ECLI:NL:GHSHE:2023:1061

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
200.314.227_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van ouderlijk gezag in het belang van de minderjarige

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een verzoek van de vader om gezamenlijk ouderlijk gezag over zijn minderjarige kind, geboren in 2008, te verkrijgen. De vader heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 16 juni 2022 aangevochten, waarin zijn verzoek om wijziging van het ouderlijk gezag was afgewezen. De vader stelt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, aangezien het kind sinds 28 oktober 2019 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI) en bij hem verblijft. De moeder heeft in het verleden het ouderlijk gezag alleen uitgeoefend, maar de vader heeft de volledige verzorging en opvoeding van het kind op zich genomen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het kind goed gedijt bij de vader, maar dat er geen contact is met de moeder, die het kind afwijst. Het hof heeft vastgesteld dat er inderdaad sprake is van gewijzigde omstandigheden en dat het in het belang van het kind is dat de vader en de moeder gezamenlijk met het ouderlijk gezag worden belast. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de vader toegewezen, waarbij het belang van het kind voorop staat. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 30 maart 2023
Zaaknummer: 200.314.227/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/285418 / FA RK 20-4391
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.M. Holmes,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.G. van Ek.
Deze zaak gaat over [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
Als informant in deze zaak wordt aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 16 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 augustus 2022, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vader voortaan met het ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten, aldus dat hij voortaan het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] zal hebben, althans subsidiair te bepalen dat de vader voortaan gezamenlijk met de moeder het ouderlijk gezag over [minderjarige] uitoefent.
Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 5 oktober 2022, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen, desnoods onder verbetering van de gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 februari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Holmes;
-de moeder, bijgestaan door mr. Van Ek;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 30 december 2022. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 30 maart 2021;
- het rapport van de raad d.d. 27 september 2019, ingekomen ter griffie op 25 augustus 2022;
- de tijdens de mondelinge behandeling door de GI overgelegde pleitnota.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
Vanaf de geboorte van [minderjarige] oefende de moeder van rechtswege alleen het gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Op 28 januari 2011 is op gezamenlijk verzoek van de moeder en de vader in het Centraal Gezagsregister aangetekend dat zij gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uitoefenen.
3.3.
Bij beschikking van 25 maart 2016 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , (op verzoek van de moeder) bepaald dat het gezamenlijk ouderlijk gezag wordt beëindigd en dat de moeder voortaan alleen het ouderlijk gezag over [minderjarige] heeft.
Bij beschikking van 23 februari 2017 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch genoemde beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
3.4.
[minderjarige] staat sinds 28 oktober 2019 onder toezicht van de GI, welke ondertoezichtstelling laatstelijk is verlengd tot 28 oktober 2023.
3.5.
[minderjarige] verblijft sinds 28 oktober 2019 (op grond van daartoe strekkende opeenvolgende machtigingen tot uithuisplaatsing) bij de ouder zonder gezag (de vader).
[minderjarige] woonde tot het moment van de uithuisplaatsing bij de moeder.
3.6.
De vader heeft in eerste aanleg om wijziging van de beschikking van de rechtbank van 25 maart 2016 verzocht, in die zin, dat de ouders voortaan gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige] worden belast.
3.7.
Bij beschikking van 20 april 2021 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , partijen in de gelegenheid gesteld om deel te nemen aan het jeugdhulptraject [jeugdhulptraject] ( [jeugdhulptraject] ) in het kader van het [hulpverlening] ( [hulpverlening] ).
De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden in afwachting van het rapport van de jeugdhulpaanbieder en/of het advies van de raad.
3.8.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader afgewezen.
3.9.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.10.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep -samengevat- het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat geen sprake is van een wijziging van omstandigheden die maakt dat de eerdere beslissing tot de beëindiging van het gezamenlijk gezag kan worden gewijzigd. [minderjarige] verblijft al zeer geruime tijd bij de vader. Hij neemt de volledige verzorging en opvoeding van [minderjarige] voor zijn rekening en alle dagelijkse beslissingen worden in de praktijk door hem gemaakt. De moeder wenst geen contact met [minderjarige] . Deze situatie dateert van na de beschikking van de rechtbank van 25 maart 2016 en na de beschikking van het hof van 23 februari 2017.
De rechtbank heeft verder ten onrechte het verzoek van de vader afgewezen. Dat partijen niet in staat zijn om met elkaar te communiceren vormt geen grond om de vader niet (mede) met het gezag over [minderjarige] te belasten. De GI heeft verklaard niets te kunnen of te willen ondernemen om de situatie tussen partijen te verbeteren. De vader ziet zich geconfronteerd met obstakels omdat hij geen gezag over [minderjarige] heeft terwijl hij wel voor hem zorgt. Wanneer op dit moment beslissingen over [minderjarige] moeten worden genomen dan moet dit via de GI; dit is een gekunstelde situatie die niet in het belang van [minderjarige] is. De moeder erkent dat de vader goed voor [minderjarige] zorgt. Er kan daarom worden verwacht dat de vader in staat is om goede beslissingen over [minderjarige] te nemen.
Indien het gezamenlijk gezag niet in het belang van [minderjarige] is, dan dient de vader alleen met het gezag over [minderjarige] te worden belast. Er is in die situatie ook geen strijd met de moeder te verwachten omdat partijen dan niet met elkaar hoeven te communiceren. Of het verzoek om eenhoofdig gezag voor het eerst in hoger beroep mag worden gedaan, laat de vader ter beoordeling van het hof. De vader heeft dit verzoek om proceseconomische redenen gedaan, teneinde een nieuwe procedure bij de rechtbank te voorkomen.
Het tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep gegeven advies van de raad om een raadsonderzoek naar het gezag over [minderjarige] te gelasten, dient te worden gepasseerd. Het is in het belang van [minderjarige] dat er snel duidelijkheid komt over het gezag.
3.11.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep -samengevat- het volgende aan.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen sprake is van een wijziging van omstandig-heden die maakt dat de eerdere beslissing tot beëindiging van het ouderlijk gezag kan worden gewijzigd. De enige omstandigheid die is gewijzigd is dat [minderjarige] onder toezicht van de GI is gesteld en dat [minderjarige] op grond van een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader verblijft. In de communicatie en verstandhouding tussen partijen is niks gewijzigd. De verstandverhouding tussen partijen is en blijft ernstig verstoord. Partijen zijn niet in staat om op een behoorlijke manier met elkaar te communiceren en om tot gezamenlijke afspraken over [minderjarige] te komen. Daarom is in het verleden het gezamenlijk gezag beëindigd. Gezamenlijk gezag heeft weliswaar tot gevolg dat er geen machtiging tot uithuisplaatsing meer nodig zal zijn om [minderjarige] bij de vader te laten verblijven, maar afgezien daarvan zal het gezamenlijk gezag wel tot problemen leiden. De moeder erkent dat het nu goed met [minderjarige] gaat en dat de vader een goede opvoeder is. De aanhoudende strijd tussen partijen komt [minderjarige] echter niet ten goede en het is niet te verwachten dat daarin verbetering zal komen wanneer de vader ook het gezag heeft. Er is -ondanks de ondertoezichtstelling en de inspanningen van de GI- nog steeds geen enkele basis voor gezamenlijk gezag aanwezig. De moeder wil stoppen met de strijd. Zij wil aan de vader de handreiking doen om met hulpverlening tot een vorm van communicatie te komen. Er moet een modus worden gevonden zodat er beslissingen over [minderjarige] genomen kunnen worden. Tegen een vakantie naar het buitenland zal de moeder zich in ieder geval niet verzetten.
De vader doet het verzoek om eenhoofdig gezag over [minderjarige] voor het eerst in hoger beroep, hetgeen in strijd is met de goede procesorde. Voor zover de vader zijn verzoek wijzigt dan wel vermeerdert, dient hij hierin niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ook vergt het verzoek van de vader om eenhoofdig gezag een raadsonderzoek. De moeder vreest dat wanneer de vader alleen met het gezag over [minderjarige] wordt belast, hij de moeder volledig buiten spel zal zetten. Dit geldt eveneens voor de samenwerking met de hulpverlening. In het verleden verliep de samenwerking tussen de vader en de hulpverlening stroef. De door de raad genoemde mogelijkheid dat beide ouders geen gezag over [minderjarige] hebben is geen optie.
3.12.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling -samengevat- het volgende verklaard.
[minderjarige] verblijft sinds september 2019 bij de vader en hij heeft daar een positieve ontwikkeling doorgemaakt. [minderjarige] heeft meer dan gemiddeld behoefte aan duidelijkheid en structuur, wat hem door de vader wordt geboden. Hierdoor is gerealiseerd dat [minderjarige] weer naar school gaat en dat hij de overstap heeft kunnen maken vanuit het speciaal onderwijs naar het reguliere onderwijs. De plaatsing van [minderjarige] bij de vader biedt [minderjarige] op dit moment de meeste duidelijkheid en stabiliteit. Het feit dat de vader geen gezag heeft over [minderjarige] zorgt voor onrust bij de vader en hierdoor ook bij [minderjarige] . Contact met de moeder blijft uit waardoor zij, ondanks dat zij toestemming voor belangrijke zaken rondom [minderjarige] geeft, haar gezaghebbende rol als ouder niet direct uitoefent. De moeder staat aan de zijlijn maar zij wil graag betrokken zijn en zij is begaan met [minderjarige] . [minderjarige] wil op dit moment echter geen contact met de moeder. De GI ziet daarnaast dat de vader geen contact wenst met de moeder. Hierdoor bestaan er bij de GI zorgen over hoe partijen als ouders gezamenlijk beslissingen over [minderjarige] moeten nemen. Tussenkomst van de GI zal dan nodig zijn om zaken tussen de ouders te regelen en om ervoor te zorgen dat de spanningen tussen de ouders niet in die mate oplopen dat [minderjarige] hier last van gaat ervaren. Indien de vader met het gezag over [minderjarige] wordt belast dan doet dat wel recht aan de situatie zoals die nu is, maar dan is de GI nog niet klaar. Er bestaan namelijk nog steeds zorgen over [minderjarige] , onder meer over het gedrag van [minderjarige] op school. Het is van essentieel belang dat, wanneer de vader met het gezag over [minderjarige] wordt belast, hij tot samenwerking komt en blijft met de school en de GI. De vader dient er op te vertrouwen dat zorgen over het gedrag van [minderjarige] niet hoeven te betekenen dat hij als vader faalt.
De GI begrijpt het advies van de raad om een onderzoek te gelasten naar het gezag over [minderjarige] , maar heeft wel zorgen over de duur van een dergelijk onderzoek en de daarmee gepaard gaande onduidelijkheid voor [minderjarige] . Hij verdient het om rust te krijgen.
3.13.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende geadviseerd.
De huidige gezagssituatie over [minderjarige] moet veranderen. Er zijn vier opties mogelijk wat betreft het gezag over [minderjarige] : de situatie blijft zoals die nu is, de vader wordt alleen met het ouderlijk gezag over [minderjarige] belast, de ouders worden samen met het ouderlijk gezag over [minderjarige] belast of geen van de ouders wordt met het ouderlijk gezag belast. De raad adviseert om een onderzoek te doen naar welke gezagssituatie het meeste recht doet aan [minderjarige] . Ook heeft de raad zorgen over [minderjarige] omdat hij contact met de moeder afwijst en [minderjarige] klem zit tussen de ouders. De raad erkent wel dat [minderjarige] zich verder bij de vader goed ontwikkelt.
3.14.
Het hof overweegt het volgende.
3.14.1.
Ingevolge artikel 1:253o van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen beslissingen waarbij een ouder alleen met het gezag is belast, op verzoek van de ouders of van een van hen door de rechter worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.14.2.
Vastgesteld wordt dat de vader in het petitum van zijn beroepschrift primair heeft verzocht om eenhoofdig gezag en subsidiair heeft verzocht te worden belast met gezamenlijk gezag. Gelet evenwel op de inhoud van het beroepschrift en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, begrijpt het hof dat de vader primair vernietiging van de bestreden beschikking en het alsnog toewijzen van zijn verzoek in eerste aanleg beoogt. Indien de grieven in zoverre falen, verzoekt de vader voor het eerst in hoger beroep, te worden belast met het eenhoofdig gezag.
3.14.2.
Het hof zal eerst beoordelen of er sprake is van een wijziging van omstandigheden sinds de beschikking van 25 maart 2016 (die het hof heeft bekrachtigd bij beschikking van 23 februari 2017). Vast staat dat [minderjarige] sinds 28 oktober 2019 onder toezicht staat van de GI en dat hij eveneens sinds die datum op grond van daartoe strekkende opeenvolgende machtigingen tot uithuisplaatsing bij de vader verblijft. De vader neemt sindsdien de volledige verzorging en opvoeding van [minderjarige] voor zijn rekening. Ook staat vast dat er sinds 29 februari 2020 geen enkel contact bestaat tussen de moeder en [minderjarige] omdat hij ieder contact met de moeder afwijst. Genoemde feiten en omstandigheden maken dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, zodat het hof aan een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken van de vader in hoger beroep toekomt. Grief 1 van de vader slaagt derhalve.
3.14.3.
Ten aanzien van de verzoeken van de vader in hoger beroep overweegt het hof dat de vader in eerste aanleg om wijziging van de beschikking van de rechtbank van 25 maart 2016 heeft verzocht, in die zin, dat de ouders voortaan gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige] worden belast. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking dit verzoek van de vader afgewezen. De vader heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld. Dit maakt dat het hof allereerst dient te beoordelen of de rechtbank op goede gronden tot een afwijzing van het verzoek van de vader is gekomen. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
3.14.4.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.14.5.
Uit de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep volgt dat [minderjarige] sinds hij bij de vader verblijft een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Zowel partijen als de GI en de raad zijn het erover eens dat de vader een goede opvoeder is en dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij bij de vader blijft wonen omdat deze plek hem de meeste duidelijkheid en stabiliteit biedt. Omdat de vader de volledige verzorging en opvoeding van [minderjarige] voor zijn rekening neemt is het hof van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat de vader met het ouderlijk gezag over hem wordt belast. Zo heeft de vader onweersproken verklaard dat hij zich met obstakels geconfronteerd ziet omdat hij geen gezag heeft over [minderjarige] . De vader heeft daarbij verwezen naar de problemen rondom een aangifte bij de politie na een incident op de school van [minderjarige] . De huidige situatie waarin het verblijf van [minderjarige] bij de vader wordt gerealiseerd door steeds de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen en waarbij gezagskwesties via de GI moeten worden geregeld acht het hof, gelet op het voorgaande, niet langer passend. Dat de communicatie tussen partijen niet goed verloopt brengt niet zonder meer met zich dat het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag moet worden afgewezen, zoals de moeder stelt. Het hof stelt vast dat de moeder sinds [minderjarige] bij de vader verblijft op geen enkele wijze misbruik heeft gemaakt van haar gezag, zodat het hof ervan uit gaat dat zij dit ook niet zal doen wanneer partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige] zijn belast. Daarbij komt dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep uitdrukkelijk heeft verklaard dat zij de vader een goede opvoeder vindt, dat de vader met [minderjarige] -zonder toestemming van haar- naar het buitenland op vakantie mag gaan en dat zij wil dat de strijd stopt. Dit maakt dat er -naar het oordeel van het hof- op dit moment geen, althans onvoldoende contra-indicaties aanwezig zijn om de vader tezamen met de moeder met het ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten. Het hof wijkt hiermee af van het tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep gegeven advies van de raad om een raadsonderzoek te gelasten. Het hof acht het juist in het belang van [minderjarige] dat er nu zo snel mogelijk duidelijkheid komt over het gezag. Gelet op de tijd die een raadsonderzoek in beslag zal nemen, blijft daarmee de onduidelijkheid voor [minderjarige] voortduren. Dat wordt niet in het belang van [minderjarige] geacht. Derhalve slagen de grieven van de vader in zoverre, dient de bestreden beschikking te worden vernietigd en ligt het oorspronkelijk verzoek van de vader om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het ouderlijk gezag voor toewijzing gereed.
3.14.6.
Het hof merkt tot slot op dat nu de vader mede met het gezag over [minderjarige] wordt belast van hem wordt verwacht dat hij de moeder als niet-verzorgende ouder informatie over [minderjarige] verstrekt, ook indien [minderjarige] dit niet wil. Ook wordt van de vader verwacht dat hij goed samenwerkt met de GI en de school van [minderjarige] . Het hof onderschrijft de door de GI en de raad tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep geuite zorgen over [minderjarige] . Deze zorgen zijn met name gelegen in het gedrag van [minderjarige] op school en het feit dat hij ieder contact met de moeder afwijst. Dit maakt dat alle betrokkenen intensief met elkaar zullen moeten gaan samenwerken om genoemde zorgen over [minderjarige] weg te nemen. De GI dient daarbij ook kritisch te kijken naar de wijze waarop zij invulling geeft aan haar rol. Zij dient te bezien op welke manier zij anders kan acteren om de vader mee te krijgen in het hulpverleningstraject van [minderjarige] . De vader mag daarbij leren ervaren dat de (gedrags) problemen van [minderjarige] niet per definitie betekenen dat hij faalt als ouder, zodat hij zich door de GI en andere hulpverleningsinstanties niet langer aangevallen voelt. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat de GI en de vader hetzelfde doel moeten nastreven, te weten dat de genoemde zorgen rondom [minderjarige] adequaat worden weggenomen.
3.15.
Op grond van het voorgaande zal het hof, de beschikking waarvan beroep, vernietigen en -met wijziging van de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van 25 maart 2016- het verzoek van de vader de ouders te belasten met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] , alsnog toewijzen.
3.16.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep -gelet op de aard van de procedure- compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van 16 juni 2022;
en opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van 25 maart 2016 voor zover het betreft het gezag over [minderjarige] ;
belast de vader en de moeder gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het Centraal Gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, H. van Winkel en H.M.A.W. Erven en is op 30 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.