ECLI:NL:GHSHE:2022:952

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
200.307.268_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de niet-ontvankelijkheid in het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de niet-ontvankelijkheid van [appellant] in zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank Oost-Brabant had op 18 februari 2022 [appellant] niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij niet voldeed aan de vereisten van de Faillissementswet, met name artikel 285 lid 1 sub f en artikel 287 lid 2. Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank en constateert dat [appellant] niet de benodigde informatie heeft verstrekt, waaronder een verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn voor een buitengerechtelijke schuldregeling. Dit is een vereiste voordat een verzoek tot schuldsanering kan worden ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] ook in hoger beroep niet de ontbrekende gegevens heeft aangeleverd, zoals een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie en specificaties van zijn schulden. Het hof concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. De uitspraak van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 24 maart 2022
Zaaknummer : 200.307.268/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/377411 / FT RK 21/560
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. B.R. Kleij te Rotterdam (onttrokken).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 18 februari 2022.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met één productie (vonnis), ingekomen ter griffie op
25 februari 2022, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat [appellant] ontvankelijk is in het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en dat zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling alsnog wordt toegewezen.
2.2.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van het indieningsformulier met bijlagen (procesdossier eerste aanleg) van mr. Kleij van 7 maart 2022, en van het feit dat mr. Kleij zich op 15 maart 2022 schriftelijk heeft onttrokken.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 maart 2022. [appellant] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen en heeft evenmin op voorhand met de griffie contact opgenomen.

3.De beoordeling

3.1.
Blijkens het vonnis waarvan beroep heeft op 29 november 2021 een schuldeiser het faillissement van [appellant] aangevraagd. [appellant] heeft vervolgens op 14 december 2021 een verzoek ingediend en de rechtbank daarbij verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek op grond van artikel 285 lid 1 sub f en 287 lid 2 Faillissementswet (Fw).
3.3.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd:
“2.1.1. Ingevolge artikel 285 lid 1 sub f Fw, dient in het verzoekschrift of een daarbij te voegen bijlage, te worden opgenomen een met redenen omklede verklaring waaruit blijkt dat er geen reële mogelijkheid bestaat om te komen tot een buitengerechtelijke schuldregeling. Dit vereiste is dwingendrechtelijk voorgeschreven. Zonder een verklaring dat de schuldenaar tevergeefs pogingen heeft ondernomen om met zijn schuldeisers tot een minnelijk vergelijk te komen kan de schuldsaneringsregeling niet van toepassing worden verklaard (kamerstukken 11, vergaderjaar 1997/1998, 25672 nr 3). Een dergelijke verklaring ontbreekt.
2.1.2.
De rechtbank stelt vast dat voorafgaand aan het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling geen (deugdelijke) poging is ondernomen om te komen tot een buitengerechtelijke schuldregeling. Verzoeker dient allereerst de mogelijkheid van een minnelijk traject te onderzoeken voordat hij gebruik kan maken van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Reeds het voorgaande leidt ertoe dat verzoeker niet kan worden ontvangen in zijn verzoek.
2.2.
Ingevolge artikel 287 lid 2 Fw wordt een schuldenaar niet-ontvankelijk verklaard
indien na een gegunde termijn van één maand ter aanvulling nog steeds gegevens als bedoeld in artikel 285 lid 1 Fw ontbreken. De rechtbank stelt vast dat verzoeker heeft nagelaten om het verzoek binnen de gestelde termijn van één maand met alle ontbrekende gegevens aan te vullen. Zo ontbreken onder meer een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie, de specificaties van de schuld aan het CJIB, de inkomstenbewijzen en de adresgegevens van schuldeisers. Daarnaast ontbreken ook een recent uittreksel uit de Kamer van Koophandel en de jaarstukken van de afgelopen drie jaar van de onderneming(en) van verzoeker. Het verzoekschrift voldoet dus ook op dit punt niet aan de daartoe gestelde eisen.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Volgens [appellant] is hij in het vonnis niet-ontvankelijk verklaard daar hij de stukken zoals verzocht niet heeft aangeleverd. De verzochte stukken zijn volgens [appellant] enerzijds pas op een later moment compleet geworden en anderzijds heeft hij de beschikbare stukken niet tijdig kunnen aanleveren nu hij niet op tijd de benodigde hulp en benodigde stukken heeft gekregen in het schuldhulpverleningstraject bij de gemeente.
Ten tijde van het indienen van het beroepschrift beschikt (de advocaat van) [appellant] nog niet over alle stukken, zoals deze aan het verzoek ten grondslag hebben gelegen. [appellant] zal tijdig voor de mondelinge behandeling nadere gronden aanvoeren, deze verder onderbouwen en daarnaast alsnog de benodigde stukken in het geding brengen, zodat op basis daarvan op dit hoger beroep beslist kan worden, aldus [appellant] .
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Ook in hoger beroep heeft [appellant] nagelaten om ingevolge artikel 285 lid 1 sub f Fw een met redenen omklede verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, alsmede over welke aflossingsmogelijkheden de verzoeker beschikt, te overleggen. Dat is wel verplicht. Voordat een verzoeker toegelaten kan worden tot de schuldsaneringsregeling, moet hij namelijk eerst de mogelijkheid van een minnelijk traject hebben onderzocht. Nu een dergelijke artikel 285-verklaring ontbreekt, stelt het hof vast dat het minnelijk traject niet voorafgaand aan het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is doorlopen. Alleen al om deze reden, moet het verzoek om toelating van [appellant] worden afgewezen.
3.5.2.
Niet alleen de artikel 285-verklaring ontbreekt bij het verzoekschrift, maar ook andere verplichte gegevens. Zo ontbreken ook in hoger beroep onder meer een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie, de specificaties van de schuld aan het Centraal Justitieel Incassobureau, de inkomstenbewijzen en een recent uittreksel uit de Kamer van Koophandel en de jaarstukken van de afgelopen drie jaar van de onderneming(en) van [appellant] . Verder is er geen complete schuldenlijst overgelegd. Zo blijkt namelijk uit de stukken in het procesdossier dat [appellant] een schuld heeft aan [B.V.] Holding B.V. ter hoogte van een bedrag van € 16.000,-. Deze schuld staat echter niet vermeld op de overgelegde schuldenlijst. Daarnaast blijkt uit de brief van 14 februari 2022 van [appellant] aan de rechtbank Oost-Brabant dat hij en zijn twee broers de woning van hun vader hebben geërfd. Er ontbreken echter gegevens over de waarde van de woning van de erflater. Daardoor ontbreekt er al zonder meer een zo getrouw mogelijk beeld van de vermogens- en inkomenspositie van [appellant] , terwijl [appellant] in ieder geval daarvoor zelf had kunnen zorgen.
3.5.3.
Indien de in artikel 285 lid 1 Fw bedoelde informatie ontbreekt, voldoet het verzoekschrift daarmee niet aan de daaraan gestelde eisen. In het geval de ingevolge artikel 285 lid 1 Fw vereiste informatie ontbreekt, brengt artikel 287 lid 2 Fw met zich mee dat de schuldenaar niet-ontvankelijk moet worden verklaard en dat een verzoek tot schuldsanering niet kan worden toegewezen. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank [appellant] dan ook ingevolge artikel 285 lid 1 sub f en 287 lid 2 Fw terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, nu [appellant] , hoewel hij daartoe ruimschoots – na een reeds verkregen uitstel op 14 december 2021 tot 14 januari 2022 van een maand is immers nog een (tweede) “éénmalig uitstel van één maand” verleend tot (en met) 14 februari 2022 – in de gelegenheid is gesteld, vervolgens heeft nagelaten een verklaring ex artikel 285 Fw aan de rechtbank over te leggen, althans alle in dat kader beschikbaar te stellen gegevens.
3.6.
Het vonnis waarvan beroep zal, in het bijzonder ook gelet op het onder 3.5.1. en 3.5.2. vermelde, worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, A.P. Zweers-van Vollenhoven en
T. van der Valk en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2022.