ECLI:NL:GHSHE:2023:1054

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
200.317.557_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag over minderjarige na eerdere beschikking

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin gezamenlijk gezag over de minderjarige [minderjarige] is toegewezen aan zowel de moeder als de vader. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S.L.B. Koelman-Duijf, heeft het hof verzocht de eerdere beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag af te wijzen. De vader, vertegenwoordigd door mr. C.C. Berends, heeft geen verweerschrift ingediend en heeft ter mondelinge behandeling verzocht om bekrachtiging van de beschikking.

De mondelinge behandeling vond plaats op 14 februari 2023, waarbij ook een andere zaak inzake omgang tussen de vader en [minderjarige] werd behandeld. De minderjarige is in de gelegenheid gesteld zijn mening te uiten, en de Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om het gezamenlijk gezag te bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder tijdig in hoger beroep is gekomen, ondanks dat het beroepschrift op de laatste dag van de termijn is ingediend.

Het hof heeft de argumenten van de moeder, die stelt dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders, overwogen. De moeder betoogt dat de vader zijn verantwoordelijkheden niet neemt en dat gezamenlijk gezag niet in het belang van de minderjarige is. Het hof concludeert echter dat er geen voldoende bewijs is dat het gezamenlijk gezag schadelijk zou zijn voor de minderjarige. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank, waarbij gezamenlijk gezag is toegewezen aan beide ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 30 maart 2023
Zaaknummer: 200.317.557/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/280916 / FA RK 20-2866
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
in deze zaak woonplaats kiezende te [kantoorplaats] op het kantoor van haar advocaat,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.L.B. Koelman-Duijf,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] (België),
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.C. Berends.
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2010.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 oktober 2022, heeft de moeder het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat het verzoek van de vader tot toekenning gezamenlijk gezag alsnog dient te worden afgewezen.
2.2.
Er is van de kant van de vader geen verweerschrift ingediend.
2.3.1.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 februari 2023.
Tijdens deze mondelinge behandeling is ook de zaak in hoger beroep met zaaknummer 200.282.804/01 (inzake de omgang tussen de vader en [minderjarige] ) behandeld.
In deze zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
2.3.2.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Koelman-Duijf;
-de vader, bijgestaan door mr. Berends;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.3.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en hij is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het raadsrapport van 14 maart 2022;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 6 mei 2022;
- het V6-formulier met bijlage(n) van de advocaat van de vader d.d. 7 februari 2023;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 10 februari 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen is op
[geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , [minderjarige] geboren. [minderjarige] is, na daartoe verkregen vervangende toestemming, door de vader erkend. [minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
Bij beschikking van 25 maart 2021 heeft de rechtbank de raad verzocht een onderzoek te verrichten en te adviseren inzake de (on)mogelijkheden van gezamenlijk gezag en welke beslissing in het belang van [minderjarige] is. De rechtbank heeft eerdere verdere beslissing omtrent het gezag aangehouden.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de moeder en de vader gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] . Het zelfstandig verzoek van de moeder om een (ouderschaps)onderzoek te gelasten is afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert - kort samengevat - aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een afwijzingsgrond als bedoeld in artikel 1:253c BW en de rechtbank daarom het verzoek van de vader ten onrechte heeft toegewezen.
Volgens de moeder is het zogenoemde klemcriterium vervuld. Zij verwijst hiervoor naar de gang van zaken inzake de andere zaak - met zaaknummer 200.282.804/01 - die bij het hof wordt behandeld en de gang van zaken inzake het door het hof in die zaak bepaalde traject bij [omgangshuis] . [minderjarige] is reeds klem en verloren geraakt tussen de ouders, zeker nu er gezamenlijk gezag is bepaald.
De moeder benadrukt dat zij de rol van de vader in het leven van [minderjarige] ziet, maar dat de vader daar niet voldoende mee doet. Zij ontkent dat zij haar verplichting om de ontwikkeling van de banden tussen [minderjarige] en de vader te bevorderen veronachtzaamt. Daarom is het ook verantwoord dat zij als enige het gezag over [minderjarige] blijft behouden.
Volgens de moeder is het niet in het belang van [minderjarige] om de vader mede te belasten met het gezag over [minderjarige] ; [minderjarige] is in alle opzichten gebaat bij veiligheid en rust. Mede door het ontbreken van constructieve communicatie tussen de ouders en onvoldoende wederzijds vertrouwen, is het de vraag of gezamenlijk gezag ooit mogelijk zal zijn. Temeer nu al zoveel hulpverleningsinstanties al jarenlang betrokken zijn geweest. De rechtbank gaat er aan voorbij dat beide ouders hun verantwoordelijkheid als ouders moeten nemen en zo nodig met inzet van hulpverlening actief werk maken van en meewerken aan het normaliseren van hun verstandhouding en het verbeteren van de onderlinge communicatie.
De vader neemt die verantwoordelijkheid niet. Hij heeft op alle fronten verzaakt. Zo heeft hij haar vertrouwen beschaamd door (in de voornoemde procedure inzake de omgang) de inning van de dwangsommen door te zetten en is hij niet met haar in overleg gegaan over belangrijke zaken, zoals het geven van een cadeau aan [minderjarige] en in welke orde van grootte dit mag en kan zijn.
3.6.
De vader heeft ter mondelinge behandeling het hof verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Hij wil er vooral zijn als vader voor [minderjarige] . Het is niet zijn bedoeling om actief een rol in te nemen. De vader zal zich volgend opstellen.
3.7.
Namens de raad is geadviseerd om de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen. Gezamenlijk gezag acht de raad in het belang van [minderjarige] . De raad wijst erop dat het gezag de ouders rechten maar ook verplichtingen geeft.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
Ontvankelijkheid
3.8.1.
De uitspraak in eerste aanleg dateert van 15 juli 2022. De beroepstermijn eindigde drie maanden nadien (ex artikel 339 Rv) derhalve op 15 oktober 2022. Het beroepschrift is ter griffie op 17 oktober 2022 binnengekomen. Echter ingevolge art. 1 van de Algemene Termijnenwet wordt een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. Nu 15 oktober 2022 op een zaterdag viel, is het beroepschrift dat op de eerstvolgende werkdag, te weten maandag 17 oktober 2022 ter griffie van het hof is ingekomen dus tijdig ingediend. De moeder is daarom, anders dan de advocaat van de vader ter mondelinge behandeling aangaf, tijdig in hoger beroep gekomen.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.8.2.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, evenals de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft en dat het Nederlandse recht van toepassing is.
Gezamenlijk gezag
3.8.3.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.4.
Uitgangspunt is dat een verzoek tot gezamenlijk ouderlijk gezag zoals het onderhavige wordt toegewezen; een afwijzing van een dergelijk verzoek geschiedt slechts in de twee in artikel 1:253c lid 2 BW genoemde uitzonderingsgevallen.
3.8.5.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen beoordeling en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat geen sprake is van een van de (afwijzings)gronden genoemd in artikel 1:253c lid 2 BW die leidt tot afwijzing van het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.8.6.
Dat de communicatie tussen partijen niet goed verloopt en de verstandhouding tussen de ouders verbeterd dient te worden, brengt niet zonder meer met zich dat het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag moet worden afgewezen, zoals de moeder stelt.
Het hof stelt vast dat partijen - in het kader van de pogingen om de omgang tussen de vader en [minderjarige] tot stand te brengen (in de voornoemde zaak met zaaknummer 200.282.804/01), allebei hun medewerking hebben verleend aan trajecten en hulpverlening. Niet is gebleken dat de vader op alle fronten heeft verzaakt, zoals de moeder aanvoert. Dat er uiteindelijk geen concrete omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] is bepaald, betekent niet dat de ouders niet (op termijn) kunnen werken hun oudercommunicatie met als doel dat zij samen afspraken kunnen maken in het belang van [minderjarige] .
Het hof hecht voorts geen voldoende gewicht aan het standpunt van de moeder dat de vader haar vertrouwen heeft beschaamd door in de voornoemde procedure inzake de omgang de inning van de dwangsommen door te zetten. De vader heeft toegelicht dat de deurwaarder alleen maar een mogelijke verjaring wilde stuiten. Niet gesteld of gebleken is voorts dat er dwangsommen zijn geïnd. Dat de vader niet met haar in overleg is getreden over een laptop die de vader cadeau aan [minderjarige] aan wilde geven, acht het hof evenmin van enige doorslaggevende betekenis.
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat ook in hoger beroep niet is gebleken dat sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] door het gezamenlijk gezag klem of verloren raakt tussen de ouders of afwijzing anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is.
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15 juli 2022;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.M.C. Dumoulin, P.M.M. Mostermans en is op 30 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.