ECLI:NL:GHSHE:2022:998

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
20-000146-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor wederspannigheid en rijden met geschorst rijbewijs

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte op 15 januari 2020 was veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder wederspannigheid en het rijden met een geschorst rijbewijs. De verdachte, geboren in 1997 en woonachtig te Oss, had zich op 23 april 2019 verzet tegen de aanhouding door twee politieambtenaren, terwijl hij op dat moment een auto bestuurde zonder geldig rijbewijs. De politierechter had de verdachte voor feit 1 veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en voor feit 3 tot een gevangenisstraf van 16 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk. De verdachte ging in hoger beroep, waarbij hij zich primair op vrijspraak beriep en subsidiair een beroep op noodweer deed. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verbalisanten in de rechtmatige uitoefening van hun functie handelden. Het hof oordeelde dat de verdachte zich met geweld had verzet tegen de aanhouding, wat leidde tot letsel bij de verbalisanten. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en kwam tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 114 uren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die als gevolg van het geweld letsel hadden opgelopen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000146-20
Uitspraak : 18 maart 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank
Oost-Brabant, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, van 15 januari 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-101115-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het onder feit 1, 2 en 3 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • ‘wederspannigheid, door twee of meer personen met verenigde krachten gepleegd, terwijl de daarbij door hem gepleegde feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben’ (feit 1);
  • ‘eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd’ (feit 2);
  • ‘overtreding van artikel 9, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet’ (feit 3),
en de verdachte deswege strafbaar verklaard. Ten aanzien van feit 1 is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis. Met betrekking tot feit 2 heeft de politierechter de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel en voor feit 3 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 14 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Ten aanzien van feit 1 is de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1] door de politierechter toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij appelakte d.d. 21 januari 2020 is het namens de verdachte ingestelde hoger beroep uitdrukkelijk beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder feit 1 en feit 3 ten laste is gelegd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met aanvulling van een beslissing op de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2] . Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2] heeft de advocaat-generaal primair gevorderd dat het hof de vordering hoofdelijk zal toewijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof ten behoeve van [verbalisant 2] de schadevergoedingsmaatregel tot hetzelfde bedrag hoofdelijk zal opleggen.
Door de raadsman van de verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde bepleit dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze vordering niet in hoger beroep voorligt, daar de politierechter niet op die vordering heeft beslist en deze benadeelde partij zich niet opnieuw in hoger beroep in het strafproces kan voegen. Voorts is ten aanzien van de benadeelde partij [verbalisant 1] door de raadsman in het verlengde van de door hem bepleite vrijspraak betoogd dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd, alleen al omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, kwalificatie en strafoplegging komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover thans nog aan de orde in hoger beroep, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 april 2019 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, zich met geweld en/of bedreiging met geweld heeft verzet tegen twee ambtenaren, [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] , (beiden) hoofdagent van de politie-eenheid Oost-Brabant, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten toen eerdergenoemde opsporingsambtenaren verdachte als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekte strafbare feiten hadden aangehouden en vastgegrepen, althans vast hadden, teneinde verdachte ter geleiding voor de hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, door (telkens) meermalen, althans eenmaal:
  • zijn arm terug te trekken,
  • zich in tegengestelde richting te bewegen dan die [verbalisant 1] hem trachtte te bewegen,
  • door die [verbalisant 1] naar voren te trekken,
  • door zich los te rukken,
  • door die [verbalisant 2] te duwen,
  • door de armen van die [verbalisant 2] weg te slaan,
  • door die [verbalisant 2] tegen de benen te trappen,
  • door die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan, en/of
  • door die [verbalisant 1] aan de arm te trekken,
terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een snee op de knokkel van de pink, twee bulten op het hoofd, een rood rechteroor en/of spierscheurtjes in de schouder bij die [verbalisant 1] en/of een zwelling en/of bloeduitstorting boven de rechter elleboog, blaasjes/bultjes aan de binnenkant van een hand, krassen en een schaafplek op de rechterarm, beschadigingen aan de knokkels en/of een rood linkeroor bij die [verbalisant 2] , ten gevolge heeft gehad.
3.
hij op of omstreeks 23 april 2019 te Oss, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat de geldigheid van een op zijn naam gesteld rijbewijs ingevolge artikel 131, tweede lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994 voor een of meer categorieën van motorrijtuigen was geschorst, gedurende de tijd dat die schorsing van kracht was op een weg, de Megensebaan en/of de Berghemseweg, een motorrijtuig (personenauto) van de categorie of categorieën waarop de schorsing betrekking had, heeft bestuurd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 23 april 2019 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen zich met geweld heeft verzet tegen twee ambtenaren, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden hoofdagent van de politie-eenheid Oost-Brabant, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten toen eerdergenoemde opsporingsambtenaren verdachte als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekte strafbare feiten hadden aangehouden en vastgegrepen, althans vast hadden, teneinde verdachte ter geleiding voor de hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, door:
  • zijn arm terug te trekken,
  • zich in tegengestelde richting te bewegen dan die [verbalisant 1] hem trachtte te bewegen,
  • door die [verbalisant 1] naar voren te trekken,
  • door zich los te rukken,
  • door die [verbalisant 2] te duwen,
  • door de armen van die [verbalisant 2] weg te slaan,
  • door die [verbalisant 2] tegen de benen te trappen,
  • door die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan, en
  • door die [verbalisant 1] aan de arm te trekken,
terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een snee op de knokkel van de pink, twee bulten op het hoofd, een rood rechteroor en spierscheurtjes in de schouder bij die [verbalisant 1] en een zwelling en een bloeduitstorting boven de rechter elleboog, blaasjes/bultjes aan de binnenkant van een hand, krassen en een schaafplek op de rechterarm, beschadigingen aan de knokkels en een rood linkeroor bij die [verbalisant 2] ten gevolge heeft gehad;
3.
hij op 23 april 2019 te Oss, terwijl hij wist dat de geldigheid van een op zijn naam gesteld rijbewijs ingevolge artikel 131, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 voor een of meer categorieën van motorrijtuigen was geschorst, gedurende de tijd dat die schorsing van kracht was, op een weg, de Megensebaan en de Berghemseweg, een motorrijtuig, personenauto, van de categorie of categorieën waarop de schorsing betrekking had, heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder feit 1 en feit 3 tenlastegelegde.
Met betrekking tot feit 1 is in de kern (primair) aangevoerd dat verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] (hierna steeds: [verbalisant 2] en [verbalisant 1] ) buiten de geweldsbevoegdheid van artikel 7 van de Politiewet 2012 zijn getreden en zij daardoor niet meer werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt, omdat de verdachte zich moest en mocht verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn eigen en andermans lijf.
Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden is dat het de verdachte is geweest die de Volkswagen Golf heeft bestuurd, gelet op de verklaring van de verdachte dat niet hij, maar zijn vader – medeverdachte [medeverdachte 1] – de Volkswagen Golf heeft bestuurd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en het procesdossier komt het volgende naar voren.
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] zagen op 23 april 2019 omstreeks 17.11 uur een witte Volkswagen Golf, voorzien van het kenteken [kenteken] , rijden op de Megensebaan te Oss. De Volkswagen Golf sloeg rechtsaf de Berghemseweg op en passeerde daarbij op enkele meters afstand het dienstvoertuig van [verbalisant 2] en [verbalisant 1] . Verbalisant [verbalisant 2] omschrijft de bestuurder van de Volkswagen Golf als een blanke jongeman die lichtblauwe bovenkleding droeg. Het viel verbalisant [verbalisant 2] op dat de bestuurder flaporen en een smalle kaaklijn had. Verbalisant [verbalisant 1] omschrijft de bestuurder van de Volkswagen Golf als een jonge manspersoon met kort donkerblond haar, een pokdalig gezicht, gekleed in een lichtblauw trainingspak van voetbalclub Real Madrid.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft het kenteken bevraagd, waarbij bleek dat het voertuig op naam stond van [betrokkene] , geboren op [geboortedatum] , wonende aan de [adres] . Verbalisant [verbalisant 1] zag dat die [betrokkene] een zoon heeft, te weten de [verdachte] , die op hetzelfde adres woonachtig is. [verbalisant 1] raadpleegde de personalia van de zoon in het systeem en zag daarbij dat diens gelaatsfoto volledig en voor 100% overeenkwam met het uiterlijk van de bestuurder van de Volkswagen Golf. [verbalisant 1] zag dat het rijbewijs van verdachte voor de categorieën A en B volledig was geschorst. Hierop zijn verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] naar het woonadres van de bestuurder gereden, teneinde hem op heterdaad aan te houden ter zake van overtreding van de Wegenverkeerswet 1994.
Omstreeks 17.15 uur komen verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] ter plaatse op het adres [adres] . Op de beelden van de bodycams van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] is te zien en te horen dat verbalisant [verbalisant 1] aanbelt, waarna de deur wordt geopend door [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). Op verzoek van de verbalisanten verschijnt vervolgens de verdachte [verdachte] in de deuropening. Beide verbalisanten herkennen de verdachte direct als de persoon die zij enkele minuten eerder als bestuurder in de witte Volkswagen Golf hebben zien rijden. Zij herkennen de verdachte aan zijn gelaat en het lichtblauwe trainingspak dat hij draagt.
Nadat de verbalisanten de verdachte hebben geconfronteerd met het feit dat zij hem enkele minuten eerder als bestuurder hebben zien rijden op de Megensebaan en de Berghemseweg te Oss terwijl zijn rijbewijs is geschorst, ontkent de verdachte gereden te hebben en verklaart hij dat zijn vader – die op dat moment de hond is uitlaten – de Volkswagen Golf heeft bestuurd. Verdachte ontkent niet dat hij weet dat zijn rijbewijs is geschorst.
[verbalisant 1] deelt de verdachte vervolgens mede dat hij aangehouden wordt wegens rijden met een geschorst rijbewijs en vraagt de verdachte of hij mee wil werken aan zijn aanhouding. Verdachte blijft ontkennen gereden te hebben, waarop [verbalisant 1] verdachte bij de arm pakt. Verdachte verzet zich hiertegen door zijn arm met kracht terug te trekken.
Vanaf het moment dat verbalisant [verbalisant 1] de verdachte mededeelt dat hij aangehouden wordt, mengen verdachtes moeder en vriendin [medeverdachte 2] zich in de aanhouding van de verdachte en geven schreeuwend te kennen dat verdachte niet met verbalisanten mee gaat en dat hij niets heeft gedaan. Op het moment dat verbalisant [verbalisant 1] verdachte fysiek naar buiten wil brengen, begint - inmiddels - medeverdachte [medeverdachte 2] te krijsen en probeert zij [verbalisant 1] weg te duwen bij de verdachte. Verbalisant [verbalisant 2] duwt medeverdachte [medeverdachte 2] meermalen achteruit en waarschuwt haar meermaals dat ze aangehouden wordt als ze niet achteruit gaat en blijft. Medeverdachte [medeverdachte 2] geeft hieraan geen gehoor en blijft zich mengen in de aanhouding van de verdachte die zich tegen die aanhouding blijft verzetten.
Op enig moment komt een man, [medeverdachte 1] – de vader van de verdachte –, ter plaatse. Hij komt met een agressieve lichaamshouding en gelaatsuitdrukking aangelopen en mengt zich direct in de aanhouding van de verdachte
.
Vanaf dat moment ontstaat een vechtpartij tussen de verdachte, zijn vader en zijn vriendin enerzijds en verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] anderzijds, waarbij verbalisant [verbalisant 2] wordt aangevallen door medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en verbalisant [verbalisant 1] door de verdachte. Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] worden daarbij geconfronteerd met een explosie van geweld vanuit de verdachte en medeverdachten. Zo is sprake van duwen, trekken, slaan en trappen. Beide verbalisanten raken hierbij gewond. Uiteindelijk is het gebruik van pepperspray nodig om het verzet van de verdachte en de medeverdachten te doorbreken en te staken. Beide verbalisanten hebben door het uitgeoefende geweld letsel opgelopen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is van oordeel dat het door de raadsman gevoerde verweer dat sprake is van onvoldoende overtuigend bewijs dat het de verdachte is geweest die op 23 april 2019 de Volkswagen Golf heeft bestuurd, wordt weerlegd door de inhoud van de op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] . Beide verbalisanten hebben uitgebreid gerelateerd wat zij van de bestuurder hebben waargenomen, op basis waarvan zij hebben vastgesteld dat het [verdachte] was en dat zij vervolgens, aangekomen bij de woning van die [verdachte] , direct de verdachte als de bestuurder herkenden. Het hof ziet geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal te twijfelen. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 23 april 2019 een personenauto heeft bestuurd, terwijl de geldigheid van zijn rijbewijs was geschorst, zoals onder feit 3 is tenlastegelegd.
Ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde is het hof, anders dan de verdediging, van oordeel dat verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening en zij niet disproportioneel hebben gehandeld, noch dat zij buiten de geweldsbevoegdheid van artikel 7 van de Politiewet 2012 zijn getreden. Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] kwamen ter plaatse bij de woning van de verdachte teneinde hem op heterdaad aan te houden ter zake van overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte wilde kenbaar niet meewerken aan zijn aanhouding, verzette zich hiertegen en trachtte zich daaraan met geweld te onttrekken. Medeverdachte [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben zich vervolgens eveneens met geweld gemengd in de aanhouding van de verdachte en zich daarbij tegen de verbalisanten gekeerd en verzet. Door zich fysiek en met geweld te verzetten tegen de aanhouding van de verdachte, op de kleine afgegrensde oppervlakte voor de woning, noopten de verdachte en diens medeverdachten de verbalisanten hen met fysieke kracht onder controle te brengen. Het door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] toegepaste geweld is er op gericht geweest het door de verdachte en diens medeverdachten gebruikte geweld te doen ophouden. Uiteindelijk was de inzet van pepperspray nodig om het geweld en het verzet bij deze aanhouding te breken en te doen staken.
Het hof verwerpt mitsdien de verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Nu de verbalisanten naar het oordeel van het hof werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, kan reeds geen sprake zijn van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of andermans lijf waartegen de verdachte zich moest en mocht verdedigen. Het beroep op noodweer kan derhalve niet slagen.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 1 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 3 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

overtreding van artikel 9, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het besturen van een personenauto, terwijl hij wist dat de geldigheid van zijn rijbewijs was geschorst. Met de schorsing van een rijbewijs wordt beoogd de verkeersveiligheid te beschermen. Door desondanks een personenauto te besturen, heeft de verdachte zijn eigen belangen boven het maatschappelijke belang van de verkeersveiligheid gesteld.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het zich samen met anderen met geweld verzetten tegen twee politieambtenaren, toen dezen de verdachte op heterdaad wilden aanhouden ter zake van overtreding van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij beide politieambtenaren letsel hebben opgelopen. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard en dat hij daarbij een initiërende rol tot het toepassen van geweld tegen de politie heeft vervuld. Als hij had meegewerkt aan zijn aanhouding en zich niet daartegen had verzet, zou het niet zo uit de hand zijn gelopen. Voor zijn gedrag is in de gegeven omstandigheden geen excuus denkbaar.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 januari 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is geweest ter zake van overtreding van de Wegenverkeerswet 1994.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte in dit verband naar voren gebracht dat hij fulltime werkzaam is bij een metaalbewerkingsbedrijf en dat hij een vast dienstverband heeft. Zijn rijbewijs heeft hij inmiddels weer terug.
Alles afwegende acht het hof voor beide bewezenverklaarde feiten onder 1 en 3 in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 16 dagen met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 14 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis, passend en geboden. Het hof acht een hogere straf dan in eerste aanleg op zijn plaats, omdat hierin de ernst van het bewezenverklaarde beter tot uitdrukking komt.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep evenwel nog het volgende.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Namens de verdachte is immers op 20 januari 2020 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof heden – op 18 maart 2022 – en derhalve niet binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met bijna twee maanden overschreden. Van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld is naar het oordeel van het hof geen sprake. Het hof zal deze overschrijding ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen taakstraf zal matigen met zes uren.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 dagen met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 14 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 114 uren subsidiair 57 dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1]
De benadeelde partij [verbalisant 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 364,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij vonnis waarvan beroep door de politierechter toegewezen.
De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [verbalisant 1] als gevolg van het bewezenverklaarde onder feit 1 letsel heeft bekomen en dientengevolge rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 364,00. Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2019, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Deze proceskosten zijn tot op heden begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2]
De benadeelde partij [verbalisant 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 275,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter verzuimd op de vordering te beslissen.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Naar het oordeel van het hof is in eerste aanleg ten onrechte niet op deze vordering beslist, hetgeen in hoger beroep alsnog dient te geschieden. De benadeelde partij kan derhalve in haar vordering worden ontvangen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [verbalisant 2] als gevolg van het bewezenverklaarde onder feit 1 letsel heeft bekomen en dientengevolge rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag, voor welk bedrag de verdachte samen met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk is.
Het toe te wijzen bedrag van € 275,00 zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2019, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Deze proceskosten zijn tot op heden begroot op nihil.
Het hof stelt vast dat de verdachte het onder 1 bewezenverklaarde feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu de verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde partij ieder hoofdelijk (naar burgerlijk recht) aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregelen
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 1 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[verbalisant 1]is toegebracht tot een bedrag van € 364,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 1 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[verbalisant 2]is toegebracht tot een bedrag van € 275,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregelen tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormelde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente, steeds vanaf 23 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden de schadevergoedingen aan de slachtoffers bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft. Het hof zal de maatregelen hoofdelijk opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57 en 181 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder feit 1 en feit 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
14 (veertien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
114 (honderdveertien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
57 (zevenenvijftig) dagen hechtenis;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[verbalisant 1]ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 364,00 (driehonderdvierenzestig euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2019 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij
[verbalisant 1]gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[verbalisant 1], ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 364,00 (driehonderdvierenzestig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2019 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 7 (zeven) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[verbalisant 2]ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 275,00 (tweehonderdvijfenzeventig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2019 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat de verdachte met zijn mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij
[verbalisant 2]gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[verbalisant 2], ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 275,00 (tweehonderdvijfenzeventig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2019 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 5 (vijf) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. E.A.A.M. Pfeil, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven en mr. T.S. Vos, griffiers,
en op 18 maart 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.