ECLI:NL:GHSHE:2022:972

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
200.295.362_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en verdeling huwelijksgemeenschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken. De vrouw heeft op 2 juni 2021 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 2 maart 2021, waarbij de echtscheiding is uitgesproken. De man is niet verschenen op de mondelinge behandeling die op 16 maart 2022 heeft plaatsgevonden. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het V6-formulier van de advocaat van de vrouw, mr. P.B.J. Dekker.

De feiten zijn als volgt: partijen zijn op 1 maart 2008 in Polen met elkaar gehuwd en hebben de Poolse nationaliteit. De vrouw heeft op 7 september 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De echtscheidingsbeschikking is op 2 maart 2021 uitgesproken, maar is niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De vrouw verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en opnieuw recht doende, de verdeling van de huwelijksgemeenschap te regelen, evenals de draagplicht voor schulden.

Het hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep van de vrouw betrekking heeft op de nevenvoorzieningen bij de echtscheiding. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor zover deze de echtscheiding betreft, en biedt de vrouw de gelegenheid om de echtscheidingsbeschikking in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand. Een verdere mondelinge behandeling zal plaatsvinden op een nader te bepalen datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.295.362/01
zaaknummer rechtbank : C/02/376429/ FA RK 20-4665
beschikking van de meervoudige kamer van 24 maart 2022
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. P.B.J. Dekker te Tilburg,
tegen
[de man],
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
van wie geen advocaat bekend is.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 2 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 2 juni 2021 in hoger beroep gekomen van genoemde beschikking van 2 maart 2021.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 16 maart 2022 plaatsgevonden. Daarbij is verschenen de vrouw, bijgestaan door mr. P.B.J. Dekker. De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft verder kennis genomen van de inhoud van:
- het V6-formulier van mr. Dekker van 15 maart 2022, met daarbij productie 5.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
a. Partijen zijn op 1 maart 2008 te [plaats] , Polen, met elkaar gehuwd. Partijen hebben de Poolse nationaliteit.
Op 7 september 2020 heeft de vrouw een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Daarop is bij de bestreden beschikking van 2 maart 2021 onder meer de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De echtscheidingsbeschikking is gepubliceerd in de Staatscourant op 31 maart 2021. Op de voet van art. 54 lid 4 Rv is de beschikking op 16 maart 2021 betekend aan het parket van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie, terwijl op 18 maart 2021 een uittreksel van het exploot bekend is gemaakt in de Staatscourant.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen gelast op de wijze zoals vermeld in de rechtsoverwegingen 2.4.5 tot en met 2.4.10. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2.
De
vrouwverzoekt het hof:
“om bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden, de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 2 maart 2021, gewezen onder zaaknummer C/02/376429 FA RK 20-4665, voor wat betreft de onderdelen waartegen hierboven grieven zijn gericht, te vernietigen en opnieuw recht doende:
te bepalen dat de vrouw de helft van de waarde van € 150.000,-- minus het restant van de hypothecaire geldlening op 31 december 2019 aan de man moet voldoen, waarbij de eventuele kosten voor overdracht van de woning voor rekening van beide partijen komen;
te bepalen dat de man volledig draagplichtig is voor de schulden aan de Vereniging Bureau der Motorrijtuigenverzekeraars, de medische facturen, schulden aan CJIB en RDW en alle overige schulden, boetes en financiële verplichtingen die zijn ontstaan vanaf juni 2017;
het verzoek van de vrouw te bepalen dat indien de man, ten aanzien van de echtelijke woning, niet verricht waartoe hij in gevolge de door u te wijzen beschikking gehouden is, gemachtigd is om datgene te bewerken waartoe nakoming van de door u te wijzen beschikking zou hebben geleid, conform artikel 3:299 BW alsnog toe te wijzen;
het verzoek van de vrouw te bepalen dat de door u te wijzen beschikking, ten aanzien van de echtelijke woning, dezelfde kracht heeft als in een wettige vorm opgemaakte akte van de man of een deel van de akte van partijen, conform artikel 3:300 BW;
het verzoek van de vrouw betreffende verrekening van de door haar betaalde lasten ter hoogte van € 6.875,62 over de periode van juni 2017 tot en met indiening van het verzoekschrift ten tijde van de notariële overdracht alsnog toe te wijzen;
te bepalen dat de man met ingang van datum indiening van het verzoekschrift, dan wel datum ontbinding van het huwelijk, dan wel een in uw goede justitie te bepalen datum, gehouden is de helft van de lasten van de echtelijke woning aan de vrouw te voldoen, hetgeen verrekend zal worden ten tijde van de notariële overdracht.
Kosten rechtens.”
4.3.
De
manheeft geen verweer gevoerd.
4.4.
Het
hofziet aanleiding om in te gaan op de ontvankelijkheid van de vrouw in haar hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1.
Het hoger beroep van de vrouw heeft betrekking op de verzochte nevenvoorzieningen bij de echtscheiding. Voor de beoordeling van deze nevenvoorzieningen in hoger beroep, is van belang dat de echtscheiding tot stand is gekomen door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
5.2.
De echtscheiding komt op grond van art. 1:163 lid 1 BW tot stand door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De inschrijving kan niet geschieden voordat de echtscheidingsbeschikking in kracht van gewijsde is gegaan (art. 1:20 lid 2 BW). De inschrijving moet echter worden verzocht uiterlijk zes maanden na de dag waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, bij gebreke waarvan de beschikking haar kracht verliest (art. 1:163 lid 3 BW).
5.3.
Door het hof is, (naar is gebleken ten onrechte) in weerwil van het verzoek van de vrouw geen verklaring van non-appel afgegeven. Het hof ziet hierin aanleiding om de bestreden beschikking te bekrachtigen voor wat betreft de echtscheiding. Dit brengt met zich dat de vrouw alsnog op basis van art. 1:163 lid 3 BW in de gelegenheid is om de echtscheidingsbeschikking in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand met inachtneming van de daarvoor geldende termijnen vanaf heden (vgl. HR 22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010 BN 1258, NJ 2010/667).
5.4.
Het hof zal voor de verdere inhoudelijke behandeling een nadere mondelinge behandeling bepalen. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 maart 2021 voor zover daarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken;
bepaalt dat een verdere mondelinge behandeling zal plaatsvinden op een nader te bepalen dag en tijdstip;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, P.P.M. van Reijsen en H.J. Witkamp, en is op 24 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.