ECLI:NL:GHSHE:2023:1010

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
200.321.349_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 351 Rv in huurzaak tussen huurder en woningcorporatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 maart 2023 uitspraak gedaan in een incident ex artikel 351 Rv, ingeleid door [appellant], die sinds 27 april 2011 een huurwoning huurt van Stichting Woonbedrijf SWS.HHVL. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.H.A.J. Slaats, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de huurovereenkomst met Woonbedrijf werd ontbonden en de appellant werd veroordeeld tot ontruiming van de woning. De appellant vorderde in het incident schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, stellende dat Woonbedrijf misbruik maakt van haar bevoegdheid en dat er nieuwe omstandigheden zijn die een noodtoestand voor hem zouden veroorzaken.

Het hof heeft de vordering van de appellant afgewezen. Het hof oordeelde dat de appellant onvoldoende heeft aangetoond dat zijn belang bij behoud van de woning zwaarder weegt dan het belang van Woonbedrijf bij de uitvoerbaarheid van het vonnis. De appellant stelde dat hij door de ontruiming zijn huisvesting verliest en dat hij medische klachten heeft die hem belemmeren in zijn dagelijks leven. Echter, het hof concludeerde dat de appellant niet voldoende heeft onderbouwd dat hij niet voor zichzelf kan zorgen bij ontruiming en dat de gestelde gezondheidsrisico's onvoldoende zijn aangetoond. De beslissing over de proceskosten in het incident is aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak, die op 11 april 2023 op de rol staat voor memorie van antwoord in incidenteel appel.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.321.349/01
arrest van 28 maart 2023
gewezen in het incident ex artikel 351 Rv in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. M.H.A.J. Slaats te Eindhoven,
tegen
Stichting Woonbedrijf SWS.HHVL,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. B. Poort te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 9 januari 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 8 december 2022, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen appellant – [appellant] – als gedaagde in de hoofdzaak en verweerder in het incident en geïntimeerde – Woonbedrijf – als eiseres in de hoofdzaak en in het incident. Bij mondeling vonnis van 17 maart 2021 is de vordering in het incident afgewezen.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8994639 CV EXPL / 21-552)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep tevens memorie van grieven en tevens houdende incidentele spoedvordering ex artikel 351 Rv met producties, genummerd 7 tot en met 10;
  • de memorie van antwoord in het incident ex artikel 351 Rv en in de hoofdzaak tevens houdende memorie van grieven in het incidenteel appel met producties, genummerd 16 en 17.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
[appellant] (hierna: [appellant] ) huurt sinds 27 april 2011 van Woonbedrijf een huurwoning aan de [adres] (hierna: de woning). In de bodemprocedure in eerste aanleg heeft Woonbedrijf een vordering ingesteld tegen [appellant] tot – onder meer – ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. Woonbedrijf stelde in die procedure dat sprake was van een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen van [appellant] uit hoofde van de huurovereenkomst en de algemene huurvoorwaarden. [appellant] heeft zich volgens Woonbedrijf niet als een goed huurder gedragen door niet daadwerkelijk gebruik te maken van de woning en/of niet zijn hoofdverblijf in de woning te hebben, en de woning (gedeeltelijk) ongeoorloofd onder te verhuren en/of in gebruik te geven aan derden en de bestemming van de woning te wijzigen. [appellant] zou de woning volgens Woonbedrijf – kort gezegd – ter beschikking stellen aan buitenlandse werknemers/seizoenarbeiders.
3.2.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis in de hoofdzaak de huurovereenkomst ontbonden. [appellant] is verder veroordeeld tot ontruiming van de woning, betaling van een geldsom overeenkomend met de maandelijks verschuldigde huurpenningen vanaf de datum van ontbinding van de huurovereenkomst tot de datum van de daadwerkelijke ontruiming en de kosten van de procedure. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.3.
[appellant] vordert in het incident dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, op de voet van artikel 351 Rv de tenuitvoerlegging van de bij het bestreden vonnis uitgesproken verplichting de woning te ontruimen, te schorsen, zolang het hof op het door [appellant] ingestelde hoger beroep nog niet heeft beslist, met veroordeling van Woonbedrijf in de kosten van dit incident.
3.4.
[appellant] stelt daartoe dat Woonbedrijf misbruik van haar bevoegdheid maakt, zodat in redelijkheid niet tot executie mag worden overgegaan. [appellant] wijst hierbij op de onevenredigheid van het belang van Woonbedrijf bij de onmiddellijke uitoefening van de executiebevoegdheid en het belang van [appellant] dat daardoor wordt geschaad. Door de ontruiming zal de woning aan een derde worden verhuurd en niet meer aan [appellant] ter beschikking kunnen worden gesteld. In de huidige gegeven omstandigheden is er volgens [appellant] geen inwoning van derden, geen verdere klachten en wordt de huur betaald. Woonbedrijf heeft daarom onvoldoende belang bij een tussentijdse ontruiming. Daar komt bij dat [appellant] voortvarend procedeert.
Verder is sprake van juridische misslagen bij de waardering van het partijgetuigenbewijs en is volgens [appellant] sprake van nieuwe omstandigheden die maken dat een noodtoestand zal ontstaan indien [appellant] daadwerkelijk wordt ontruimd. [appellant] stelt dat zijn partner hem in maart 2022 heeft verlaten en bezoek van derden niet meer te verwachten is. Bovendien heeft [appellant] urgente medische klachten die maken dat [appellant] voorlopig niet dan wel onvoldoende voor zichzelf kan zorgen. Het is een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat een gedwongen ontruiming grote gezondheidsrisico’s met zich brengt.
3.5.
Het verweer van Woonbedrijf zal, voor zover van belang, hierna worden besproken in rechtsoverweging 3.7. en verder.
3.6.
Bij de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging (artikel 351 Rv) heeft op grond van HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 het volgende te gelden.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.7.
Het hof stelt vast dat in het bestreden vonnis de uitvoerbaar bij voorraadverklaring niet is gemotiveerd. De incidentele vordering zal daarom worden beoordeeld aan de hand van de hiervoor in overweging 3.6. onder (a) en (b) weergegeven maatstaven.
3.8.
Het hof overweegt dat het uitgangspunt is dat degene die een veroordeling tot onder meer een ontruiming van een woning heeft gekregen, wordt vermoed het vereiste belang bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben. Het hof gaat er daarom vanuit dat Woonbedrijf het vereiste belang heeft bij executie van het bestreden vonnis. [appellant] stelt echter dat Woonbedrijf, als zij overgaat tot executie, misbruik maakt van haar bevoegdheid, omdat zijn belang zwaarder weegt dat het belang van Woonbedrijf.
3.9.
[appellant] stelt allereerst dat executie van het bestreden vonnis tot gevolg heeft dat de woning wordt verhuurd aan een derde en dan niet meer beschikbaar is voor [appellant] . Het hof is van oordeel dat het feit dat [appellant] in geval van een ontruiming van de woning zijn huisvesting verliest, dit gegeven op zich nog niet rechtvaardigt dat van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad wordt afgeweken. De stelling van [appellant] dat er (nu zijn partner hem heeft verlaten) geen sprake is van inwoning door derden, er geen klachten zijn, de huur wordt betaald, en hij in deze hoger beroep procedure met voortvarendheid handelt, is van onvoldoende gewicht om tot schorsing over te gaan. Bovendien is gesteld noch gebleken dat [appellant] geen vervangende woonruimte of opvang kan vinden.
3.10.
Verder stelt [appellant] dat sprake is van juridische misslagen, welke zien op de
waardering van het partijgetuigenbewijs. [appellant] verwijst ter onderbouwing naar de grieven 1 tot en met 3 in de hoofdzaak. Het hof overweegt dat van een klaarblijkelijke juridische (of feitelijke) misslag slechts sprake is indien deze misslag evident, direct duidelijk en redelijkerwijs niet voor discussie vatbaar is. Aan dit vereiste is in dit geval niet voldaan.
Immers, een enkele verwijzing naar de grieven in de hoofdzaak en de stelling dat de kantonrechter ten onrechte niet (meer) heeft beoordeeld of de tekortkoming van [appellant] nog van voldoende gewicht is of is geweest, is zonder nadere motivering onvoldoende. De enkele omstandigheid dat de kantonrechter in de visie van [appellant] anders had moeten oordelen brengt nog niet mee dat het oordeel van de kantonrechter evident onjuist is. Bovendien is de vraag of er voldoende grond bestaat voor ontbinding van de huurovereenkomst juist het onderwerp van discussie in het hoger beroep is en hoort de kans van slagen van het tegen de beslissing aangewende rechtsmiddel hier buiten beschouwing te blijven. Dat betekent dat [appellant] zijn stelling dat sprake is van een kennelijke misslag onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd.
3.11.
Voorts is volgens [appellant] sprake van nieuwe omstandigheden welke maken dat in het geval van ontruiming een noodtoestand aan de zijde van [appellant] zal doen ontstaan. [appellant] stelt daartoe dat sprake is van urgente medische nieuwe klachten. Deze klachten bestaan uit uitval en pijn links in de rug, schouder en arm in combinatie met sterk opgekomen vergeetachtigheid en een verdenking van darmkanker. Van [appellant] zullen meer handelingen worden verwacht dan hij mentaal kan verwerken en fysiek kan verrichten. Hij stelt zich op dit moment onvoldoende te kunnen redden. Voor het evenwicht en psychisch welbevinden van [appellant] is het van belang dat hij zijn vertrouwde omgeving niet hoeft te verlaten.
Dat sprake is van medisch klachten wordt als zodanig niet door Woonbedrijf betwist, maar wel dat [appellant] daardoor niet voor zichzelf kan zorgen en een noodtoestand zal ontstaan bij ontruiming. Het hof is van oordeel dat [appellant] zijn stelling inhoudende dat als gevolg van bovengenoemde nieuwe omstandigheden een noodtoestand zal ontstaan, mede in het licht van het verweer van Woonbedrijf, onvoldoende heeft onderbouwd. Immers, [appellant] heeft weliswaar medische gegevens overgelegd, maar daaruit blijkt niet dat [appellant] bij een ontruiming niet voor zichzelf kan zorgen of dat hij als gevolg van zijn medische toestand groot belang heeft bij (tijdelijk) behoud van zijn woning. Dat sprake is van de gestelde aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat een gedwongen ontruiming grote gezondheidsrisico’s met zich brengt, is onvoldoende gebleken.
3.12.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat onvoldoende is gebleken dat het belang van [appellant] bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van Woonbedrijf bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. Daarom zal het hof de incidentele vordering van [appellant] afwijzen.
3.13.
Het hof zal de beslissing over de proceskosten in het incident aanhouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.14.
De zaak staat op de rol van 11 april 2023 voor memorie van antwoord in incidenteel appel in de hoofdzaak, ambtshalve peremptoir. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verstaat dat de zaak op de rol van 11 april 2023 staat voor memorie van antwoord in incidenteel appel in de hoofdzaak, ambtshalve peremptoir;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 maart 2023.
griffier rolraadsheer