ECLI:NL:GHSHE:2023:1063

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
20-001113-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake diefstal en mishandeling met terugwijzing naar politierechter

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor diefstal en mishandeling. De politierechter had ook schadevergoedingen toegewezen aan benadeelde partijen. De verdachte had hoger beroep ingesteld omdat hij niet aanwezig was bij de eerdere zitting, in de veronderstelling dat de zaak zou worden aangehouden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op basis van een e-mail van de officier van justitie redelijkerwijs kon aannemen dat de zaak zou worden aangehouden. Hierdoor is het aanwezigheidsrecht van de verdachte geschonden, wat leidt tot de conclusie dat het proces in eerste aanleg niet geldig was. Het hof heeft daarom het vonnis van de politierechter vernietigd en de zaak terugverwezen naar de politierechter voor een nieuwe behandeling, zodat de verdachte in zijn aanwezigheid kan worden berecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001113-21
Uitspraak : 15 maart 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 26 april 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-255780-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte ter zake van ‘diefstal’ (feit 1 en feit 2) en ‘mishandeling’ (feit 3), veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] integraal toegewezen tot een bedrag van € 40,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is door de politierechter toegewezen tot een bedrag van € 3.876,02, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, waarbij de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk is verklaard. Tot slot heeft de politierechter de verdachte veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij [slachtoffer] , tot aan de datum van het vonnis begroot op een bedrag van € 622,00.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal en de raadsman hebben, respectievelijk gevorderd en bepleit, dat het hof de zaak voor de inhoudelijke behandeling zal terugwijzen naar de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 oktober 2020 te Tilburg een of meerdere koekverpakkingen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het/deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 12 oktober 2020 te Tilburg een geldbedrag van in totaal € 40,00, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op of omstreeks 9 oktober 2020 te Dongen, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] eenmaal of meermalen (met kracht) met gebalde vuist in het gezicht, althans op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam, te slaan en/of te stompen en/of op/tegen de arm, althans tegen het lichaam, te schoppen en/of te trappen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Geldigheid van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg
De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht de zaak op grond van artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering terug te wijzen naar de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Aan dat verzoek heeft de raadsman – in de kern weergegeven – het navolgende ten grondslag gelegd.
Onderhavige strafzaak is op 26 april 2021 inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is niet terechtzitting verschenen, omdat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat de zaak zou worden aangehouden. Immers heeft de verdediging op 25 maart 2021 een namens de officier van justitie verzonden e-mailbericht gericht aan de strafgriffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant ontvangen, waarin om aanhouding van de zaak werd verzocht. Blijkens het
e-mailbericht was de officier van justitie voornemens om de zaak op 10 juni 2021, tezamen met een andere strafzaak tegen de verdachte, aan te brengen bij de meervoudige kamer te Middelburg. Het is tegen die achtergrond dat de verdachte afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. Op de terechtzitting van de politierechter heeft de officier van justitie zich – in weerwil van voormeld e-mailbericht – op het standpunt gesteld dat het onwenselijk zou zijn om de zaak aan te houden, waarna de zaak buiten aanwezigheid van de verdachte door de politierechter is afgedaan. Nu de verdachte bij de behandeling van zijn zaak aanwezig wenste te zijn en hij afstand van aanwezigheid heeft getekend in de (redelijke) veronderstelling dat de zaak zou worden aangehouden, is het aanwezigheidsrecht van de verdachte geschonden. Mitsdien heeft de verdachte buiten zijn schuld een (feitelijke) instantie verloren, zodat geen sprake is van een eerlijk proces, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ingevolge artikel 423, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering behoort het hof, indien de hoofdzaak door de rechter in eerste aanleg is beslist en er sprake is van een tot nietigheid leidend verzuim in de behandeling en beslissing van de zaak in eerste aanleg, na een geheel nieuwe behandeling van de zaak in hoger beroep, de uitspraak van de rechter in eerste aanleg te vernietigen en te doen wat deze had behoren te doen, maar niet de zaak terug te wijzen naar de rechter in eerste aanleg op de grond, dat de verdachte door onvolkomen-heden een aanleg heeft ontbeerd.
Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad dient ook voor enkele gevallen waarin de rechter in eerste aanleg de hoofdzaak wel heeft beslist, een uitzondering op voormelde hoofdregel te worden gemaakt en brengt het in artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering besloten liggende beginsel – te weten dat de verdachte in aan hoger beroep onderworpen zaken aanspraak heeft op berechting in twee feitelijke instanties – mede dat, na vernietiging van het vonnis in eerste aanleg, de zaak wordt teruggewezen naar de rechter in eerste aanleg, tenzij door de advocaat-generaal en de verdachte de beslissing van de hoofdzaak door het hof is verlangd. Een dergelijk geval is aan de orde indien de rechter ter terechtzitting aan de behandeling ten gronde niet had mogen toekomen, omdat één van de personen die een kernrol vervullen bij het onderzoek ter terechtzitting aldaar niet is verschenen, terwijl hij niet op de bij de wet voorgeschreven wijze op de hoogte is gebracht van de dag van de terechtzitting en zich evenmin een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat die dag hem tevoren bekend was.
Het hof stelt vast dat de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn strafzaak in eerste aanleg op 26 april 2021 uit andere hoofde gedetineerd was. De verdachte heeft voor die terechtzitting een afstandsverklaring ondertekend. Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep een e-mailbericht overgelegd van een medewerker van het arrondissements-parket Zeeland-West-Brabant d.d. 25 maart 2021, gericht aan de strafgriffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. In het e-mailbericht wordt namens de officier van justitie verzocht om aanhouding van de zaak, teneinde de zaak op 10 juni 2021, tezamen met een andere strafzaak, aan te brengen bij de meervoudige strafkamer te Middelburg. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 26 april 2021 heeft de (toenmalig) raadsman van de verdachte – onder verwijzing naar voormeld e-mailbericht – te kennen gegeven dat de verdachte (en hijzelf) in de veronderstelling verkeerde(n) dat de zaak niet zou worden behandeld, waarbij de raadsman eveneens de wens van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn, kenbaar heeft gemaakt.
Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de verdachte aan vorenvermeld
e-mailbericht in redelijkheid de (objectieve) verwachting heeft kunnen ontlenen dat zijn zaak zou worden aangehouden. Gelet op het verhandelde ter terechtzitting acht hof het voorts voldoende aannemelijk geworden dat de verdachte in de veronderstelling dat zijn zaak zou worden aangehouden, afstand heeft gedaan van zijn recht om ter terechtzitting aanwezig te zijn. Bij die stand van zaken heeft de verdachte aldus niet vrijwillig afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. Ofschoon de inleidende dagvaarding op rechtsgeldige wijze is uitgereikt, had het naar het oordeel van het hof op de weg van de politierechter gelegen om de zaak aan te houden, teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen gebruik te maken van zijn aanwezigheidsrecht. Nu de politierechter zulks heeft verzuimd, is feitelijk aan het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht tekort gedaan en had de politierechter niet aan een inhoudelijke behandeling van de zaak tegen de verdachte mogen toekomen. Het onderzoek in eerste aanleg lijdt daarmee aan nietigheid.
Gelet op het vorenoverwogene en het belang dat het hof hecht aan het aanwezigheidsrecht en het beginsel dat de verdachte in principe recht heeft op een behandeling van zijn strafzaak in twee feitelijke instanties, zal het hof overgaan tot vernietiging van het bestreden vonnis en – nu niet is verzocht de zaak bij wege van prorogatie zelf af te doen – de zaak terugwijzen naar de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, teneinde op grond van de inleidende dagvaarding opnieuw te worden berecht en afgedaan.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
wijst de zaak terug naar de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant teneinde deze op grond van de inleidende dagvaarding opnieuw te berechten en af te doen.
Aldus gewezen door:
mr. F.C.J.E. Meeuwis, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. O.M.J.J. van de Loo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos, griffier,
en op 15 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.