ECLI:NL:GHSHE:2023:1046

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
200.317.803_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg inzake een omgangsregeling met zijn minderjarige kind, geboren in 2016. De vader, vertegenwoordigd door mr. J.G. van Ek, verzoekt het hof om de eerdere beschikking te vernietigen en een omgangsregeling vast te stellen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. E.G.W. Hendriks, verzet zich hiertegen en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking.

De mondelinge behandeling vond plaats op 7 maart 2023, waarbij zowel de vader als de moeder, alsook de Raad voor de Kinderbescherming, gehoord zijn. De vader heeft in het verleden enige tijd omgang gehad met het kind, maar de moeder stelt dat omgang in strijd is met de belangen van het kind, gezien de problematiek rondom de vader en de traumatische ervaringen van het kind. De vader heeft zijn situatie verbeterd, maar de moeder betwist dit en wijst op de kwetsbaarheid van het kind.

Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende informatie beschikbaar is om een verantwoorde beslissing te nemen over de omgangsregeling. Het hof heeft daarom de Raad verzocht om een aanvullend onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor een omgangsregeling en hoe deze het beste kan worden vormgegeven in het belang van het kind. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot de resultaten van dit onderzoek beschikbaar zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 30 maart 2023 (bij vervroeging)
Zaaknummer: 200.317.803/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/284080 / FA RK 20-3937
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.G. van Ek,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.G.W. Hendriks.
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op
[geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 oktober 2022, heeft de vader verzocht voormelde beschikking (het hof leest: gedeeltelijk) te vernietigen en een
omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en [minderjarige] , dan wel een beslissing te nemen die het hof redelijk acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 2 december 2022, heeft de moeder verzocht de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, zo nodig onder aanvulling of wijziging van de gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Van Ek;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Hendriks;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 1 juli 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2.
De moeder oefent het eenhoofdig gezag over [minderjarige] uit, die bij de moeder woont.
3.3.
In juli 2020 heeft de vader voor het laatst contact gehad met [minderjarige] .
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep aan de orde, het zelfstandige verzoek van de vader om een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen, afgewezen.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, beknopt en zakelijk weergegeven, het volgende aan. Er is geen sprake van contra-indicaties voor een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] . In het verleden heeft de vader enige tijd omgang gehad met [minderjarige] , begeleid door [instantie 1] . De vader is altijd op tijd gekomen voor de omgangsmomenten en hij heeft de omgang op een leuke manier ingevuld. [minderjarige] was altijd blij om de vader te zien en kwam vrolijk terug van de omgangsafspraken. Ook [instantie 1] heeft een zichtbare positieve band tussen de vader en [minderjarige] geconstateerd.
De vader is lange tijd moeilijk bereikbaar geweest, omdat hij zwervende was. De situatie van de vader is echter stabieler geworden. Hij woont sinds 17 juni 2021 op een vaste plek en wel in een woning van het Leger des Heils. De vader krijgt ook structureel hulp van het Leger des Heils in de persoon van de heer [betrokkene] , onder andere voor zijn vergeetachtigheid en om rustig te blijven. Met deze hulp gaat het de vader zeker lukken om in de toekomst omgangsafspraken met [minderjarige] punctueel na te komen. Daarnaast heeft de vader hulp van [instantie 2] ’ om te leren hoe om te gaan met zijn ADHD en overige persoonlijke problematiek. De vader wordt snel nerveus en paniekerig als hij een ruimte vol met mensen binnenloopt.
Hij gebruikt geen verdovende middelen meer en ook geen alcohol. De vader geeft toe dat hij in het verleden een kort lontje had, maar daar is nu geen sprake meer van. Ten slotte heeft hij
een bijstandsuitkering.
De vader ontkent dat hij zich tijdens de relatie met de moeder structureel heeft schuldig gemaakt aan huiselijk geweld. Hij heeft de moeder eenmaal met de vlakke hand in het gezicht geslagen. De vader betwist dat hij een keer de matras, waarop de moeder en [minderjarige] lagen, op de grond heeft gegooid. Dit staat anders in het rapport van de raad, maar op dit
punt klopt het rapport niet.
De vader is het eens met het afgewogen en zorgvuldige advies van de raad, zoals neergelegd in het raadsrapport van 16 februari 2022, om de omgang tussen hem en [minderjarige] voorlopig te laten plaatsvinden onder professionele therapeutische begeleiding van de [instantie 3] (BOR 3). De raad heeft de positieve verandering in de situatie van de vader onderkend. Ten onrechte heeft de rechtbank dit advies van de raad - zonder nadere motivering - niet gevolgd.
3.7.
De moeder brengt hier in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, beknopt en zakelijk weergegeven, het volgende tegen in. Omgang tussen de vader en [minderjarige] is in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] . Ook is de vader niet geschikt om omgang met [minderjarige] te hebben. Het advies van de raad om een BOR 3 traject op te starten is ongefundeerd en niet zorgvuldig tot stand gekomen.
Partijen zijn al jaren verwikkeld in een forse ex-partnerstrijd. De vader heeft de moeder in het verleden ernstig fysiek en psychisch mishandeld. De moeder en [minderjarige] zijn door toedoen van de vader ernstig getraumatiseerd geraakt. Ook heeft de vader de moeder nare berichten gestuurd en bedreigd, voor het laatst in oktober 2021. Ter zake van de bedreiging loopt nog een beklagprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering bij het gerechtshof.
De moeder is zeer bang voor de vader en heeft geen enkel vertrouwen in hem. Dit heeft zijn weerslag op [minderjarige] .
Het gaat op dit moment niet goed met de moeder en met [minderjarige] . De moeder wil starten met EMDR-therapie bij Mondriaan, maar deze procedure en een eventueel BOR 3 traject staan hieraan in de weg. De moeder heeft nu gesprekken met [instantie 4] en de huisarts. [minderjarige] is een heel kwetsbaar kind. Zij kampt met het KDM3B-syndroom. [minderjarige] heeft last van paniekaanvallen en bij haar zijn ook kenmerken van autisme geconstateerd. [minderjarige] is heel eenkennig. Zij start binnenkort met EMDR-therapie, maar er komt eerst nog spelobservatie en een gesprek met de kinderpsychiater. Een BOR-3 traject kan veel stuk maken bij [minderjarige] .
De vader heeft het in het verleden laten afweten bij de begeleide omgang met [minderjarige] . Hij heeft zich niet aan de afspraken met [instantie 1] gehouden. De moeder betwist dat er toen sprake was van een band tussen de vader en [minderjarige] , zoals [instantie 1] heeft gesteld, gelet op het verleden en de frequentie van de contacten tussen de vader en [minderjarige] die hebben plaatsgevonden.
Verder betwist de moeder dat de vader zijn leven nu meer op orde heeft. De vader onderbouwt deze stelling niet. De vader is volgens de moeder nog steeds onbetrouwbaar, onvoorspelbaar en agressief, met alle nadelige gevolgen van dien voor [minderjarige] , die kwetsbaar is en problematiek heeft. Ook een BOR 3 traject kan dit niet ondervangen.
De raad heeft in haar advies bij de rechtbank onvoldoende oog gehad voor de belangen van [minderjarige] , haar belaste verleden, het gedrag en de houding van de vader en het feit dat de vader in het verleden de begeleide omgang niet heeft kunnen waarmaken.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling - in het kort - het volgende naar voren gebracht. De raad is niet in staat om een advies te geven, omdat bij gebrek aan stukken niet voldoende inzichtelijk is hoe de situatie van de vader momenteel is en hoe het nu met de moeder en [minderjarige] gesteld is. De raad vindt de situatie wel zorgelijk. Volgens de raad is het zeer opmerkelijk dat een jong kind als [minderjarige] al contact heeft met een kinderpsychiater.
De raad oppert de mogelijkheid van een aanvullend onderzoek door de raad in het kader waarvan de raad informatie kan inwinnen bij de hulpverlening van de vader en bij de hulpverlening van [minderjarige] en de moeder. Wanneer [minderjarige] eenmaal met EMDR-therapie is gestart, dient het aanvullend raadsonderzoek zich te beperken tot het opvragen van
informatie. [minderjarige] moet niet extra worden belast.
3.9.
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen over een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] . Het eerdere rapport van de raad dateert van 16 februari 2022. De vader heeft weliswaar gesteld dat zijn persoonlijke situatie sindsdien nog meer is verbeterd, maar hij heeft deze stelling niet met schriftelijke stukken of anderszins onderbouwd. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zowel zij als [minderjarige] zich in een medisch traject bevinden, maar de moeder heeft haar stellingen evenmin onderbouwd. Gelet hierop zal het hof overeenkomstig het advies van de raad tijdens de mondelinge behandeling de raad verzoeken - zo mogelijk met spoed - een aanvullend en geactualiseerd onderzoek te doen naar de volgende vragen en daarover te rapporteren en adviseren:
- welke mogelijkheden zijn er voor een omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader?
- hoe dient de omgangsregeling qua vorm en frequentie in het belang van [minderjarige] te worden vormgegeven?
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij zullen meewerken aan het aanvullende raadsonderzoek.
Voorts is op de mondelinge behandeling nog besproken dat het de vader en de moeder vrijstaat om (via hun advocaten) informatie van deskundigen door te geven aan de raad en/of bij de raad aan te geven welke informanten de raad kan benaderen.
3.10.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak drie maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het aanvullend onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
3.11.
Op grond van het voorgaande zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad een aanvullend onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.9 is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot
PRO FORMA 30 juni 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, E.P. de Beij en
M.I. Peereboom-van Drunick en is op 30 maart 2023 (bij vervroeging) uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.