ECLI:NL:GHSHE:2023:1062

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
200.321.615_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van kinderen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de moeder om haar kinderen onder toezicht te stellen. De moeder was het niet eens met de eerdere beslissing van de rechtbank Limburg, die haar verzoek had afgewezen. De kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], verblijven sinds februari 2021 bij de vader, na een periode van echtscheiding en problemen in de relatie tussen de ouders. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat er ernstige zorgen zijn over de geestelijke gezondheid van de kinderen, vooral [minderjarige 1], en dat er een dringende noodzaak is voor ondertoezichtstelling. De vader heeft echter betwist dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en heeft gesteld dat hij wel degelijk meewerkt aan een begeleide omgangsregeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 maart 2023 zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat er geen concrete aanwijzingen zijn voor een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen. De zorgen van de moeder zijn onvoldoende onderbouwd en het hof heeft geen reden om aan te nemen dat de vader niet in staat is om de zorg voor de kinderen adequaat te vervullen. Het hof heeft ook opgemerkt dat er pogingen zijn gedaan om het contact tussen de moeder en de kinderen te herstellen, maar dat dit nog niet is gelukt. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarmee het verzoek van de moeder om ondertoezichtstelling is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 30 maart 2023
Zaaknummer : 200.321.615/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/309666 / JE RK 22-1676
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats moeder] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.W.J. Schoonbrood.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
[de vader], wonende te [woonplaats vader] ,
advocaat: mr. R. Engwegen
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Limburg, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort
De moeder is het er niet mee eens dat de rechtbank haar verzoek om de kinderen [minderjarige 1] ( [leeftijd] oud) en [minderjarige 2] ( [leeftijd] oud) onder toezicht te stellen, heeft afgewezen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 21 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 januari 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de kinderen voorlopig onder toezicht worden gesteld, althans op korte termijn onder toezicht worden gesteld.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 februari 2023, heeft de vader verzocht de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar dit beroep als ongegrond en onbewezen te ontzeggen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Poolse taal, genaamd mevrouw M. Kosica (tolkennummer 40060);
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk in de Poolse taal, genaamd mevrouw A.M. Mazur (tolkennummer 40162);
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de raad 2] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 13 oktober 2022.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader zijn van 26 oktober 2013 tot 27 juli 2022 met elkaar getrouwd geweest. Tijdens dit huwelijk zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] en
  • [minderjarige 2] Jańczak (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
3.2.
Uit het dossier is gebleken dat het laatste contact tussen de moeder en de kinderen in februari 2021 heeft plaatsgevonden. De kinderen verblijven sinds die tijd volledig bij de vader.
Bij de echtscheidingsbeschikking van 9 februari 2022 heeft de rechtbank bepaald dat de kinderen voorlopig hun hoofdverblijfplaats bij de vader krijgen. Verder heeft rechtbank (voor zover hier van belang) de raad verzocht om onderzoek te doen naar de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling en de zaak aangehouden tot 9 augustus 2022. Op de mondelinge behandeling bij het hof is gebleken dat de rechtbank, op advies van de raad, de beslissing in deze zaak nogmaals heeft aangehouden, omdat partijen met elkaar in overleg zouden gaan.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om de kinderen onder toezicht te stellen, afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift, zoals aangevuld op de mondelinge behandeling, voert ze – kort samengevat – het volgende aan:
De rechtbank is er vanuit gegaan dat er afspraken zouden worden gemaakt tot begeleid contactherstel tussen de moeder en de kinderen en dat de vader na de zitting zijn medewerking zou verlenen aan het opstarten van de omgang. De vader heeft na de intake bij het [instantie 1] in [woonplaats moeder] kenbaar gemaakt dat hij wil meewerken aan een begeleide omgangsregeling, maar hij deed dat vervolgens niet. Er zou vervolgens op korte termijn een nieuw RTO (Ronde Tafel Overleg) worden gehouden met als doel het contact tussen de moeder en de kinderen vorm te geven. Er hebben echter personeelswisselingen plaatsgehad in het jeugdteam bij de gemeente. Navraag door de advocaat van de moeder leerde dat de nieuwe medewerker, [medewerker jeugdteam gemeente] , zich nog moest inwerken in het dossier. Half maart 2023 heeft de moeder een afspraak met [medewerker jeugdteam gemeente] .
Sinds de zitting bij de rechtbank gaat het slechter met de kinderen. [minderjarige 1] heeft psychische problemen en zou naar een psychiater of een psycholoog moeten, maar de moeder weet daar niets van. Zij wordt nergens van op de hoogte gehouden. Het is niet duidelijk wat er met [minderjarige 1] aan de hand is. De vader heeft de moeder om toestemming verzocht om [minderjarige 1] door te verwijzen, maar op dat verzoek heeft de moeder nog niet gereageerd. De moeder wachtte namelijk op [instantie 2] , omdat zij een specialist/coach zouden inschakelen voor [minderjarige 1] . Deze coach zou in vijf gesprekken met [minderjarige 1] de bron zoeken van haar probleem. De vader gaf daar geen toestemming voor.
De kinderen hadden vroeger nooit problemen. Er is nu sprake van een ernstige bedreiging van de geestelijke belangen van de kinderen en deze dreiging kan niet worden afgewend door andere minder ingrijpende middelen dan de ondertoezichtstelling.
De moeder is verslaafd geweest aan alcohol en amfetamine. Omdat ze in Nederland niet geholpen kon worden, heeft ze drie maanden in Polen therapie gevolgd. Daarna heeft ze in Nederland online therapie gevolgd en toen groepstherapie met een Poolstalige groep in Engeland. Ze is nu 2 jaar en 1 maand clean. Ze bezoekt nog AA-meetings. Verder is ze onder behandeling bij een arts, omdat ze in een depressie is geraakt.
3.5.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
De zorgen over de kinderen zijn niet dusdanig dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De moeder heeft noch in eerste aanleg noch in hoger beroep gesteld en gemotiveerd waarom daarvan wel sprake zou zijn. Het niet meewerken aan een (begeleide) omgangsregeling vormt volgens jurisprudentie onvoldoende reden om tot een ondertoezichtstelling te komen. Bovendien werkte de vader wel mee aan het begeleide omgangstraject bij [instantie 2] . Na de zitting van 13 oktober 2022 heeft hij direct contact opgenomen met de gemeente om het traject te laten starten. Er is vervolgens ook een overeenkomst opgesteld met daarin data en tijdstippen voor de begeleide omgangsmomenten. De vader heeft [instantie 2] medegedeeld dat de vastgestelde tijdstippen (en de locatie te [woonplaats vader] ) niet haalbaar waren, omdat de kinderen op die momenten op school zitten. Volgens [instantie 2] zou een en ander aangepast worden en was dat geen probleem. Vervolgens heeft een medewerkster van Team Jeugd van de gemeente [woonplaats vader] aangegeven het traject te willen en zullen beëindigen, nu er geen sprake zou zijn van medewerking. Dat is onjuist. De vader is nog steeds bereid om zijn medewerking hieraan te verlenen, nu hij het ook in het belang van de kinderen acht dat er weer contact met de moeder komt. De vader heeft kort voor de zitting bij het hof nogmaals contact opgenomen met de gemeente en [instantie 2] om te bezien of zij alsnog bereid zijn het gestarte traject voort te zetten. Het ligt nu weer bij de gemeente. De vader ervaart de gemeente als een logge instantie die niet meewerkt. Dat maakt het problematisch.
Vooral [minderjarige 1] had het moeilijk toen de moeder vertrok en bijna een jaar wegbleef. Ze kwam bij de vader wonen en wisselde van school. Ze miste haar moeder en sprak vaak over haar. Toen de moeder een keer bij de vader aan de deur stond, moest [minderjarige 1] erg huilen en begon ze in bed te plassen. De praktijkondersteuner bij de huisarts wil [minderjarige 1] doorverwijzen naar de kinderpsychiater, maar de moeder weigert hiervoor haar toestemming te verlenen. De problemen rondom [minderjarige 1] zijn niet zodanig ernstig dat er een ondertoezichtstelling moet komen. Het gaat juist goed met de kinderen. Ze groeien goed en lopen rond met een glimlach. De vader onderneemt veel leuke dingen met de kinderen en ze zitten op paardrijden. De moeder zegt wel dat het beter met haar gaat, maar de vader ziet daar geen bewijzen van.
3.6.
De raad heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat het zorgelijk is dat er nog steeds geen contact is tussen de moeder en de kinderen, temeer nu iedereen van goede wil lijkt te zijn. De raad overweegt om ambtshalve een beschermingsonderzoek te starten. De raad zal nog contact opnemen met de gemeente om na te vragen wat de stand van zaken is en wat er in het vrijwillig kader nog aan hulpverlening staat te gebeuren.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Evenals de rechtbank, is het hof van oordeel dat niet is voldaan aan deze vereisten en overweegt daartoe het volgende.
3.7.2.
Het ingrijpende karakter van de ondertoezichtstelling brengt mee dat van een ernstige ontwikkelingsbedreiging pas sprake kan zijn als er in de actuele situatie van de kinderen concrete aanwijzingen voor die bedreiging aanwezig zijn. Uit hetgeen de moeder heeft aangevoerd, blijken deze aanwijzingen niet. Het enkele feit dat er tussen een ouder en een kind geen contact is, is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad onvoldoende om tot de conclusie te komen dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging die een ondertoezichtstelling rechtvaardigt. Er moet meer aan de hand zijn dan wel moet er sprake zijn van bijkomende omstandigheden die een ernstige ontwikkelingsbedreiging ten minste aannemelijk maken.
Die omstandigheden zijn niet gebleken De zorgen die de moeder heeft over de kinderen heeft zij onvoldoende onderbouwd. Weliswaar is op de mondelinge behandeling gebleken dat [minderjarige 1] professionele hulp nodig heeft, maar daar staat tegenover dat de vader hier meteen adequaat op heeft gereageerd. Hij heeft de moeder om toestemming gevraagd nadat de praktijkondersteuner van de huisarts had geadviseerd om [minderjarige 1] door te verwijzen. De moeder heeft haar toestemming hiervoor nog niet gegeven. Voor zover hierin een dreiging voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] is gelegen, is niet gebleken dat de vader niet in staat is om deze in het vrijwillig kader af te wenden. Het hof neemt hierbij ook in aanmerking dat de raad circa twee jaar geleden, ten tijde van de echtscheiding, een beschermingsonderzoek heeft gedaan en dat daaruit naar voren is gekomen dat de vader de kinderen goed verzorgt op grond waarvan de hoofdverblijfplaats bij hem is vastgesteld. Het hof heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat dit nu veranderd zou zijn.
3.7.3.
Wel deelt het hof de zorg van de moeder dat er voor de kinderen een onwenselijke situatie is ontstaan omdat het contactherstel met de moeder nog steeds niet van grond is gekomen. Verschillende instanties (waaronder [instantie 3] , de gemeente [woonplaats vader] en [instantie 2] ) hebben pogingen gedaan tot contactherstel, maar dit is nog niet gelukt, naar het lijkt door een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Op de mondelinge behandeling is gebleken dat de contacten met de gemeente om de omgang tot stand te brengen opnieuw zijn gelegd en dat binnenkort de eerste afspraken met de ouders zullen worden gemaakt. Het hof vertrouwt erop dat beide ouders hieraan hun medewerking zullen verlenen en dat het contactherstel in het vrijwillig kader zal plaatsvinden. Hierin ligt ook geen ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het hof ziet twee betrokken ouders die hierin allebei van goede wil lijken te zijn, hoewel het onderling vertrouwen daarin nog moet groeien. De moeder denkt dat de vader het contactherstel tegenhoudt. Het hof ziet dit niet zo. De vader heeft meerdere malen, in de stukken en op de zitting, zijn bereidheid uitgesproken om mee te werken aan contactherstel.De vader lijkt zich terdege te realiseren dat het belangrijk is voor de kinderen dat de moeder weer een actieve rol gaat spelen in hun leven. De vader heeft op zijn beurt vraagtekens bij de stabiliteit van de moeder. Het hof heeft echter op de zitting een moeder gezien die hard heeft gewerkt aan zichzelf en nog steeds hard aan het werk is om haar leven goed op de rit te houden. Zodra er een begin wordt gemaakt met het contactherstel, is het aan de moeder om te laten zien dat zij inderdaad haar persoonlijke problemen heeft overwonnen.
3.7.4.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, M. van Ham en E.M.C. Dumoulin en is op 30 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.