ECLI:NL:GHSHE:2023:1056

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
200.319.325_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schorsing uitvoerbaar verklaring bij voorraad in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 24 augustus 2022. De man, verzoeker in het incident, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking waarin de rechtbank hem verplichtte bepaalde stukken te verstrekken en een dwangsom oplegde voor het niet voldoen aan deze verplichting. De man heeft een incidenteel verzoek ingediend om de uitvoerbaar verklaring bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen, in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep.

De vrouw, verweerster in het incident, heeft gemotiveerd verweer gevoerd en verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren of het verzoek tot schorsing af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 maart 2023 zijn beide partijen gehoord. Het hof heeft de inhoud van eerdere processtukken en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg in overweging genomen.

Het hof overweegt dat de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, wat betekent dat de vrouw de beschikking mag uitvoeren ondanks het hoger beroep van de man. Het hof heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een kennelijke misslag in de bestreden beschikking en dat de man onvoldoende nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing wordt afgeweken. De man heeft zijn stellingen onvoldoende onderbouwd en het hof heeft geconcludeerd dat het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad moet worden afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 30 maart 2023
Zaaknummer: 200.319.325/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/307226 / FA RK 22-2622
op het incidenteel verzoek in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in incident,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. F.H. Kuiper,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in incident,
hierna te noemen: de vrouw
,
advocaat: mr. R.M.H.H. Tuinstra.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 24 augustus 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De rechtbank heeft bepaald dat de man binnen twee weken na betekening van de beschikking afschrift dient te verstrekken van in de beschikking nader genoemde stukken en bepaald dat de man een dwangsom verbeurt van € 250,- voor iedere dag te rekenen vanaf 14 dagen na betekening van de beschikking dat hij daaraan niet voldoet, met een maximum aan eventueel te verbeuren dwangsommen van € 50.000,-. De rechtbank heeft de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 23 november 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Deze zaak is bij het hof bekend onder zaaknummer 200.319.325/01.
De man heeft eveneens een incidenteel verzoek gedaan om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking voor de duur van de hoger beroepsprocedure in afwachting van de uitkomst daarvan, te schorsen.
Dit incidentele verzoek wordt bij het hof behandeld onder zaaknummer 200.319.325/02.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 februari 2023, heeft de vrouw in het incident gemotiveerd verweer gevoerd. De vrouw verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het incidentele verzoek af te wijzen, nu er geen althans onvoldoende gronden zijn om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen.
2.3.
De mondelinge behandeling van het incidentele verzoek heeft plaatsgevonden op 3 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
-de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 11 augustus 2022;
- het V6-formulier met bijlagen (productie 9 tot en met 12) d.d. 17 februari 2023.

3.De beoordeling

3.1.
De bestreden beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de vrouw de beschikking mag uitvoeren ondanks het hoger beroep van de man. Het hof kan op grond van de wet – als uitzondering – toch beslissen dat de beschikking nog niet mag worden uitgevoerd zolang het hoger beroep loopt. De Hoge Raad heeft daarvoor maatstaven uiteengezet (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026).
3.2.
De rechtbank heeft de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad gemotiveerd. Afgezien van de situatie dat de beslissing van de rechtbank berust op een kennelijke misslag, geldt daarom het volgende. De verzoeker die schorsing van de werking van die beslissing wenst, moet feiten en omstandigheden aanvoeren waarmee de rechtbank bij het nemen van deze beslissing geen rekening kon houden doordat zij zich pas daarna hebben voorgedaan. Verder moet de verzoeker aanvoeren waarom die feiten en omstandigheden rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing wordt afgeweken totdat in de hoofdzaak is beslist.
Dit alles leidt in deze zaak tot de volgende beoordeling.
3.3.
Dat sprake zou zijn van een kennelijke misslag in de bestreden beschikking is naar het oordeel van het hof niet gebleken. Het hof overweegt hiertoe dat van een kennelijke juridische of feitelijke misslag pas sprake is wanneer het evident is dat de bestreden beschikking op een onjuistheid berust. Dit is niet reeds het geval wanneer ook een andere beslissing mogelijk was geweest en/of indien de bestreden beschikking lijdt aan een motiveringsgebrek doordat de rechtbank onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar redenering. Voor een kennelijke misslag is een zo evidente of aperte vergissing in het recht of de feiten nodig, dat daarover geen redelijke twijfel kan bestaan. In deze zaak is hiervan geen sprake.
3.4.
De man betoogt dat sprake is van een feitelijke misslag waar de rechtbank oordeelt - kort gezegd - dat de gevraagde stukken zoals de bankafschriften van de privérekening van de vrouw en de facturen op naam van de vrouw of op naam van haar bedrijf, in zijn bezit zijn. Hij voert aan dat in de bestreden beschikking geen acht is geslagen op het feit dat hij tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft verklaard alleen zijn eigen stukken in veiligheid te hebben gebracht. Daarnaast is het volgens de man een feitelijke misslag van de rechtbank dat geconcludeerd is dat de vrouw geen toegang had tot haar eigen stukken; dat had ze namelijk wel. Het is ook niet juist dat de vrouw meerdere keren heeft gevraagd om de stukken waarvan hij nu afschrift moet verstrekken: de vrouw heeft slechts één keer om haar eigen stukken gevraagd.
De man heeft zich verder beroepen op een juridische misslag. De rechtbank gaat volgens de man uit van een veel te groot belang, er is zeker geen vergoedingsrecht van € 250.000,- en daarom is het niet gerechtvaardigd dat hij de stukken moet verstrekken.
Naar het oordeel van het hof is, mede gelet op het gemotiveerde verweer van de vrouw, de discussie over wie precies welke stukken in welke klappers heeft alsmede de discussie over de omvang van de vordering, een geschil dat nadere inhoudelijke beoordeling vergt. Daar leent dit schorsingsincident zich niet voor. Er is op geen van de genoemde punten sprake van een evidente misslag.
3.5.
Nieuwe feiten en omstandigheden die rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing wordt afgeweken zijn naar het oordeel van het hof ook niet gebleken. De man heeft in dit kader aangevoerd dat inmiddels is gebleken dat de vrouw zelf bepaalde stukken bij de bank heeft kunnen opvragen en dat het verstrekken van afschriften door hem daarom niet nodig is. De vrouw heeft laten weten dat het klopt dat zij bepaalde stukken inmiddels via de bank heeft verkregen en dat ze die betreffende stukken dan ook niet meer van de man verwacht. Het feit dat de vrouw een deel van de stukken inmiddels via een andere weg heeft ontvangen, rechtvaardigt naar het oordeel van het hof niet een andere beslissing. Ook het feit dat de vrouw inmiddels zou erkennen dat een deel van haar vordering de inboedel betreft en dat haar vergoedingsrecht mogelijk beperkter is dan waar de rechtbank vanuit gaat, is niet een dergelijke omstandigheid.
3.6.
De man stelt tot slot door de dwangsom in financiële problemen te geraken. De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat dit een grond voor schorsing is. Nog daargelaten dat de man niet uitlegt onder welke noemer dit een grond voor schorsing zou zijn, heeft hij zijn stelling hierover onvoldoende onderbouwd.
3.7.
Op grond van het vorenstaande zal het hof het verzoek van de man afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
wijst af het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.M. Bossink en P.M.M. Mostermans en is op 30 maart 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. C.D.M. Lamers in tegenwoordigheid van de griffier.