Uitspraak
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
[verdachte] ,
- ‘wederspannigheid, door twee of meer personen met verenigde krachten gepleegd, terwijl de daarbij door hem gepleegde feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben’ (feit 1);
- ‘eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd’ (feit 2);
- ‘overtreding van artikel 9, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet’ (feit 3),
- zijn arm terug te trekken,
- zich in tegengestelde richting te bewegen dan die [verbalisant 1] hem trachtte te bewegen,
- door die [verbalisant 1] naar voren te trekken,
- door zich los te rukken,
- door die [verbalisant 2] te duwen,
- door de armen van die [verbalisant 2] weg te slaan,
- door die [verbalisant 2] tegen de benen te trappen,
- door die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan, en/of
- door die [verbalisant 1] aan de arm te trekken,
hij op of omstreeks 23 april 2019 te Oss, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat de geldigheid van een op zijn naam gesteld rijbewijs ingevolge artikel 131, tweede lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994 voor een of meer categorieën van motorrijtuigen was geschorst, gedurende de tijd dat die schorsing van kracht was op een weg, de Megensebaan en/of de Berghemseweg, een motorrijtuig (personenauto) van de categorie of categorieën waarop de schorsing betrekking had, heeft bestuurd.
hij op 23 april 2019 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen zich met geweld heeft verzet tegen twee ambtenaren, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden hoofdagent van de politie-eenheid Oost-Brabant, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten toen eerdergenoemde opsporingsambtenaren verdachte als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekte strafbare feiten hadden aangehouden en vastgegrepen, althans vast hadden, teneinde verdachte ter geleiding voor de hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, door:
- zijn arm terug te trekken,
- zich in tegengestelde richting te bewegen dan die [verbalisant 1] hem trachtte te bewegen,
- door die [verbalisant 1] naar voren te trekken,
- door zich los te rukken,
- door die [verbalisant 2] te duwen,
- door de armen van die [verbalisant 2] weg te slaan,
- door die [verbalisant 2] tegen de benen te trappen,
- door die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan, en
- door die [verbalisant 1] aan de arm te trekken,
hij op 23 april 2019 te Oss, terwijl hij wist dat de geldigheid van een op zijn naam gesteld rijbewijs ingevolge artikel 131, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 voor een of meer categorieën van motorrijtuigen was geschorst, gedurende de tijd dat die schorsing van kracht was, op een weg, de Megensebaan en de Berghemseweg, een motorrijtuig, personenauto, van de categorie of categorieën waarop de schorsing betrekking had, heeft bestuurd.
.
overtreding van artikel 9, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
[verbalisant 1]is toegebracht tot een bedrag van € 364,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
[verbalisant 2]is toegebracht tot een bedrag van € 275,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden de schadevergoedingen aan de slachtoffers bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft. Het hof zal de maatregelen hoofdelijk opleggen.
BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) dagen;
14 (veertien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
taakstrafvoor de duur van
114 (honderdveertien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
57 (zevenenvijftig) dagen hechtenis;
[verbalisant 1]ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 364,00 (driehonderdvierenzestig euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2019 tot aan de dag der voldoening;
[verbalisant 1]gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
[verbalisant 1], ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 364,00 (driehonderdvierenzestig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2019 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 7 (zeven) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
[verbalisant 2]ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 275,00 (tweehonderdvijfenzeventig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2019 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat de verdachte met zijn mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is;
[verbalisant 2]gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
[verbalisant 2], ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 275,00 (tweehonderdvijfenzeventig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2019 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 5 (vijf) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;