In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding over de tenuitvoerlegging van een eerder door de rechtbank Limburg uitgesproken beschikking van 8 juli 2020, waarin de man is verplicht om kinderalimentatie te betalen voor de verzorging en opvoeding van een minderjarige. De man, die in eerste instantie niet op de zitting was verschenen, heeft in hoger beroep verzocht om de uitvoerbaarheid van deze beschikking te schorsen, omdat hij stelt dat hij niet de biologische vader van het kind is en dat hij niet op de hoogte was van de eerdere procedure. De vrouw, die de alimentatie vordert, heeft verweer gevoerd en stelt dat de man zijn stellingen niet voldoende heeft onderbouwd.
Tijdens de mondelinge behandeling op 16 februari 2023 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de ingediende stukken en de argumenten van beide partijen. De man heeft vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis, terwijl de vrouw heeft geconcludeerd tot bekrachtiging.
Het hof heeft geoordeeld dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat de tenuitvoerlegging van de beschikking misbruik van bevoegdheid zou opleveren. De vrouw maakt gebruik van haar recht om alimentatie te innen, en de plicht van de man om bij te dragen aan de kosten van de verzorging van het kind staat los van zijn recht op contact. Het hof heeft de vordering van de man afgewezen en het bestreden vonnis bekrachtigd, met compensatie van de proceskosten.