ECLI:NL:GHSHE:2023:1005

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
200.310.017_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake tenuitvoerlegging van een alimentatiebeschikking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding over de tenuitvoerlegging van een eerder door de rechtbank Limburg uitgesproken beschikking van 8 juli 2020, waarin de man is verplicht om kinderalimentatie te betalen voor de verzorging en opvoeding van een minderjarige. De man, die in eerste instantie niet op de zitting was verschenen, heeft in hoger beroep verzocht om de uitvoerbaarheid van deze beschikking te schorsen, omdat hij stelt dat hij niet de biologische vader van het kind is en dat hij niet op de hoogte was van de eerdere procedure. De vrouw, die de alimentatie vordert, heeft verweer gevoerd en stelt dat de man zijn stellingen niet voldoende heeft onderbouwd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 februari 2023 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de ingediende stukken en de argumenten van beide partijen. De man heeft vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis, terwijl de vrouw heeft geconcludeerd tot bekrachtiging.

Het hof heeft geoordeeld dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat de tenuitvoerlegging van de beschikking misbruik van bevoegdheid zou opleveren. De vrouw maakt gebruik van haar recht om alimentatie te innen, en de plicht van de man om bij te dragen aan de kosten van de verzorging van het kind staat los van zijn recht op contact. Het hof heeft de vordering van de man afgewezen en het bestreden vonnis bekrachtigd, met compensatie van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Familierecht
zaaknummer 200.310.017/01
arrest van 28 maart 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. M. Yigitdol te Eindhoven (voorheen mr. C.A.M.J.M. Joosten),
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. M.M. Setiaman te Venlo,
op het bij exploot van dagvaarding van 21 april 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 24 maart 2022, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/301624 / KG ZA 22-44)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis van 24 maart 2022.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep, tevens houdende de grieven, met producties;
  • de memorie van antwoord.
2.2.
Op 16 februari 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij die behandeling zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • mr. B.C.A. Reijnders, kantoorgenoot van mr. Setiaman, namens de vrouw.
2.3.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 8 juli 2020 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, bepaald dat de man ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] (hierna: [minderjarige] ) met ingang van 1 december 2019 een bedrag van € 174,- per maand aan de vrouw dient te voldoen. De man is in die procedure niet verschenen.
3.2.
In de onderhavige procedure heeft de man gevorderd om de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van 8 juli 2020 te schorsen totdat op het wijzigingsverzoek van de man, ingediend bij de rechtbank Limburg (zie rov. 3.5.), zal worden beslist en voorts de vrouw te verbieden om de in de beschikking van 8 juli 2020 vastgestelde kinderalimentatie te incasseren.
3.3.
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
In het bestreden vonnis in kort geding heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat niet is voldaan aan de voorwaarden om de tenuitvoerlegging van de beschikking van 8 juli 2020 te schorsen, zodat de voorzieningenrechter de vordering van de man heeft afgewezen, met veroordeling van de man in de proceskosten van de vrouw.
3.5.
Bij beschikking van 26 juli 2022 heeft de rechtbank Limburg naar aanleiding van het door de man ingediende wijzigingsverzoek, onder wijziging van de beschikking van
8 september 2020 (hof: bedoeld zal zijn: 8 juli 2020), bepaald dat de kinderalimentatie met ingang van 1 juli 2022 voorlopig op nihil zal worden gesteld, in afwachting van de uitkomst van een DNA-onderzoek. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
De standpunten in hoger beroep
3.6.
De man heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen.
3.7.
De man heeft aan zijn vordering, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Hij was niet op de hoogte van de procedure omtrent de kinderalimentatie en heeft destijds geen verweer gevoerd. Er is derhalve geen rekening gehouden met de feiten en omstandigheden van de man, waaronder zijn draagkracht c.q. financiële situatie. Dit maakt dat er sprake is van een juridische en/of feitelijke misslag, zodat de tenuitvoerlegging van de beschikking van 8 juli 2020 dient te worden geschorst.
Er is verder ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat niet is vastgesteld of de man de juridische vader of de verwekker van [minderjarige] is. De man stelt dat hij niet de verwekker van [minderjarige] is, dat hij nooit weet heeft gehad van het bestaan van [minderjarige] en dat er geen enkel bewijs in de procedure is ingebracht waaruit het tegendeel zou blijken. Ook dit maakt dat er sprake is van een juridische en/of feitelijke misslag.
De rechtbank heeft verder ten onrechte geoordeeld dat de man niet in een noodtoestand komt te verkeren bij de tenuitvoerlegging van de te executeren beschikking.
Ten slotte voert de man aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid. Het verzoek van de vrouw lijkt enkel op geldelijk gewin gericht te zijn. De vrouw heeft op geen enkele wijze enig contact tussen de man en [minderjarige] willen bewerkstelligen. De vrouw heeft geen redelijk te respecteren belang.
Via een loonbeslag betaalt de man op dit moment circa € 300,- per maand aan het LBIO, omdat de vrouw de tot aan 1 juli 2022 door de man verschuldigde bedragen nog steeds wenst te innen. Het risico bestaat dat de vrouw niet in staat is tot terugbetaling, indien door DNA-onderzoek komt vast te staan dat de man niet de vader van [minderjarige] is. Indien vaststaat dat de man wel de biologische vader van [minderjarige] is, dan begrijpt de man dat hij moet betalen en heeft hij daar ook geen problemen mee, mits de alimentatie naar draagkracht wordt berekend. De man heeft immers ook een onderhoudsplicht naar het kind dat binnen zijn huwelijk is geboren.
3.8.
De vrouw concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van de man in de kosten van het hoger beroep. Zij voert, samengevat, aan dat hetgeen de man vordert thuis hoort in de bodemprocedure c.q. wijzigingsprocedure. Het gegeven dat de rechtbank destijds is uitgegaan van onweersproken gegevens is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van een feitelijke misslag.
De man betwist voorts het vaderschap, maar laat na om die stelling te onderbouwen en hij beoogt de bewijslast hieromtrent ten onrechte bij de vrouw te leggen. De vrouw heeft aangeboden haar medewerking te verlenen aan een vaderschapstest, maar de man heeft aangegeven dat hij hiertoe geen financiële middelen heeft.
De man laat verder na om te onderbouwen dat hij bij de tenuitvoerlegging van het vonnis in een noodtoestand zou komen te verkeren. Bovendien moet de vrouw al vanaf de geboorte van [minderjarige] zonder enige bijdrage zien rond te komen.
Van misbruik van bevoegdheid is geen sprake, aangezien de vrouw gebruik maakt van haar wettelijk recht. Er wordt rekening gehouden met de beslagvrije voet, dus de man wordt in staat geacht om de geïnde bedragen te kunnen betalen. Niet is gebleken dat het risico bestaat dat de vrouw niet in staat is om het bedrag terug te betalen, mocht blijken dat de man niet de biologische vader van [minderjarige] is.
De overwegingen van het hof
3.9.
De beschikking van 8 juli 2020 is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Uit het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) volgt, voor zover thans van belang, dat in een kort geding over de tenuitvoerlegging van een uitspraak die reeds in kracht van gewijsde is gegaan, de schorsing alleen kan worden uitgesproken indien de (verdere) tenuitvoerlegging misbruik van bevoegdheid zou opleveren. Het hof zal derhalve aan dit criterium toetsen.
3.10.
Het hof is van oordeel dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat de tenuitvoerlegging van de in kracht van gewijsde gegane beschikking van 8 juli 2020, waarin is bepaald dat de man met ingang van 1 december 2019 in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] dient te voldoen, misbruik van bevoegdheid aan de zijde van de vrouw zou opleveren.
De man heeft hiertoe slechts aangevoerd dat het verzoek van de vrouw alleen op geldelijk gewin gericht lijkt te zijn en dat zij op geen enkele wijze enig contact tussen de man en [minderjarige] heeft bewerkstelligd.
Met de vrouw is het hof van oordeel dat de vrouw gebruik maakt van haar recht om de vastgestelde alimentatie te innen, hetgeen haar niet kan worden tegengeworpen. De plicht van een ouder om ten behoeve van een kind alimentatie te voldoen staat los van zijn eventuele recht op contact.
Hetgeen de man verder nog heeft aangevoerd is niet ter zake doende, aangezien de overige door de man aangevoerde schorsingsgronden niet aan de orde zijn.
Dit alles maakt dat de grieven van de man falen.
3.11.
Het voorgaande laat onverlet dat het zowel voor de man als voor de vrouw, maar met name voor [minderjarige] van belang is dat er snel duidelijkheid komt over het eventuele vaderschap van de van de man. Aangezien deze duidelijkheid alleen door middel van een DNA-onderzoek kan worden verkregen gaat het hof ervan uit dat beide partijen op korte termijn hieraan hun medewerking zullen verlenen en dat zij in onderling overleg zullen treden om uit de huidige impasse te geraken.
3.12.
Het verzoek van de vrouw om de man in de proceskosten van het geding te veroordelen wordt, gelet op de familierechtelijke aard van de procedure, afgewezen. In dergelijke zaken wordt in het algemeen besloten tot compensatie van de kosten, hetgeen inhoudt dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken en zal derhalve met toepassing van artikel 237 juncto 353 Rv de proceskosten compenseren.
3.13.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De uitspraak

Het hof:
wijst af de vordering van de man om de tenuitvoerlegging van de beschikking van 8 juli 2020 te schorsen;
bekrachtigt het bestreden vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.D.M. Lamers, E.P. de Beij en A.C. van den Boogaard en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 maart 2023.
griffier rolraadsheer