diens lichaam en hoofd is geschopt en geslagen.
Naar het oordeel van het hof vindt het verweer van de raadsman, inhoudende dat het bewijs tekortschiet om vast te kunnen stellen dat door de verdachte en de medeverdachten tegen het hoofd van het slachtoffer is geschopt, (reeds) zijn weerlegging in het tot het bewijs gebezigde proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] . Getuige [getuige 2] heeft immers verklaard dat het slachtoffer door ieder van de verdachten, meermalen tegen het lichaam en het hoofd is geschopt. Getuige [getuige 2] heeft deze schopbewegingen bovendien beschreven als ‘ferme schoppen’, welke schopbewegingen volgens de getuige vergelijkbaar waren met het nemen van een penalty bij voetballen.
Gelijk de rechtbank heeft overwogen, is het hof van oordeel dat het met kracht slaan en schoppen tegen het hoofd (een kwetsbaar lichaamsdeel), in de nabijheid van één of meer van de vitale onderdelen in het hoofd, in de regel reeds de aanmerkelijke kans in het leven roept dat aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. De verdachte heeft zich met zijn handelen willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk zou bekomen. Gelet op de aard van deze gedragingen, die zozeer gericht zijn op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, kan het – bij gebreke van contra-indicaties – naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard.
De omstandigheid dat de verdachte ‘licht’ schoeisel zou hebben gedragen, zoals door de raadsman ten verwere is aangevoerd, doet – in het bijzonder de intensiteit en de heftigheid van het door verdachte en de medeverdachten toegepast geweld in aanmerking genomen – aan het vooroverwogene niet af.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
D.
De rechtbank heeft met betrekking tot het onder de feiten 3, 4 en 5 tenlastegelegde het volgende overwogen:
Op donderdag 7 januari 2016 werd in verband met een opsporingsonderzoek genaamd
“Angeliet”, ter aanhouding van de verdachte binnengetreden in een woning aan de[adres 2] .
Deze woning werd vervolgens doorzocht op grond van artikel 49
van de Wet wapens en munitie. Tijdens deze doorzoeking werden verdovende middelen in
de bij deze woning behorende de garage aangetroffen. De situatie werd bevroren, waarna de rechter-commissaris ter plaatse kwam om de doorzoeking te leiden. [10]
In de gemeentelijke basisadministratie stond op 7 januari 2016 [getuige 3] op dit adres
ingeschreven.’ [11]
Na voortzetting van deze doorzoeking werden in de woning en de bijbehorende garage
aangetroffen en in beslag genomen: [12]
- een sealzak met 366 gram amfetaminepasta; [13]
- een 10-liter jerrycan, vermoedelijk gevuld met amfetamine-olie; [14]
- twee lege jerrycans met het opschrift ‘methanol’ [15]
- een lege jerrycan;’ [16]
- zakken met restanten wit poeder; [17]
- twee sealapparaten; [18]
- 1 pH-meter; [19]
- een weegschaal, waarop restanten wit poeder; [20]
- drie dozen latex handschoenen; [21]
- meerdere zakken met verpakkingsmaterialen; [22]
- een garde, waarop restanten wit poeder; [23]
- een zwarte jerrycan, gevuld met een onbekende vloeistof; [24]
- een grote doos met ongeveer 10 kilogram, volgens opschrift coffeïne; [25]
- een drukpers in een berghok op de tweede verdieping van de woning; [26]
- een plastic zak met hennepgruis met een gewicht van 985 gram. [27]
Experts van de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (hierna te noemen: LFO)
hebben een onderzoek ingesteld in de garage. Naar het oordeel van de LFO passen de
aangetroffen goederen bij het vervaardigen c.q. bewerken van synthetische drugs, met name
het kristalliseren van amfetamine-olie in een vaste stof (zoals zout en amfetaminesulfaat), het versnijden (mengen) met cafeïne en het daarna verpakken in sealzakken. In de garage
werden enige gedeeltelijk gevulde en een aantal lege verpakkingen met de daarvoor
benodigde chemicaliën aangetroffen, zoals methanol, zwavelzuur en cafeïne. Tevens werd
een verpakking met (indicatief) amfetaminepasta/poeder (amfetaminesulfaat) aangetroffen.
Cafeïne is een veelgebruikt versnijdingsmiddel voor amfetamine. BMK is een essentiële
grondstof(precursor) voor de vervaardiging van (meth)amfetamine. Verder werd een
transparante jerrycan, inhoudsmaat 25 liter, met daarin circa 18 liter bruine zure vloeistof
met de geur van BMK, opschrift ‘B-zout-lang’ aangetroffen (SIN AAHU0225NL). [28]
Door medewerkers van het NFI is een monster uit de sealzak, met daarin de pasta met een
brutogewicht van 366 gram, onderzocht. Dat onderzoek heeft aangetoond dat het monster
amfetamine en coffeïne bevat. [29] Door medewerkers van het NFI is eveneens een monster uit
de jerrycan (transparante 25L jerrycan, gevuld met circa 18 liter) met SIN
AAHU0225NL/2.5.1.A onderzocht. Het onderzoek heeft aangetoond dat het monster
amfetamine en lage concentraties APAAN en BMK bevat. [30] Het monster uit de zwarte
jerrycan bevat volgens onderzoek van medewerkers van het NFI (verdund) zwavelzuur. [31] Het monster wit poeder, volgens opgave afkomstig uit een doos met een totaalgewicht van 10 kilogram, bevat volgens het onderzoek door medewerkers van het NFI coffeïne. [32]
Medewerkers van het NFI hebben geconcludeerd dat in het onderzoeksmateriaal amfetamine, BMK, APAAN en zwavelzuur is aangetroffen. Het onderzoeksmateriaal is te relateren aan de vervaardiging en bewerking van amfetamine. In relatie tot de productie van verdovende middelen is het bekend dat APAAN wordt omgezet in benzylmethylketon (BMK), zijnde een grondstof voor onder andere amfetamine. Coffeïne kan worden aangemerkt als een versnijdingsmiddel voor onder andere amfetamine. [33]
Door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] is de door hen op de [adres 2] aangetroffen hoeveelheid qua kleur en samenstelling op hennep gelijkende stof onderzocht. Uit de MMC kleur-reactietest bleek dat deze stof positief reageerde op de aanwezigheid van hennep. [34]
In de woning van de verdachte aan [adres 3] werden op zijn
slaapkamer vier handgeschreven briefjes aangetroffen. Op een briefje stond onder andere de naam ‘ [getuige 3] ’ en meerdere geldbedragen genoemd. Op een ander briefje stond geschreven: ‘liter olie mengen met 1200 gram methanol. Dan 400 gram zwavelzuur rustig erbij doen’. Opeen ander briefje stond geschreven: ‘Alles zoals we besproken hebben. Per 7 meenemen. Als je papier gaat, ga dan gelijk RS vooruit betalen als het veilig is. laat het niet bij je en bij [betrokkene 2] ofzo. Als je winst hebt.. mijn deel dan naar [betrokkene 1] zodat ze.. weg brengen. Als er dan iets.. zitten we op safe op deze manier.. .goed op en weert dat je alles op wo..’
Verbalisant [verbalisant 3] relateert verder in het proces-verbaal dat uit het
bedrijfsprocessensysteem van de politie blijk dat de verdachte een contact is van [medeverdachte] . Verder is bekend dat de vriendin van [medeverdachte] is genaamd [betrokkene 1] . Uit het bedrijfsprocessensysteem bleek dat een ambtenaar van de politie op zaterdag 5 december 2015 heeft waargenomen dat meergenoemde [medeverdachte] de woning aan de [adres 2] binnen ging. [35]
Vanaf 5 januari 2016 werden de door de verdachte via zijn mobiele telefoon gevoerde
conversaties afgeluisterd. Daaruit bleek dat de verdachte veelal contact had met [betrokkene 1]
, via het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Op 6 januari 2016 werd een observatieteam
ingezet, nadat de verdachte via deze lijn aan de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2]
laat weten dat deze een briefje moet afgeven bij [betrokkene 1] en een weegschaal
mee terug moet nemen. [36] Vervolgens heeft het observatieteam [betrokkene 1] onder
observatie genomen om vast te stellen wie deze persoon is die haar gaat bezoeken en deze
weegschaal bij haar komt halen. De bedoeling was deze persoon te volgen om op die manier
de verblijfplaats van de verdachte te kunnen achterhalen. Omstreeks 16.45 uur wordt deze
man door het team opgevangen bij de woning van [betrokkene 1] en de man en zijn voertuig
werden hierop in observatie genomen. De man bleek tweemaal in Kerkrade te stoppen en is
in een woning ook kort naar binnen geweest. Vervolgens werd er door de man, die gebruik
maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] , gebeld met de verdachte, die gebruik maakt
van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] , en deelde de man aan de verdachte mede dat hij
gevolgd wordt en dat hij daarom niet naar de verdachte komt en meteen zijn telefoon uitzet.
Aan het observatieteam werd een foto van [getuige 3] getoond; zij bevestigen dat dit de
onbekende man is die zij hebben gevolgd. [37]
De inhoud van de hieronder aangehaalde tapgesprekken en sms-berichten tussen de
verdachte en [betrokkene 1] , respectievelijk [getuige 3] :
6 januari 2016 te 12.54.58 uur [38]
Beller: [telefoonnummer 3] (in gebruik bij de verdachte) en gebelde: [telefoonnummer 1] (in gebruik bij
[betrokkene 1] )
Inhoud SMS:
Oké is goed. Ik laat straks iemand een briefje afgeven en die weegschaal halen.
6 januari 2016 te 18:01:44 uur [39]
NNM 5737 vraagt aan NNM 6308 of het gelukt was. NNM 6308 geeft aan dat het gelukt
was. NNM 5737 vraagt of hij een weegschaal heeft. NNM 6308 heeft ze.
[getuige 3] heeft op 8 januari 2016 ten overstaan van ambtenaren van de politie een
verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard -zakelijk weergegeven-:
‘Ik woon op de [adres 2] . [Daar] is een vriend van mij. Die vriend heb ik uitgeholpen. Hij moest onderdak hebben voor een week. Ik ben toen naar mijn vriendin gegaan. Uit angst voor represailles wens ik geen antwoord te geven op de vraag van wie de aangetroffen harddrugs in de garage zijn. Ik kan u alleen vertellen dat de dagen dat ik er ben geweest, bij mij geen drugs in huis hebben gelegen.’ [40]
Op 20 juli 2016 heeft [getuige 3] ten overstaan van de rechter-commissaris een
verklaring afgelegd. Hij verklaarde -zakelijk weergegeven-:
‘Ik heb bij de rechtbank verteld dat ik met mijn vriendin en kind een weekend ben weg
geweest tussen kerst en oud en nieuw. Ik heb toen mijn woning uitgeleend aan een persoon
genaamd [verdachte] . Toen ik terugkwam heb ik aan [verdachte] gevraagd aan mij een weegschaal te
lenen. Toen ik deze weegschaal ging halen, werd ik gevolgd door de politie. Ik heb [verdachte]
daarom gezegd dat ik niet meer zou komen. In de periode dat ik mijn huis uitleende, sliep ik
in de woning bij mijn vriendin. [verdachte] heb ik onderdak geboden, omdat hij op de vlucht was
en hij heeft dit aangenomen. De exacte datum weet ik niet, maar dit was ergens tussen kerst
en oud op nieuw. Ik heb dit gedaan omdat een vriendin mij geld aanbood als ik deze spullen
zou opslaan in de garage. (het hof begrijpt, gelet op de context en de hierna opgenomen zin: ‘vriend’). Ik heb daar een paar honderd euro voor gekregen. Wie die vriend is, daar wil ik geen uitspraak over doen.’ [41]
Overwegingen over het bewijs voor het tenlastegelegde onder 3.
Vast staat dat de verdachte op 6 januari 2016 werd aangetroffen in de woning aan de[adres 2] .
In de bij die woning behorende garage zijn vloeistoffen
aangetroffen en inbeslaggenomen, die geschikt zijn voor het vervaardigen c.q. bewerken van
synthetische drugs. Ook zijn daar verdovende middelen aangetroffen en in beslag genomen.
De vraag is: is er een bezitsrelatie tussen de verdachte en hetgeen daar werd aangetroffen.
De rechtbank overweegt daarover het volgende. De briefjes die in de woning van de
verdachte zijn aangetroffen wijzen op het bestaan van kennis bij de verdachte van de
productiemethode van synthetische drugs. Dat betreft een methode van productie van deze
drugs, waarbij stoffen en voorwerpen nodig zijn, die zijn aangetroffen in de garage van de
woning waar de verdachte ten tijde van zijn aanhouding verbleef.
Door het LFO is beschreven dat de aangetroffen verdovende middelen in de garage van het
type zijn dat met deze methode kan worden geproduceerd.
Andere bij de verdacht aangetroffen briefjes betreffen klaarblijkelijk de inbreng en verdeling van geld en het veiligstellen van winsten.
Het voren overwogene -in relatie tot de andere hierboven aangehaalde bewijsmiddelen -
leiden de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte wist van de stoffen en voorwerpen en
de bestemming daarvan, alsmede van de verdovende middelen in de garage van de woning
waar hij verbleef. Uit de bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank eveneens
van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen - in elk geval met [getuige 3] en
met [betrokkene 1] - voor wat betreft het aanwezig hebben daarvan. Daarom acht de
rechtbank bewezen dat de verdachte de betreffende voorwerpen en goederen tezamen met
anderen aanwezig heeft gehad.
Conclusie ten aanzien van het tenlastegelegde onder 3.
De rechtbank acht gelet op de bovengenoemde bewijsmiddelen en hetgeen ze daarover heeft
overwogen het onder 3 tenlastegelegde bewezen.
Overwegingen over het bewijs voor het tenlastegelegde onder 4.
De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen en hetgeen ze
hiervoor over het bewijs voor het tenlastegelegde onder 3. heeft overwogen, bewezen dat de
verdachte tezamen met anderen op 7 januari 2016 ongeveer 366 gram en 18 liter van een
materiaal bevattende amfetamine opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Conclusie ten aanzien van het tenlastegelegde onder 5.
De rechtbank acht gelet op de bovengenoemde bewijsmiddelen en hetgeen ze hiervoor over
het bewijs voor het tenlastegelegde onder 3. al heeft overwogen bewezen dat de verdachte
tezamen en in vereniging met een ander of anderen op 7januari 2016 ongeveer 985 gram
hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Het hof verenigt zich met het vorenstaand oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen en maakt deze tot de zijne. Mede gelet op hetgeen door de raadsman in hoger beroep naar voren is gebracht, overweegt het hof in aanvulling op de rechtbank het navolgende.
Het hof stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van artikel 10a lid 1 Opiumwet volgens bestendige jurisprudentie geldt dat van ‘voorhanden hebben’ als bedoeld in artikel 10a lid 1 Opiumwet sprake is als de verdachte feitelijke macht over de voorwerpen en stoffen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Die voorwerpen en stoffen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. Voor de bewezenverklaring van het ‘voorhanden hebben’ hoeft evenmin te kunnen worden vastgesteld dat de voorwerpen en stoffen aan de verdachte toebehoren of dat ten aanzien daarvan sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid.
Voorts is vereist dat de verdachte opzet – daaronder begrepen voorwaardelijk opzet – heeft gehad op het voorhanden hebben en op de voorbereiding of bevordering van een feit als i.c. bedoeld in artikel 10 lid 4 of 5 van de Opiumwet. Dit brengt met zich dat uit de bewijsvoering moet volgen dat sprake is van opzet op het voorhanden hebben en op de voorbereiding of bevordering van een feit als bedoeld in artikel 10 lid 4 of 5 van de Opiumwet. In dat verband dient uit de bewijsvoering te blijken dat de verdachte weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat de voorwerpen en stoffen bestemd zijn tot het plegen van het feit als i.c. bedoeld in artikel 10 lid 4 of 5 van de Opiumwet.
Het hof stelt met de rechtbank vast dat de verdachte op 6 januari 2016 is aangehouden in de woning aan de [adres 2] . In de bij de woning behorende garage (en de woning) zijn vloeistoffen en/of (grond)stoffen en goederen aangetroffen die gebruikt konden worden voor de productie van synthetische drugs en daar kennelijk voor bestemd waren. De medeverdachte [getuige 3] heeft verklaard dat hij de woning een aantal dagen voor de aanhouding van de verdachte aan de verdachte ter beschikking heeft gesteld en dat de verdachte als enige in de woning heeft verbleven. Voorts heeft medeverdachte [getuige 3] verklaard dat de garage(deur) vanuit de woning kon worden geopend. [42] Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat de in bewezenverklaring vermelde stoffen en goederen zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden.
Met de rechtbank is het hof voorts van oordeel dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de stoffen en goederen in de garage, alsmede dat de verdachte ten aanzien van die stoffen en goederen – voor zover hij zulks niet wist – ernstige reden had om te vermoeden dat deze bestemd waren tot het plegen van een feit als bedoeld in artikel 10 lid 4 of 5 van de Opiumwet.
Het hof leidt verdachtes wetenschap omtrent de aanwezigheid van de goederen en stoffen af uit de omstandigheid dat de verdachte in zijn slaapkamer diverse bescheiden voorhanden heeft gehad, waarvan de inhoud – al dan niet in onderlinge samenhang – ontegenzeggelijk in verband kan worden gebracht met de productie van (en/of de handel in) synthetische drugs. Dat de inhoud van de betreffende bescheiden betrekking had op in de garage aangetroffen stoffen en goederen, leidt het hof af uit de omstandigheid dat op één van de bescheiden een stap in het productieproces van synthetische drugs stond beschreven, waarvan het team Landelijke Faciliteit Ontmantelen van het Landelijk Forensisch Serviceteam heeft gerelateerd dat de in de garage aangetroffen stoffen en goederen benodigdheden en grondstoffen betroffen voor het vervaardigen van dat type synthetische drugs. Daarbij komen de op één van de bescheiden vermelde stoffen (olie, methanol en zuur) overeen met de in garage aangetroffen en/of op de jerrycan vermelde stoffen. Voorts heeft het hof in dit verband in aanmerking genomen dat op één van de bescheiden de naam [getuige 3] stond geschreven, zijnde de voornaam van medeverdachte [getuige 3] en (een van) de hoofdbewoner(s) van de woning op het adres [adres 2] .
Met betrekking tot de 985 gram hennep stelt het hof vast dat de hennep tezamen met voormelde stoffen en goederen in de garage is aangetroffen, zodat de verdachte ook daarover de beschikkingsmacht had. Gelet op de omstandigheid dat de hennep samen met voormelde stoffen en goederen in de garage is aangetroffen, en in aanmerking genomen hetgeen het hof met betrekking tot de wetenschap van de verdachte met betrekking tot de in de garage aangetroffen goederen en stoffen heeft vastgesteld, is het hof met de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte eveneens wetenschap had van de aanwezigheid van de hennep in de garage.
Naar het oordeel van het hof vindt het verweer van de raadsman, inhoudende dat niet kan worden vastgesteld dat in de jerrycan (met een capaciteit van 25 liter) aangetroffen vloeistof amfetamine betrof, zijn weerlegging in de kennisgeving van inbeslagname (pg. 592), in samenhang bezien met het proces-verbaal van bevindingen van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (pg. 599) en het rapport van het NFI (pg. 613). Immers volgt uit deze bewijsmiddelen dat in de garage een transparante jerrycan met een capaciteit van 25 liter met daarin 18 liter vloeistof in beslag is genomen. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van het LFO is deze jerrycan voorzien van het SIN-nummer AAHU0225NL. Uit deze jerrycan is een monster genomen, eveneens voorzien van het SIN-nummer AAHU0225NL, en door het NFI onderzocht. Het NFI heeft vastgesteld dat de jerrycan amfetamine, alsmede APAAN en BMK bevatte.
Het hof heeft voorts in zijn bewijsoordeel betrokken dat de verdachte ten aanzien van voormelde feiten en omstandigheden die – op zichzelf en in onderling verband en samenhang bezien – naar het oordeel van het hof redengevend zijn voor het bewijs van het onder feit 3, 4 en 5 tenlastegelegde, geen die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven.
De raadsman van de verdachte heeft dienaangaande ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de broer van de verdachte eveneens op de slaapkamer van de verdachte verbleef, zodat niet kan worden uitgesloten dat de bescheiden (naar het hof begrijpt) aan de broer van de verdachte toebehoorde. Het hof is van oordeel dat deze mogelijkheid, gelet op hetgeen het hof met betrekking tot de relatie tussen de inhoud van bescheiden en de verdachte heeft overwogen, alsmede in aanmerking genomen dat deze mogelijkheid op geen enkele wijze nader is onderbouwd, niet aannemelijk geworden, terwijl verdachte zelf wel op de plaats van het delict kan worden geplaatst, zodat het hof daaraan voorbijgaat.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld. Bijgevolg hecht het hof geen geloof aan de verklaring van de medeverdachte [getuige 3] voor zover deze heeft verklaard dat de verdachte geen betrokkenheid heeft gehad bij het onder de feiten 3, 4 en 5 tenlastegelegde.
E.
Met betrekking tot het onder parketnummer 03-866237-16 tenlastegelegde volstaat het hof, gelet op de omstandigheid dat de verdachte het tenlastegelegde heeft bekend en dienaangaande geen vrijspraak is bepleit, met de volgende opgave van de bewijsmiddelen conform het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
1. Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Oost-Brabant van 22 april 2016, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte [verdachte] ;
2. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 5 juli 2016, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever] , namens het slachtoffer [bedrijf] ;
3. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, van het Wetboek van Strafvordering, te weten een aangifteformulier voor winkeliers.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 03-700011-16 onder feit 1 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

medeplegen van poging tot zware mishandeling.

Het in de zaak met parketnummer 03-700011-16 onder feit 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
Het in de zaak met parketnummer 03-700011-16 onder feit 4 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 03-700011-16 onder feit 5 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Het in de zaak met parketnummer 03-866237-16 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

diefstal.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen en gevorderd om aan de verdachte voor deze feiten een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Bij de formulering van deze eis heeft de advocaat-generaal rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsman van de verdachte heeft – onder verwijzing naar de persoonlijke omstandig-heden van de verdachte, de omstandigheid dat de verdachte thans verantwoordelijkheid neemt voor de mishandeling en hij daarvoor zijn excuses heeft aangeboden en in aanmerking genomen dat de redelijke termijn is overschreden – het hof verzocht om de op te leggen straf te matigen.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft samen met zijn mededaders in de openbare ruimte en in een casino in Hoensbroek, het slachtoffer [slachtoffer] meermalen en met kracht tegen diens lichaam en hoofd geslagen en geschopt. Het slachtoffer heeft als gevolg van dit forse geweld letsel opgelopen. Het feit dat het slachtoffer door de handelwijze van de verdachte en zijn mededaders geen zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, is een gelukkige omstandigheid die geenszins aan hen is te danken. Door te handelen zoals bewezen is verklaard heeft de verdachte het slachtoffer in zijn lichamelijke integriteit aangetast en bij hem, alsmede de samenleving in den brede, gevoelens van onrust en onveiligheid teweeggebracht.
Voorts is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 366 gram en 18 liter amfetamine en 985 gram hennep, alsook dat hij zich bezig heeft gehouden met het plegen van voorbereidings-handelingen ter zake van een amfetamine-productieproces. In de schuur behorende bij de woning waar de verdachte verbleef, is een grote hoeveelheid stoffen en goederen aangetroffen, die bestemd zijn voor de productie van amfetamine. De productie van synthetische drugs houdt de illegale handel van harddrugs in stand en veroorzaakt bovendien allerlei maatschappelijk ongewenste effecten waarmee de openbare orde ernstig kan worden ondermijnd. Daarnaast is wetenschappelijk aangetoond dat het frequent gebruik van harddrugs de volksgezondheid kan schaden, met name waar het geestelijke aandoeningen betreft. De verdachte heeft zich daar onvoldoende rekenschap van gegeven en heeft met zijn strafbare handelen, kennelijk uitsluitend met het oog op persoonlijk financieel gewin, de instandhouding van het criminele harddrugscircuit bevorderd. Tot slot heeft de verdachte een tweetal cilindersloten weggenomen. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft ten nadele van de verdachte acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 24 januari 2023, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld, onder meer wegens geweldsdelicten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de raadsman van de verdachte naar voren gebracht dat de verdachte in vaste dienstbetrekking werkzaam is en hij de zorg draagt voor zijn gezin met twee kinderen.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en uit het oogpunt van een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 23 maanden passend en geboden.
In hetgeen de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep bij pleidooi naar voren heeft gebracht met betrekking tot de op te leggen straf ziet het hof geen aanleiding om tot een andere strafoplegging te komen.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep evenwel nog het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld, alsmede dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in de fase van eerste aanleg is overschreden. De redelijke termijn in eerste aanleg is aangevangen op 7 januari 2016, te weten de dag waarop de verdachte voor de eerste keer bij de politie is verhoord en waarop zijn voorarrest is aangevangen. De rechtbank heeft op 20 februari 2019 vonnis gewezen. Derhalve is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van 1 jaar en 1 maand. Voorts is hof gebleken dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Namens de verdachte is immers op 27 februari 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof heden – op 29 maart 2022 – en derhalve niet binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met 2 jaren en 1 maand overschreden. Van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld is naar het oordeel van het hof geen sprake. Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn de fase van eerste aanleg en het hoger beroep ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de op te leggen gevangenisstraf zal matigen met 5 maanden.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof ten slotte bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 3.069,61, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2015. De vordering valt uiteen in de volgende posten:
  • € 385,31 voor eigen risico en eigen bijdrage;
  • € 126,69 voor tandartskosten;
  • € 409,77 voor een iPhone 5S;
  • € 385,00 voor een geldbedrag;
  • € 122,99 voor Adidas Pure Boost schoenen;
  • € 89,85 voor een Nike broek en T-shirt;
  • € 300,00 voor Hetregó jas en
  • € 1.250 voor immateriële schade.
De rechtbank heeft de vordering bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 2.684,61, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening en heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep voor het gehele in eerste aanleg gevorderde bedrag te handhaven.
De raadsman van de verdachte heeft, in verband met de bepleit vrijspraak van het onder feit 2 tenlastegelegde, bepleit dat het hof de benadeelde partij ter zake van de iPhone en het geldbedrag niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering. Voorts heeft de raadsman bepleit dat het hof het toe te wijzen bedrag aan smartengeld zal matigen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het onder feit 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.024,84. De vordering is in zoverre naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd en voorts door de verdediging niet inhoudelijk betwist.
Het hof acht niet bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 tenlastegelegde diefstal van de iPhone, bij welke gelegenheid voorts het gevorderde geldbedrag van € 385,00 zou zijn weggenomen. Nu de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [slachtoffer] derhalve in zoverre niet in de vordering worden ontvangen. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre derhalve niet-ontvankelijk verklaren.
Met betrekking tot de immateriële schade overweegt het hof als volgt.
De benadeelde partij heeft gesteld dat hij door de bewezenverklaarde mishandeling het bewustzijn heeft verloren en letsel – bestaande in onder meer schaafwonden in het gezicht en op het lichaam en blauwe plekken – heeft opgelopen. Ter behandeling van zijn lichamelijke klachten heeft de benadeelde partij fysiotherapie gehad. Ook is volgens de benadeelde partij een stukje van één van zijn tanden afgebroken. Voorts heeft de benadeelde partij na de mishandeling enige tijd moeite gehad met slapen en had hij geruime tijd last van stress- en angstproblemen.
Het hof is van oordeel dat het gestelde geestelijk letsel dat door de bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling is opgetreden valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof begroot deze immateriële schade naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 1.250,00.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2015, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het meest ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Deze proceskosten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 2.274,84. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2, 3, 10, 10a en 11 van de Opiumwet en de artikelen 36f, 45, 47, 57, 63, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-700011-16 onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parket-nummer 03-700011-16 onder feit 1 primair, feit 3, feit 4 en feit 5 en in de zaak met parketnummer 03-866237-16 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het in de zaak met parketnummer 03-700011-16 onder feit 1 primair, feit 3, feit 4 en feit 5 en in de zaak met parketnummer 03-866237-16 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700011-16 onder feit 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.274,84 (zegge: tweeduizend tweehonderdvierenzeventig euro en vierentachtig cent) bestaande uit € 1.024,84 (zegge: duizend vierentwintig euro en vierentachtig cent) materiële schade en € 1.250,00 (zegge: duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700011-16 onder feit 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.274,84 (zegge: tweeduizend tweehonderdvierenzeventig euro en vierentachtig cent)bestaande uit
€ 1.024,84 (zegge: duizend vierentwintig euro en vierentachtig cent)materiële schade en
€ 1.250,00 (zegge: duizend tweehonderdvijftig euro)immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente 2 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 32 (tweeëndertig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. F.C.J.E. Meeuwis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos, griffier,
en op 29 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 2 augustus 2015, pagina’s 504 tot en met 506.
2.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] d.d. 3 augustus 2015, pagina’s 514 tot en met
3.Proces-verbaal 3e verhoor aangever [slachtoffer] d.d. 23 december 2015, pagina’s 516 tot en met
4.Het geschrift ‘Medische informatie over [slachtoffer] van Centrale Huisartsenpost [naam]
5.Het geschrift ‘Brief aan huisarts [naam huisarts] , beëindiging behandeling [slachtoffer] ’ d.d. 6 januari
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 2 augustus 2015, pagina’s 530 tot en met 531.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 20 december 2015, pagina’s 538 tot en
8.Proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 2] d.d. 6 januari 2016, pagina 563.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 15 december 2015, pagina’s 783 tot en met
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 maart 2016, zonder doornummering en het stamproces-
11.Proces-verbaal doorzoeking [adres 2] , pagina’s 568 tot en met 570.
12.Proces-verbaal doorzoeking [adres 2] , pagina’s 568 tot en met 570.
13.Kennisgeving van inbeslagneming op pagina 585.
14.Kennisgeving van inbeslagneming op pagina 592.
15.Kennisgeving van inbeslagneming op pagina 586 en de kennisgeving van inbeslagneming op
16.Kennisgeving van inbeslagneming op pagina 587.
17.Kennisgeving van inbeslagneming op pagina 589.
18.Kennisgeving van inbeslagneming op de pagina’s 580 en 581.
19.Kennisgeving van inbeslagneming op pagina 584.
20.Kennisgeving van inbeslagneming op pagina 579.
21.Kennisgeving van inbeslagneming op pagina 582.
22.Kennisgeving van inbeslagneming op pagina 590.
23.Kennisgeving van inbeslagneming op pagina 583.
24.Kennisgeving van inbeslagneming op pagina 593.
25.Kennisgeving van inbeslagneming op pagina 594.
26.Kennisgeving van inbeslagneming op pagina 591.
27.Kennisgeving van inbeslagneming op pagina 595.
28.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 januari 2016, pagina’s 598 tot en met 610.
29.Het Rapport Onderzoek aan materialen aangetroffen op de [adres 2] van het
30.Het Rapport Onderzoek aan materialen aangetroffen op de [adres 2] van het
31.Het Rapport Onderzoek aan materialen aangetroffen op de [adres 2] van het
32.Het Rapport Onderzoek aan materialen aangetroffen op de [adres 2] van het
33.Het Rapport Onderzoek aan materialen aangetroffen op de [adres 2] van het
34.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 9 januari 2016, pagina 597.
35.Proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 3] d.d. 9 januari 2016, pagina’s
36.Geschrift, inhoudende een verslag van een tapgesprek, pagina 625.
37.Proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 1] d.d. 19 januari 2016,
38.Geschrift, inhoudende een verslag van een tapgesprek, pagina 625.
39.Geschrift, inhoudende een verslag van een tapgesprek, pagina 629.
40.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte d.d. 8 januari 2016, pagina’s 657 tot en met 660.
41.Proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 3] bij de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken d.d. 20 juli 2016.
42.Proces-verbaal verhoor verdachte [getuige 3] d.d. 8 januari 2016, pagina 658.