ECLI:NL:GHSHE:2023:1006

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
200.311.464_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële consequenties van de afwikkeling van de leaseovereenkomst na beëindiging van de arbeidsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [werknemer], en haar voormalige werkgever, Direct2Improve B.V. (D2I), over de financiële consequenties van de afwikkeling van een leaseovereenkomst na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De werknemer was sinds 1 september 2015 in dienst bij D2I en heeft haar arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 mei 2020. Na haar vertrek ontstond er een geschil over wie verantwoordelijk was voor de kosten die voortvloeiden uit de leaseovereenkomst die D2I met LeasePlan had afgesloten voor een leaseauto die aan de werknemer ter beschikking was gesteld.

D2I vorderde in eerste aanleg een schadevergoeding van de werknemer, omdat zij de leaseovereenkomst niet had overgenomen en D2I daardoor kosten had gemaakt. De kantonrechter heeft de vordering van D2I grotendeels toegewezen, wat leidde tot het hoger beroep van de werknemer. In hoger beroep vorderde de werknemer vernietiging van de eerdere vonnissen en terugbetaling van een reeds betaald bedrag aan D2I.

Het hof heeft geoordeeld dat de werknemer op basis van de vrijwaringsbepaling in de arbeidsovereenkomst verantwoordelijk was voor de financiële consequenties van de leaseovereenkomst na haar vertrek. Het hof concludeerde dat de werknemer niet had voldaan aan haar verplichtingen uit de vrijwaringsbepaling, omdat zij de leaseauto niet had overgenomen of aan een andere partij had overgedragen. Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen en veroordeelde de werknemer in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.311.464/01
arrest van 28 maart 2023
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als:
[werknemer],
advocaat: mr. L.G.C.M. de Wit te Oosterhout,
tegen
Direct2Improve B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als:
D2I,
advocaat: mr. M.M.C. van de Ven te Boxmeer,
op het bij exploot van dagvaarding van 19 april 2022 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 23 december 2021 en 17 maart 2022 van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, gewezen tussen [werknemer] als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en D2I als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer/rolnummer 8816367/20-5239)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven houdende aanvulling eis, met producties;
- de memorie van antwoord tevens antwoord op aanvulling eis.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op
bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De vaststaande feiten
3.1.
Op 1 september 2015 is [werknemer] bij D2I in dienst getreden als senior consultant.
In de schriftelijke arbeidsovereenkomst zijn de
“Algemene Arbeidsvoorwaarden”(hierna: arbeidsvoorwaarden) van D2I van toepassing verklaard.
3.2.
Laatstelijk vervulde [werknemer] de functie van operationeel manager tegen een salaris van € 7.500,- bruto per maand bij een deeltijd dienstverband. Daarnaast kon zij gebruik maken van een mobiliteitsbudget dat per 1 maart 2018 € 1.130,- per maand bedroeg.
3.3.
Per 1 mei 2020 is de arbeidsovereenkomst geëindigd na opzegging door [werknemer] .
3.4.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de financiële consequenties van de afwikkeling van de tussen D2I en LeasePlan Nederland (hierna: LeasePlan) ten behoeve van [werknemer] gesloten leaseovereenkomst.
Eerste aanleg
3.5.
D2I heeft (in conventie) na eisvermindering - zo begrijpt het hof - gevorderd om [werknemer] te veroordelen tot betaling van (€ 25.658,05 verminderd met € 8.202,77 als reeds verrekend =) € 17.455,28 aan schadevergoeding alsook tot betaling van € 1.291,95 aan buitengerechtelijke incassokosten, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente. Een en ander met veroordeling van [werknemer] in de proceskosten.
3.6.
[werknemer] heeft een tegenvordering (reconventie) ingesteld en heeft gevorderd om D2I te veroordelen tot betaling van € 8.202,77 bruto als door D2I verrekend, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50%, en tot betaling van € 563,- aan deskundigenkosten, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente. Een en ander met veroordeling van D2I in de proceskosten.
3.7.
Na partijen bij het bestreden tussenvonnis in de gelegenheid te hebben gesteld zich nader uit te laten ten aanzien van de omvang van de te vergoeden schade, heeft de kantonrechter in het bestreden eindvonnis de vordering van D2I grotendeels toegewezen, in die zin dat [werknemer] is veroordeeld tot betaling van € 17.455,28 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De tegenvordering van [werknemer] is afgewezen. De proceskosten in conventie en in reconventie zijn gecompenseerd.
Hoger beroep
vordering
3.8.
[werknemer] vordert vernietiging van de bestreden vonnissen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de vorderingen van [werknemer] alsnog volledig worden toegewezen en dat de vorderingen van D2I alsnog volledig worden afgewezen. Daarnaast vordert [werknemer] terugbetaling van het door haar ter voldoening aan het bestreden eindvonnis reeds betaalde bedrag van € 18.137,58, te vermeerderen met de wettelijke rente. Een en ander met veroordeling van D2I in de proceskosten van beide instanties en in de nakosten.
kern van het geschil
3.9.
De kern van het geschil dat partijen ook in hoger beroep verdeeld houdt, is de vraag wie van partijen na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst de financiële consequenties van de afwikkeling van de leaseovereenkomst dient te dragen.
leaseovereenkomst
3.10.
Bedoelde leaseovereenkomst is ingegaan op 17 februari 2020 met een looptijd van 60 maanden tegen een leasetarief van € 1.119,90 exclusief btw per maand.
vrijwaringsbepaling
3.11.
In de op de arbeidsovereenkomst van toepassing zijnde arbeidsvoorwaarden is een
“Leasereglement”opgenomen, waarin onder meer is bepaald:
“(…) Indien Werknemer op eigen initiatief, op welke gronden dan ook, zijn/haar Arbeidsovereenkomst met Direct2Improve beëindigt, (…) zal de Werknemer, dan wel diens nieuwe werkgever, Direct2Improve vrijwaren voor de financiële consequenties van de gemaakte keuze van de betrokken leaseauto voor de periode vanaf datum der beëindiging van de Arbeidsovereenkomst op één van de volgende wijzen:
a.
a) Werknemer neemt het leasecontract over van Direct2lmprove (…).
b) Werknemer koopt de leaseauto (…) uiterlijk op de dag van beëindiging van het dienstverband. (…)
c) Werknemer betaalt aan Direct2Improve op het moment van uitdiensttreding de verschuldigde boete, bestaande uit het verschil tussen boekwaarde en dagwaarde, de management fee, administratiekosten en rente, gerekend over de resterende looptijd in maanden van het leasecontract.
d) Werknemer kan de leaseauto aan een andere Werknemer overdragen onder exact dezelfde voorwaarden. (…)
De keuze tussen de hiervoor genoemde opties is aan Werknemer. Direct2Improve is geen partij in de eventuele onderhandelingen tussen Werknemer en de leasemaatschappij. Verrekening van openstaande vorderingen vindt plaats via inhouding op de hem/haar in het kader van de Arbeidsovereenkomst toekomende gelden. (…)”.
financiële consequenties leaseovereenkomst voor [werknemer]
3.12.
Het hof is van oordeel dat uit de tekst van bovengenoemde bepaling volgt dat de strekking van deze bepaling is dat ingeval de werknemer ( [werknemer] ) de arbeidsovereenkomst beëindigt, D2I alsdan door de werknemer (of diens nieuwe werkgever) moet worden gevrijwaard voor de financiële consequenties die de beëindiging van de arbeidsovereenkomst ten aanzien van de afwikkeling van de leaseovereenkomst met zich brengt. Feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs een partij een andere inhoud van deze bepaling mocht verwachten, zijn niet gesteld of gebleken.
3.13.
[werknemer] betwist dat D2I een beroep op de vrijwaringsbepaling toekomt. Zij voert in dat verband het volgende aan (
grieven 1 en 2). D2I heeft (onder meer door het takenpakket van [werknemer] uit het niets aan te passen, [werknemer] in een uitvoerende functie te plaatsen, de kennis en kunde van [werknemer] openlijk in twijfel te trekken en [werknemer] te betichten van ongeoorloofd gebruik van de digitale handtekening van haar leidinggevende) [werknemer] genoodzaakt ontslag te nemen, terwijl [werknemer] niet voornemens was ontslag te nemen. Door het optreden van D2I is [werknemer] in de positie gekomen die heeft geleid tot dit geschil. De norm van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW) staat er in de gegeven omstandigheden aan in de weg dat D2I een beroep op de vrijwaringsbepaling toekomt. Ook was een snelle inzet van de leaseauto noodzakelijk. [werknemer] had willen overleggen met D2I over de gevolgen van het gaan rijden met de auto, maar D2I bood daartoe geen gelegenheid. [werknemer] kon niets anders dan met de auto gaan rijden, waardoor ook het leasereglement van toepassing werd. D2I had haar moeten wijzen op de fiscale gevolgen van het gebruik van de leaseauto en op de gevolgen van het voortijdig inleveren van de auto.
3.14.
Ook als het hof veronderstellenderwijs uitgaat van de juistheid van het betoog van [werknemer] over de reden van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, laat dit onverlet dat zij deze zelf heeft beëindigd en zij derhalve krachtens de vrijwaringsbepaling gehouden is tot vrijwaring van D2I voor de financiële consequenties verbonden aan de afwikkeling van de leaseovereenkomst. Daarbij betrekt het hof dat [werknemer] op de hoogte was van de gevolgen verbonden aan het vóór afloop van het leasecontract inleveren van de auto. In de memorie van grieven geeft [werknemer] te kennen dat zij
“wel wist (…) van een afkoopsom bij eigen vertrek, tenzij deze intern of aan een derde kon worden overgedragen”.Verder staat in de door D2I in het geding gebrachte opzeggingsbrief van [werknemer] van 11 maart 2020 vermeld
“(...) Rekening houdend met de contractuele opzegtermijn (…), zal mijn contract aflopen op 1 Mei 2020. (...) Ik zou graag een eindrekening ontvangen inclusief de volgende onderwerpen: (...)
• Leaseovername/afkoop (…) met Leaseplan ben ik al bezig om het contract te stoppen of online opnieuw aan te bieden (...)”en is in de door D2I in het geding gebrachte brief van 20 maart 2020, waarin D2I de afspraken bij uitdiensttreding aan [werknemer] heeft bevestigd en die door [werknemer] voor akkoord is ondertekend, opgenomen
“(…) De auto is volledig jouw verantwoordelijkheid ondanks dat wij contractpartij zijn. Wij zullen het contract overzetten op jouw naam of op naam van je nieuwe werkgever. Wij horen graag (…) welke van beide de voorkeur heeft, zodat dit tijdig geregeld kan worden. (…)”.Ook hieruit volgt dat [werknemer] op de hoogte was van de vrijwaringsbepaling en de hieraan voor haar verbonden gevolgen. Bovendien valt uit deze twee brieven op te maken dat [werknemer] zelf al vóór het einde van de arbeidsovereenkomst bezig was uitvoering te geven aan het bepaalde in de vrijwaringsbepaling en dat zij instemde met afwikkeling van het leasecontract op deze wijze. Niet valt in te zien dat de norm van goed werkgeverschap eraan in de weg staat dat D2I [werknemer] aan de vrijwaringsbepaling houdt.
3.15.
Dat [werknemer] mogelijkerwijs niet op de hoogte was van de fiscale gevolgen van het gebruik van de auto, is niet relevant voor haar gebondenheid aan de vrijwaringsbepaling ter zake de afwikkeling van de leaseovereenkomst. Dat [werknemer] , zoals zij nog heeft aangevoerd, geen invloed heeft gehad op de inhoud van de overeenkomsten tussen D2I en LeasePlan noch op de inhoud van het leasereglement, sluit evenmin uit dat zij aan de vrijwaringsbepaling kan worden gehouden.
gang van zaken
3.16.
Na opzegging van de arbeidsovereenkomst in maart 2020 is [werknemer] op zoek
gegaan naar een andere partij om de auto over te nemen, echter zonder resultaat. Bij mail van 24 april 2020 heeft D2I [werknemer] gewezen op de volgens D2I met LeasePlan af te rekenen boete, indien de auto niet zou worden overgedragen aan een andere partij. Per mail van diezelfde dag heeft [werknemer] aan D2I te kennen gegeven
“(…) Ten eerste heb ik nooit gekozen voor de boete. Daarmee zijn ook andere dingen mogelijk als op prive zetten of nog een andere bestuurder vinden en in die tijd betaal ik gewoon het leasebedrag. Lijkt me daarom heel erg overdreven om een boete van zo'n hoog bedrag te gaan betalen of in te houden. Blijkbaar heeft er geen onderhandeling plaatsgevonden of verduidelijking omtrent de mogelijkheden en gaan jullie er nu blind vanuit dat ik akkoord ben met een boete betalen. (…)”.
3.17.
[werknemer] heeft de auto op 30 april 2020 ingeleverd bij D2I. Vast staat dat [werknemer] na beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2020 het leasecontract niet heeft overgenomen, dat zij de auto niet heeft gekocht en dat de auto ook niet aan een andere partij is overgedragen als omschreven onder a, b en d van de vrijwaringsbepaling. Bij mail van 7 mei 2020 heeft D2I aan [werknemer] laten weten dat D2I
“Zoals we vorige week aangegeven hebben”zou kijken
“naar de mogelijkheid om de auto intern in te zetten”,maar dat het D2I
“niet gelukt”is
“om hiervoor iemand bereid te vinden”.Verder heeft D2I bij die mail aan [werknemer] medegedeeld dat er twee opties resteren. De eerste optie houdt in afkoop van het leasecontract door [werknemer] voor een bedrag groot (1.752 dagen x € 21,39 aan minderdagentoeslag als opgevoerd door LeasePlan, verminderd met € 8.202,77 als reeds verrekend =) € 29.272,51, als aanvankelijk door D2I bij inleidende dagvaarding gevorderd. De tweede optie betreft tijdelijke voortzetting van het leasecontract,
“bedoeld om tussentijds te zoeken naar een andere oplossing voor de auto”,waarbij
“alle termijnen door jou vergoed”moeten worden aan D2I en
“de auto in de parkeergarage van Direct2Improve”blijft. Bij brief van 4 juni 2020 heeft (de advocaat van) [werknemer] aan D2I te kennen gegeven dat
“Beide opties (…) voor (…) [werknemer] niet acceptabel”zijn, dat zij
“niet bereid”is
“enige kosten aan u te voldoen”en dat zij D2I sommeert het ingehouden bedrag groot ruim € 8.000,- alsnog te betalen.
3.18.
Begin juli 2020 heeft D2I de auto in opslag gegeven aan LeasePlan. Vanaf januari 2021 is het D2I gelukt de auto onder te brengen bij een van haar werknemers. In lijn daarmee heeft D2I bij akte haar vordering gewijzigd en vergoeding van de
“Werkelijk”door haar in het kader van de afwikkeling van de leaseovereenkomst ten behoeve van [werknemer] geleden schade gevorderd. D2I heeft deze schade begroot op de door [werknemer] verschuldigde leasetermijnen voor de maanden mei en juni 2020, de kosten voor stalling van de auto over de maanden juli tot en met december 2020 en de door [werknemer] verschuldigde leasetermijnen verminderd met het mobiliteitsbudget van de nieuwe bestuurder van de auto over de maanden januari 2021 tot en met januari 2024, in totaal een bedrag van € 25.658,05 (te verminderen met € 8.202,77 als reeds verrekend en derhalve uitkomend op € 17.455,28 als hiervoor onder 3.5 weergegeven).
gehoudenheid [werknemer] tot vergoeding werkelijke schade
3.19.
Het hof stelt vast dat het op grond van de vrijwaringsbepaling aan [werknemer] was om bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst een keuze te maken tussen de in die bepaling opgenomen wijzen van vrijwaring van D2I ter zake de afwikkeling van de leaseovereenkomst. [werknemer] heeft niet expliciet een keuze kenbaar gemaakt (
grief 3). Duidelijk was dat [werknemer] het leasecontract niet zou overnemen en dat zij de auto niet zou kopen. Uit de e-mail van [werknemer] van 24 april 2020 heeft D2I naar het oordeel van het hof mogen opmaken dat [werknemer] niet bereid was een boete te betalen (vrijwaringsbepaling onder c) en dat zij een andere partij wenste te zoeken (vrijwaringsbepaling onder d). Ook D2I heeft met medeweten van [werknemer] en onverplicht - zo volgt uit de mail van 7 mei 2020 en de vrijwaringsbepaling - naar een andere partij gezocht. Aanvankelijk zonder resultaat. D2I heeft [werknemer] toen - deels in afwijking van de vrijwaringsbepaling - twee opties geboden ter afwikkeling van het leasecontract en is daarmee tegemoetgekomen aan de wens van [werknemer] . Daarna heeft D2I, nadat (de advocaat van) [werknemer] te kennen had gegeven dat zij niet bereid was enige kosten aan D2I te voldoen, de auto in opslag gegeven, waarmee D2I de aan LeasePlan te betalen kosten heeft beperkt (van ongeveer € 1.119,- aan leasetarief naar ongeveer € 676,- aan stallingskosten per maand) en uiteindelijk is D2I - en niet [werknemer] - erin geslaagd de auto over te dragen aan een van haar werknemers (in lijn met het in de vrijwaringsbepaling onder d bepaalde). Weliswaar beschikt deze werknemer
- zo volgt genoegzaam uit diens schriftelijke verklaring van 3 januari 2022 (
grief 4) - slechts over een mobiliteitsbedrag/leasenormbedrag van € 720,- per maand, terwijl het voor [werknemer] geldende leasetarief € 1.119,90 bedroeg, maar dit kan D2I naar het oordeel van het hof niet worden tegengeworpen. D2I is [werknemer] tegemoetgekomen en niet gebleken is dat de boete die [werknemer] anders, nu zij er zelf niet in is geslaagd een andere partij voor de auto te vinden, op grond van de vrijwaringsbepaling (onder d) had moeten betalen, lager zou zijn geweest dan de schade die D2I thans lijdt door afwikkeling van de leaseovereenkomst op deze wijze (
grief 5).
3.20.
Het voorgaande brengt naar het oordeel van het hof met zich dat [werknemer] , gelet op haar verplichting om D2I na beëindiging van de arbeidsovereenkomst te vrijwaren voor de financiële consequenties van de afwikkeling van de leaseovereenkomst, gehouden is de schade die D2I werkelijk lijdt door afwikkeling van het leasecontract als hiervoor omschreven ten bedrage van € 25.658,05 te vergoeden.
3.21.
In het door [werknemer] in het geding gebrachte deskundigenrapport ziet het hof geen aanleiding de schade op een lager bedrag te bepalen (
grief 7). Dit alleen al omdat het rapport uitgaat van vergoeding van ‘echte, reële schade’, waarmee het rapport aansluit bij de begroting door D2I van de werkelijk door haar geleden schade.
3.22.
Dat [werknemer] , zoals zij heeft aangevoerd, niet betrokken is geweest bij de afspraken die D2I heeft gemaakt met LeasePlan over de stalling van de auto en met de nieuwe bestuurder van de auto over het gebruik van de auto (
grief 3), maakt dit niet anders. Waar [werknemer] zelf geen oplossing heeft weten te vinden voor de afwikkeling van de leaseovereenkomst, heeft D2I naar het oordeel van het hof gewaakt voor de belangen van [werknemer] en gehandeld als een goed (voormalig) werkgever betaamt.
3.23.
De door [werknemer] gemaakte vergelijking met het vonnis van de rechtbank Midden-
Nederland van 8 november 2017 (ECLI:NL:RBMNE:2017:5818) (
grief 3) gaat niet op. Dit alleen al vanwege de omstandigheid dat het in die casus aan de werkgever was om te zorgen voor afwikkeling van het leasecontract, waar het hier op grond van de arbeidsovereenkomst aan [werknemer] was daarvoor zorg te dragen.
verrekening
3.24.
Nu de vorderingen van D2I in zoverre toewijsbaar zijn, heeft D2I zich terecht beroepen op verrekening. De tegenvordering van [werknemer] tot betaling van het door D2I reeds verrekende bedrag (
grief 6) is daarom niet toewijsbaar. Voor vermindering van het te verrekenen bedrag met de wettelijke verhoging (artikel 7:625 BW) als door [werknemer] voorgestaan, is bij verrekening bij of na het einde van de arbeidsovereenkomst zoals hier aan de orde geen plaats.
3.25.
Terecht heeft de kantonrechter dan ook geoordeeld dat [werknemer] aan D2I een bedrag groot (€ 25.658,05 verminderd met € 8.202,77 als reeds verrekend =) € 17.455,28 aan schadevergoeding dient te voldoen.
kosten rapport
3.26.
De vordering van [werknemer] tot betaling van de kosten voor het door haar in het geding gebrachte deskundigenrapport komt evenmin voor toewijzing in aanmerking.
3.27.
Voor zover [werknemer] zich in dat kader beroept op artikel 21 Rv (waarheidsplicht), overweegt het hof als volgt. De rechter kan aan een inbreuk op de waarheidsplicht de gevolgen verbinden die hij geraden acht. In het bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter overwogen dat van D2I verwacht had mogen worden dat zij bepaalde informatie eerder in het geding had gebracht en dat de kantonrechter het passend achtte deze nalatigheid te benoemen en te betrekken bij de proceskostenbeoordeling. Het hof acht deze maatregel passend en sluit zich aan bij deze overwegingen van de kantonrechter en neemt deze over. Daarbij betrekt het hof dat [werknemer] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld om te kunnen concluderen dat de nalatigheid aangemerkt dient te worden als onrechtmatig handelen en handelen in strijd met goed werkgeverschap door D2I.
bewijslevering
3.28.
Aan bewijslevering komt het hof niet toe. [werknemer] heeft daarvoor onvoldoende gesteld en zij heeft in hoger beroep bovendien niets aangevoerd dat tot andere conclusies aanleiding kan geven.
beslissingen
3.29.
De beslissingen van het hof zijn gebaseerd op de overwegingen die hierboven staan. Hetgeen [werknemer] in haar grieven en toelichting daarop meer of anders naar voren heeft gebracht, kan aan deze beslissingen niet afdoen en kan derhalve als niet ter zake doende voor de beoordeling verder buiten beschouwing blijven.
slotsom
3.30.
De slotsom is dat het hoger beroep faalt. Het hof zal de bestreden vonnissen
bekrachtigen.
3.31.
Voor terugbetaling van hetgeen krachtens het bestreden eindvonnis door [werknemer] aan D2I is betaald als gevorderd door [werknemer] , bestaat bij deze uitkomst geen grond.
proceskosten
3.32.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal het hof [werknemer] veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Deze kosten worden aan de zijde van D2I vastgesteld op € 2.135,- aan griffierecht en € 1.531,- voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (1 punt, tarief III in hoger beroep à € 1.531,- per punt).
3.33.
De kostenveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De uitspraak

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 23 december 2021 en 17 maart 2022;
veroordeelt [werknemer] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van D2I vastgesteld op € 2.135,- aan griffierecht en op € 1.531,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het (in hoger beroep) meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, O.G.H. Milar en A. van Zanten-Baris en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 maart 2023.
griffier rolraadsheer