ECLI:NL:GHSHE:2023:1059

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
200.320.718_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de zorg voor hun ontwikkeling en opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 oktober 2022 aangevochten, waarin de machtiging uithuisplaatsing was verlengd. De kinderen staan sinds 14 mei 2020 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en zijn sinds 22 september 2021 uit huis geplaatst. De moeder heeft het gezag over de kinderen en heeft in het verleden hulpverlening ontvangen, maar er zijn zorgen over haar stabiliteit en de opvoedsituatie.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 maart 2023 is de moeder niet verschenen, terwijl de GI verzocht heeft om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de zorgen over de moeder nog steeds aanwezig zijn en dat zij niet in staat is om een veilige en stabiele omgeving voor de kinderen te bieden. De kinderen ontwikkelen zich goed in de huidige opvang, maar er zijn nog steeds zorgen over hun emotionele welzijn.

Het hof heeft de wettelijke kaders van de uithuisplaatsing en de verlenging daarvan in overweging genomen en is tot de conclusie gekomen dat de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 30 maart 2023
Zaaknummer : 200.320.718/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/380403 / JE RK 22-410
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. van Beers,
tegen
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorhoudende] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze beschikking gaat over:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, waarin de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is verlengd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 30 december 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling alsnog af te wijzen, althans te verlengen voor een kortere periode die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 februari 2023, heeft de GI verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. Van Beers namens de moeder;
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
2.3.1.
De moeder is, alhoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.3.2.
De raad heeft bij brief van 6 februari 2023 aan het hof bericht dat de raad niet voornemens is om op de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 25 oktober 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 24 januari 2023 (procesdossier eerste aanleg).

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en [de vader] (de vader) zijn de minderjarige [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. De moeder heeft het gezag over de kinderen.
3.2.
De kinderen staan sinds 14 mei 2020 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 14 mei 2023.
3.3.
De kinderen zijn op grond van een daartoe strekkende (spoed)machtiging sinds
22 september 2021 uit huis geplaatst in een [instantie 2] .
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de aan de GI verleende machtiging verlengd met ingang van 14 november 2022 tot 14 mei 2023.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
Zij heeft altijd in het belang van de kinderen gehandeld. Verder heeft zij altijd aan alle hulpverlening meegewerkt en is zij nog steeds bereid om alle noodzakelijke hulpverlening te accepteren. De moeder dient dan wel een kans te krijgen om voor de kinderen te zorgen. Deze kans krijgt zij nu niet. De moeder is bereid om in een moeder-kindhuis te worden opgenomen. De kinderen hebben de moeder nodig en de band tussen hen is heel hecht.
De huidige situatie is enorm traumatiserend, zowel voor de moeder als voor de kinderen. Een moeder-kindtraject kan het herstel van de moeder bespoedigen en biedt de nodige veiligheidswaarborgen omdat er zicht op de kinderen blijft. De behandeling van de moeder kan parallel lopen aan een eventueel moeder-kindtraject. Ondanks de problematiek die zij heeft is de moeder in staat om zelf voor de kinderen te zorgen. Zij kan de kinderen een veilige en stabiele omgeving bieden. De moeder heeft hulp gezocht en contact gehad met een traumabehandelaar die haar circa tien jaar geleden ook heeft behandeld, maar er zijn nog problemen met de financiering van de behandeling. De verwachting is dat er zeker twintig gesprekken c.q. behandelingen noodzakelijk zijn. De moeder gaat hierover nog verder met de [instantie 1] in overleg.
3.7.
De GI voert, samengevat, het volgende aan.
De kinderen hebben jarenlang onveiligheid ervaren in de thuissituatie vanwege een terugkerend patroon van huiselijk geweld tussen de vader en de moeder. Er waren daarnaast zorgen over de draagkracht van de moeder, de schoolgang van [minderjarige 1] , de gezondheid van met name [minderjarige 2] en mogelijke emotionele en fysieke verwaarlozing van de kinderen.
Aanvankelijk is er een moeder-kindtraject overwogen, maar dit is uiteindelijk niet van de grond gekomen. De moeder voldoet niet aan de voorwaarden voor een moeder-kindtraject. Zij is onder meer instabiel en onbetrouwbaar in de nakoming van afspraken en er zijn zorgen over de psychische gesteldheid van de moeder, waarvoor zij geen hulpverlening heeft gezocht. De moeder is meerdere malen geadviseerd om hulpverlening te zoeken voor haar persoonlijke problematiek (waaronder een belast verleden). Door het hof is bovendien al eerder geadviseerd om een persoonlijkheidsonderzoek te laten verrichten. Dit is evenmin van de grond gekomen. De draagkracht en draaglast van de moeder is al lange tijd uit balans. Het lukt de moeder niet om het belang van de kinderen voorop te stellen. De zorgen worden door de moeder nog onvoldoende (h)erkend en de fysieke en emotionele beschikbaarheid van de moeder is nog steeds onvoldoende aanwezig. Aangezien de zorgen over de moeder en over de kinderen in relatie tot de opvoedsituatie bij de moeder de afgelopen periode niet zijn afgenomen ligt het perspectief van de kinderen volgens de GI in het [instantie 2] . Zij ontwikkelen zich daar goed. Zij gaan structureel naar school en hebben een gezond gewicht bereikt. De zorgen over de kinderen zijn nog niet verdwenen. Bij [minderjarige 1] wordt nog steeds gedrag gezien waarbij sprake lijkt te zijn van parentificatie. Dit is bij beide kinderen al eerder gezien. Verder hebben de kinderen veel last van de onduidelijkheid over hun opgroeiperspectief.
Het wettelijke kader
3.8.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
De overwegingen van het hof
3.9.
Aan het hof ligt voor de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing over de periode
14 november 2022 tot 14 mei 2023.
3.10.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen beoordeling en waardering van de feiten en omstandigheden overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de kinderen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat het in het belang van hun verzorging en opvoeding noodzakelijk is dat de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing over voornoemde periode in stand blijft, omdat de moeder niet in staat wordt geacht om op een verantwoorde wijze de verzorging en opvoeding van de kinderen weer op zich te nemen.
Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
3.11.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de zorgen over de moeder nog onverminderd aanwezig zijn en zelfs lijken toe te nemen. Er is bij de moeder sprake van forse persoonlijke problematiek (mede) als gevolg van trauma’s uit haar verleden en de moeder is onmachtig om voor de kinderen een veilige en stabiele situatie te creëren.
De afgelopen periode is de situatie van de moeder onveranderd en nog steeds niet stabiel, waardoor zij onberekenbaar en niet betrouwbaar is in de nakoming van afspraken, waaronder de omgangsafspraken. Het is verder voorgekomen dat de moeder tijdens een van de omgangsmomenten in het [instantie 2] in slaap is gevallen. Het feit dat de moeder ondanks de toezegging aan haar advocaat niet op de mondelinge behandeling is verschenen, bevestigt deze zorgen.
Zoals het hof in een eerdere procedure bij beschikking van 14 april 2022 al heeft overwogen kan een moeder-kindtraject niet aan de orde zijn, omdat de moeder eerst aan haar persoonlijke problematiek dient te werken. De persoonlijke problematiek van de moeder houdt immers de problematiek van de kinderen in stand.
Ondanks de pogingen van de GI om de moeder hierin te ondersteunen en een verwijzing bij de huisarts te krijgen voor de reguliere [instantie 3] , heeft de moeder haar medewerking hieraan niet verleend, terwijl het naar het oordeel van het hof in de rede ligt om deze reguliere weg te volgen. Niet alleen omdat dan sprake is van erkende, deskundige hulpverlening, maar ook omdat de financiering van een dergelijk traject naar verwachting geen problemen zal opleveren.
In het [instantie 2] ervaren de kinderen rust en komen zij toe aan hun ontwikkeling. De kinderen lijken het [instantie 2] als een veilige plek te ervaren. De gezondheid van de kinderen, waaronder hun gewicht, is in het [instantie 2] eveneens verbeterd, net als de schoolgang van de kinderen. Wel wordt nog steeds bij de kinderen gezien, met name bij [minderjarige 1] , dat sprake lijkt te zijn van parentificatie, hetgeen het hof met de GI zorgelijk acht.
3.12.
Dit alles maakt dat het hof van oordeel is dat de machtiging uithuisplaatsing op goede gronden is verlengd.
3.13.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 oktober 2022;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.M. Bossink en P.M.M. Mostermans en is op 30 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.