ECLI:NL:GHSHE:2022:950

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
200.301.968_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot vernietiging besluit Vereniging van Eigenaars en vervangende machtiging voor werkzaamheden aan berging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij zijn verzoeken tot vernietiging van een besluit van de Vereniging van Eigenaars (VvE) en tot het verlenen van een vervangende machtiging zijn afgewezen. [Appellant] heeft in 2013 appartementsrechten gekocht van een woning en bijbehorende berging in een appartementencomplex. Op de vergadering van eigenaars op 16 juni 2021 heeft hij een verzoek ingediend om een mandaat te verstrekken voor werkzaamheden aan zijn berging, die vochtproblemen vertoont. Dit verzoek werd door de VvE verworpen, omdat zij al een offerte had goedgekeurd voor renovatie van alle bergingen. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de VvE in redelijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen, en dat het verzoek van [appellant] niet voldoende was onderbouwd. In hoger beroep heeft [appellant] zijn grieven uiteengezet, waarbij hij stelt dat de VvE onvoldoende rekening houdt met zijn specifieke situatie en dat de aangeboden oplossing niet adequaat is. Het hof heeft de grieven van [appellant] niet gehonoreerd en de beslissing van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de VvE in redelijkheid tot haar besluit heeft kunnen komen, en dat het verzoek van [appellant] om vervangende machtiging niet kan slagen. Tevens is [appellant] veroordeeld in de proceskosten van de VvE in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 24 maart 2022
Zaaknummer : 200.301.968/01
Zaaknummer eerste aanleg : 9339703
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. B.J. Agteresch te Hardinxveld-Giessendam,
tegen
Vereniging van Eigenaars van gebouw [VvE] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: VvE,
advocaat: mr. D.N. Reijnders te Utrecht.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij beroepschrift met bijlagen (producties 21 tot en met 27 en stukken eerste aanleg), ingekomen ter griffie van dit hof op 3 november 2021, heeft [appellant] het hof verzocht om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad de bestreden beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven , van 7 oktober 2021 te vernietigen en om opnieuw rechtdoende:
I. het bestreden besluit van de vergadering van de VvE van 16 juni 2021 te vernietigen;
II. [appellant] vervangende machtiging te verlenen om, conform hetgeen in het agendapunt van 28 mei 2021 is gevraagd, althans op een door het hof te bepalen wijze, werkzaamheden te laten plaatsvinden aan de berging van [appellant] om de vochtproblematiek te verhelpen op kosten van de VvE en het laten uitvoeren van bouwkundige onderzoeken voor een bedrag van maximaal € 5.500,- inclusief btw;
III. de VvE te veroordelen tot betaling van de kosten van [bedrijf] ten bedrage van € 317,63 inclusief btw en
IV. de VvE te veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
1.2.
Bij brief van 30 december 2021 heeft mr. Reijnders het hof verzocht om ingevolge artikel 5:130 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) alle stemgerechtigden in de VvE bij name op te roepen om op het verzoek te worden gehoord. Ook is om een nieuwe datum voor de mondelinge behandeling verzocht. Daarnaast is middels een V6-formulier productie 1
– e-mail van de VvE Manager [VvE Manager] – overgelegd.
1.3.
Bij brief van 31 december 2021 met drie bijlagen heeft mr. Agteresch namens [appellant] gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen uitstel van de reeds geplande zitting.
1.4.
Bij brief van 4 januari 2022 heeft het hof het verzoek van 30 december 2021 van mr. Reijnders afgewezen en hem bericht dat de mondelinge behandeling van 12 januari 2022 doorgang zal vinden.
1.5.
Bij brief van 6 januari 2022 heeft mr. Reijnders bezwaar gemaakt tegen het laten doorgaan van de mondelinge behandeling zonder tijdige oproeping van alle stemgerechtigden door het gerechtshof.
1.6.
Bij V6-formulier van 11 januari 2022 heeft mr. Reijnders productie 2 overgelegd, inhoudende een advies van [VvE Manager] over het genomen besluit.
1.7.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de eerste aanleg van
9 september 2021 en
- de op de mondelinge behandeling in hoger beroep door mr. Agteresch en mr. Reijnders overgelegde en voorgelezen spreekaantekeningen.
1.8.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 januari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [appellant] , bijgestaan door mr. Agteresch en
  • namens de VvE, de heer [bestuurder 1] (bestuurder), de heer [bestuurder 2] (bestuurder) en mevrouw [beheerder] (beheerder), bijgestaan door mr. Reijnders.
1.9.
Op 4 februari 2022 heeft het hof een brief van drie leden van de VvE ontvangen. Deze brief is aan de leden geretourneerd omdat de mondelinge behandeling reeds gesloten was.

2.De beoordeling

2.1.
Het gaat – kort en zakelijk weergegeven - om het volgende.
  • In 2013 heeft [appellant] de appartementsrechten gekocht van de woning aan [adres] te [woonplaats] (appartementsindex 3) en de bijbehorende berging (appartementsindex 31). De woning en de berging maken onderdeel uit van een appartementencomplex met 48 appartementsrechten, waarvan 24 woningen en 24 bergingen. De appartementseigenaren zijn verenigd in de VvE.
  • [appellant] heeft op de vergadering van eigenaars van 16 juni 2021 een agendapunt ingebracht, inhoudende het verzoek om aan hem een mandaat te verstrekken van
€ 5.500,- inclusief btw voor het in opdracht geven van werkzaamheden ten behoeve van vochtbestrijding van zijn berging en alle hiertoe benodigde voorbereidende werkzaamheden.
  • Bij besluit van 16 juni 2021 heeft de vergadering van eigenaars (hierna ook geduid als “VvE”) ingestemd met de door het bestuur van de VvE voorgelegde offerte van [firma] (hierna: [firma] ) voor de renovatie van alle bergingen. Daarnaast is het hiervoor genoemde verzoek van [appellant] door de vergadering van eigenaars verworpen.
  • Omdat [appellant] het oneens was met het door de vergadering van eigenaars genomen besluit tot verwerping van zijn verzoek, heeft hij bij verzoekschrift van 9 juli 2021 de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant verzocht om dit besluit van 16 juni 2021 op grond van artikel 5:130 BW te vernietigen en om aan hem op grond van artikel 5:121 BW vervangende machtiging te verlenen om de geoffreerde werkzaamheden ten bedrage van € 5.500,- inclusief btw te laten uitvoeren op kosten van de VvE.
  • Bij beschikking van 7 oktober 2021 heeft de kantonrechter de verzoeken afgewezen. De kantonrechter heeft, na te hebben vastgesteld dat het bestuur van de VvE alle leden vooraf heeft geïnformeerd over de zitting per mail, bij de beoordeling vooropgesteld dat artikel 5:130 lid 1 BW vernietiging van een besluit van een orgaan van de vereniging van eigenaars door de kantonrechter mogelijk maakt op verzoek van degene die de vernietiging krachtens dit lid kan vorderen. Volgens de kantonrechter is de toetsingsmaatstaf met betrekking tot de inhoud van een besluit de vraag of het orgaan bij afweging van alle bij het besluit betrokken belangen in redelijkheid en billijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Het besluit dient dus volgens de kantonrechter marginaal te worden getoetst. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de VvE bij afweging van alle betrokken belangen, waaronder die van [appellant] , in dit geval in redelijkheid tot het besluit tot verwerping van het agendapunt van [appellant] heeft kunnen komen op de vergadering van eigenaars van 16 juni 2021. De kantonrechter heeft dit als volgt toegelicht:
“2.6.1. Voldoende is gebleken dat sprake is van een actieve VVE die werkt maakt van het plegen van onderhoud en die zich ook het lot van de onderhoudsstaat van de bergingen heeft aangetrokken. Tussen partijen is niet in geschil dat de staat van onderhoud van alle bergingen slecht is en dat sommige bergingen bouwkundige gebreken vertonen en er dus slechter aan toe zijn dan de berging van [appellant] . Hoewel [appellant] misschien gelijk heeft dat de door de VVE op te dragen werkzaamheden aan de firma [firma] het door hem gestelde vochtprobleem aan zijn berging niet volledig zullen oplossen, betekent dit nog niet dat het besluit tot verwerping van zijn verzoek om een mandaat en vervangende machtiging onredelijk is. [appellant] streeft daarmee immers alleen verbetering van zijn eigen berging na. Bij de vraag of een besluit redelijk is, dient niet slechts gekeken te worden naar het belang van [appellant] bij een droge berging, maar dient tevens de onderhoudsstaat van de overige bergingen te worden betrokken, de aanwezigheid van voldoende middelen bij de VVE en de noodzaak om voldoende reserves aan te houden voor overig groot onderhoud. Gelet hierop heeft [appellant] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het redelijk is uitsluitend ten behoeve van zijn berging een mandaat te verstrekken voor het uitgeven van een bedrag van € 5.500,-- vooruitlopend op het door de VVE op te dragen groot onderhoud aan alle bergingen door [firma] .
2.6.2.
Daarnaast heeft de VVE naar het oordeel van de kantonrechter andere steekhoudende argumenten aangevoerd voor het verwerpen van het verzoek van [appellant] die door hem niet, althans onvoldoende gemotiveerd zijn weersproken of weerlegd. Zoals de argumenten dat:
-
de vergadering van eigenaars op 16 juni 2021 heeft besloten tot het uitvoeren van onderhoud aan alle bergingen van het complex, niet uitsluitend die van [appellant] , en dat [appellant] dit besluit niet ter vernietiging heeft voorgelegd,
-
het redelijk is eerst het resultaat van het onderhoud aan alle bergingen door [firma] af te wachten,
-
[appellant] met het mandaat een volledig droge berging nastreeft, maar hij dit van een in 1955 gebouwde halfsteense berging zonder verwarming, isolatie en ventilatie redelijkerwijs niet mag verwachten,
-
er overlap is tussen de werkzaamheden waartoe de VVE opdracht zal geven en de werkzaamheden waarop het mandaat van [appellant] ziet,
-
het voorstel van [appellant] ook werkzaamheden aan zijn privé-gedeelte inhoudt, zoals het aanbrengen van een afwerklaag op de vloer. [appellant] heeft hiervoor geen toestemming van de VVE nodig, hij zal een door hem gewenste afwerklaag zelf moeten bekostigen,
-
[appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten voor zijn werkzaamheden (€ 5.500,00) redelijk zijn, gelet op het feit dat sloop en herbouw van de bergingen gemiddeld € 4.701,-- per berging kost.
2.7.
De slotsom is dan ook dat het besluit van de VVE de marginale toetsing van artikel 5:130 lid 1 BW kan doorstaan.”
2.2.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in zijn beroepschrift – kort en zakelijk weergegeven – de volgende grieven aangevoerd:
I. Ten onrechte heeft de rechtbank volgens [appellant] niet het toetsingskader van artikel 5:121 BW betrokken bij de beoordeling van de verzoeken van [appellant] . Het door de rechtbank aangelegde toetsingskader van artikel 5:130 BW is te beperkt. Zelfs bij afwijzing van het verzoek tot vernietiging van het VvE-besluit, heeft [appellant] voldoende recht en belang bij een toetsing van artikel 5:121 BW. Volgens [appellant] is het verzochte mandaat door de VvE zonder redelijke grond geweigerd en biedt de VvE ook geen volwaardig alternatief voor het gevraagde mandaat of is de VvE van plan daarmee te komen.
II. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat de VvE in redelijkheid tot het besluit tot verwerping van het agendapunt van [appellant] heeft kunnen komen, ten gevolge waarvan de verzoeken van [appellant] zijn afgewezen. Het onderhoud door de VvE is volgens [appellant] volstrekt onvoldoende voor de berging van [appellant] . In de geaccordeerde offerte van [firma] worden volgens [appellant] slechts met minimale middelen één van de oorzaken van de vochtproblematiek bestreden en heeft de VvE geen concrete stappen genomen om de vochtproblematiek in de berging van [appellant] op te lossen. De VvE heeft zich volgens [appellant] – gezien de redenen vermeld in het beroepschrift – overduidelijk niet de ernst van de vochtproblematiek van de berging van [appellant] aangetrokken. Verder onderkent de rechtbank volgens [appellant] ten onrechte niet dat de situatie in de berging van [appellant] zich onderscheidt van de overige bergingen wat betreft de vochtproblematiek. Dit onderscheid wordt ook door de overige appartementseigenaren onderschreven. Dat blijkt in ieder geval uit hetgeen op de vergadering van 16 juni 2021 ter sprake is gekomen. Volgens [appellant] heeft hij in algemene zin oog voor het collectief, nu hij het goed vindt als de offerte van [firma] ook ten aanzien van zijn berging wordt uitgevoerd – is efficiënter en de overige appartementseigenaren hebben waarschijnlijk wel baat bij de inzet van [firma] – en nu hij in januari 2021 heeft voorgesteld om een bouwkundig expert aan te wijzen die alle bergingen inspecteert. Volgens [appellant] handelt hij niet enkel in zijn eigen belang. Overigens streeft [appellant] geen verbetering – volledig droog – van zijn berging na. Hij wil slechts dat deze weer functioneert overeenkomstig hetgeen hij mag verwachten van een halfsteensberging. Zeker nu de VvE heeft aangegeven in 2021 de bergingen eenmaal voor de komende jaren aan te pakken, heeft [appellant] volgens hem recht op en belang bij een integrale oplossing voor zijn berging. [appellant] wacht volgens hem al sinds 2013 op een oplossing en van hem kan niet worden gevergd dat hij de inspanningen van [firma] afwacht, nu reeds op voorhand duidelijk is dat de geoffreerde werkzaamheden onvoldoende zijn om het vochtprobleem bij [appellant] op te lossen en het drogen van een muur met een passende oplossing pakweg twee jaar duurt. Verder heeft [appellant] nog aangevoerd dat de werkzaamheden aan het privégedeelte volgens hem nodig zijn om de problematiek in de gemeenschappelijke gedeelten te kunnen verhelpen, waarbij hij de meest efficiënte route heeft gekozen – het omzeilen van het privégedeelte zou leiden tot een hoger kostenplaatje – en dat een bedrag van € 5.500,- inclusief btw – waarvan € 500,- zien op bouwkundige onderzoeken – in zijn optiek redelijk is gezien de drie door hem overgelegde offertes.
III. Ten onrechte heeft de rechtbank volgens [appellant] geoordeeld dat hij in de proceskosten moet worden veroordeeld. De beschikking van de rechtbank moet namelijk volgens [appellant] worden vernietigd.
2.3.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] hieraan nog – kort en zakelijk weergegeven – het volgende toegevoegd. De VvE heeft de offerte van [firma] geaccepteerd. Volgens [appellant] heeft [firma] zijn berging nooit geïnspecteerd. Het is volgens [appellant] evident dat de drie waarschijnlijke oorzaken van de vochtproblematiek in zijn berging niet allen worden aangepakt met de offerte van [firma] . Volgens [appellant] is het duidelijk dat deskundig is vastgesteld – door [bedrijf] – dat de offerte van [firma] voor [appellant] berging niet voldoet. Buiten de offerte van [firma] heeft de VvE volgens [appellant] op geen enkele wijze meegewerkt. Volgens [appellant] heeft de VvE op geen enkel moment actie ondernomen om a) het vochtprobleem bij hem zelf te (laten) inspecteren en b) het vochtprobleem bij [appellant] werkelijk op te lossen. Volgens [appellant] is het tegen die achtergrond redelijk en noodzakelijk dat hij zelf actie is gaan ondernemen. Het is volgens [appellant] volstrekt onredelijk dat de VvE verder iedere toestemming tot het uitvoeren van werkzaamheden in aanvulling op [firma] afwijst. De VvE laat volgens [appellant] nu eenmalig de bergingen renoveren. Het is daarom volgens [appellant] het juiste moment om ook nu het vochtprobleem aan te laten pakken. [appellant] wil een halfsteensberging die weer als halfsteensberging kan worden gebruikt – voor het stallen van fietsen – en [appellant] vraagt géén verbetering van zijn berging.
2.4.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de VvE de stellingen van [appellant] gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig zal het hof bij de beoordeling ingaan op de verweren van de VvE.
2.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
2.5.1.
Voordat het hof de grieven inhoudelijk behandelt, zal eerst de oproeping van alle andere eigenaren aan de orde komen.
2.5.1.1. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is opnieuw namens de VvE naar voren gebracht dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden vanwege de omstandigheid dat niet alle andere appartementseigenaren door – de griffie van – het hof zijn opgeroepen ingevolge artikel 5:130 lid 3 BW – ondanks dat de eigenaren alle bekend waren of konden zijn met de zitting op 12 januari 2022 –.
2.5.1.2. Uit artikel 279 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt voor de verzoekschriftprocedure in eerste aanleg dat de rechter de oproeping beveelt van de verzoeker en voor zover nodig van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden. Bovendien kan hij te allen tijde ook andere belanghebbenden oproepen. Deze bepaling is op grond van artikel 362 Rv in hoger beroep in beginsel van overeenkomstige toepassing.
2.5.1.3. In (het verzoekschrift en) het beroepschrift van [appellant] staat de VvE vermeld, maar hierin staan niet de andere eigenaren met naam en adresgegevens genoemd. Verder hebben alle andere eigenaren tegengestemd in de vergadering van 16 juni 2021 en zijn ze via de (informatieve) vergadering van 13 december 2021 (althans het verslag ervan is digitaal verspreid blijkens mededeling van de VvE) op de hoogte gebracht van de zittingsdag op
12 januari 2022. Dit los van het feit dat – net zoals in eerste aanleg is gebeurd (blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 september 2021, blad 2) – het bestuur van de VvE alle eigenaren via de e-mail had kunnen informeren (artikel 5:134, in het bijzonder lid 2 BW faciliteert dit ook). Gebruikelijk worden besturen van VvE’s door het hof hiertoe ook uitgenodigd – zij beschikken immers over de meest actuele gegevens –, en pleegt dit vervolgens ook te gebeuren.
Gezien voorgaande was het in deze zaak niet noodzakelijk dat de andere eigenaren
daarnaastin persoon en apart door het hof werden opgeroepen. Kortom, voor een aparte oproeping of aanhouding en bepaling van een nieuwe datum voor een mondelinge behandeling bestaat naar het oordeel van het hof geen enkele aanleiding. Bovendien zal hierna blijken dat de andere eigenaren door de door het hof te nemen beslissing niet in hun belangen worden geschaad.
2.5.2.
Grief II richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de VvE in redelijkheid tot het besluit tot verwerping van het agendapunt van [appellant] heeft kunnen komen. Met de rechtbank is het hof ook van oordeel dat de VvE bij afweging van alle bij het besluit betrokken belangen in redelijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen. Het hof licht dit als volgt toe.
2.5.2.1. De vergadering van eigenaars heeft op 16 juni 2021 namelijk al besloten om alle bergingen van het appartementencomplex te laten renoveren en het extra vocht in de bergingen aan te pakken. In de notulen van de vergadering van eigenaars van de VvE van
16 juni 2021 staat onder meer opgenomen:
“Samengevat: Alle leden willen het vochtprobleem oplossen. Bij renovatie wordt een bepaalde standaard opgedragen zodat de berging ook als zodanig gebruikt kan worden. Dit geldt voor elke berging ook die van de heer [appellant] ook als daar meer kosten gemaakt moet worden.
Beheerder stelt voor om de renovatie van de bergingen met [firma] te bespreken en de berging van de heer [appellant] te laten beoordelen, in aanwezigheid van de heer [appellant] . Indien [firma] de vochtproblemen niet kan oplossen hem een deskundig bedrijf in laten huren. Het bestuur vraagt de heer [appellant] vertrouwen te hebben in de gekozen aanpak.”
Vast staat dat [appellant] geen vernietiging heeft verzocht van het besluit van de VvE om de bergingen te laten renoveren door [firma] . Daaronder valt ook het herstel van de berging van [appellant] . Onder de renovatiewerkzaamheden door [firma] valt het aanbrengen van een waterkerende laag (folie). Volgens [appellant] – die geen volledig droge berging nastreeft – is dit niet voldoende voor de vochtproblematiek in zijn berging, omdat hij in ieder geval drie oorzaken voor de vochtproblematiek ziet – namelijk het hoogteverschil van het maaiveld en de vloer aan de achterzijde, het hoogteverschil van het maaiveld en de vloer aan de voorzijde en de gebrekkige afwatering aan de voorzijde – en de renovatiewerkzaamheden door [firma] mogelijk slechts één oorzaak verhelpen. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de VvE aangegeven voornemens te zijn ook wat te willen doen aan de hemelafvoer. Er is dus overlap tussen de werkzaamheden die al in opdracht van de VvE uitgevoerd gaan worden en de werkzaamheden waarop het verzoek van [appellant] ziet: twee van de drie - blijkens het rapport van [bedrijf]
mogelijke -oorzaken van de vochtproblematiek die [appellant] heeft aangegeven, worden door de renovatiewerkzaamheden van [firma] mogelijk al verholpen. Naar het oordeel van het hof is het dan niet onredelijk dat de renovatiewerkzaamheden van [firma] (althans het effect ervan) eerst worden afgewacht. Dat een mogelijke derde oorzaak van de vochtproblematiek (nog) niet wordt aangepakt, maakt nog niet dat het besluit tot verwerping van het verzoek van [appellant] onredelijk is. Het gaat namelijk om een afweging van alle bij het besluit betrokken belangen. Dat [firma] geen garanties over het resultaat kan geven, maakt het voorgaande ook niet anders. Evenals de omstandigheid dat [appellant] al enige jaren last heeft van de vochtproblematiek: ook de bergingen van andere eigenaren hebben in meer of mindere mate vochtproblemen. Daarbij merkt het hof op dat het nodig is – en in het belang van alle betrokkenen – dat eerst de berging van [appellant] van binnen wordt geïnspecteerd alvorens met de renovatiewerkzaamheden worden gestart, voor zover dit nog niet is gebeurd. Als naderhand blijkt dat de berging van [appellant] toch niet voldoet aan de opgedragen standaard – normaal binnenklimaat voor een halfsteensberging –, dan kunnen op dat moment conform het VvE-besluit van 16 juni 2021 alsnog extra werkzaamheden in opdracht van de VvE worden uitgevoerd. De renovatiewerkzaamheden door [firma] verhinderen dat niet.
2.5.2.2. Gezien alle omstandigheden, is het hof dan ook van oordeel dat de VvE in redelijkheid tot het besluit tot verwerping van het agendapunt van [appellant] heeft kunnen komen. Het hof wijst het verzoek van [appellant] tot vernietiging van het besluit van
16 juni 2021 af. Grief II slaagt daarom niet.
2.5.2.3. Omdat grief II niet slaagt, slaagt grief I eveneens niet omdat voor de beoordeling van deze zaak het toetsingskader van artikel 5:130 BW in wezen hetzelfde is als het toetsingskader van artikel 5:121 BW. Zowel bij artikel 5:130 BW als bij artikel 5:121 BW wordt de verhouding tussen mede-eigenaars (al dan niet in de vorm van de VvE) in essentie beheerst door de redelijkheid en billijkheid. De omstandigheden waarom het besluit van
16 juni 2021 tot verwerping van het verzoek van [appellant] om een mandaat niet vernietigd moet worden, zijn in dit geval hetzelfde als de omstandigheden die dragend zijn voor een redelijke weigering van de verzochte toestemming dan wel vervangende machtiging voor de herstelwerkzaamheden op grond van artikel 5:121 BW. Het niet slagen van de door [appellant] geformuleerde grieven betekent ook dat het verzoek van [appellant] om vervangende machtiging niet zal slagen. De kantonrechter hoefde het onderscheid tussen artikel 5:130 en 5:121 BW naar het oordeel van het hof dan ook niet te maken. Grief I slaagt daarom niet.
2.5.2.4. De slotsom is dat het hof het verzoek van [appellant] tot vernietiging van het besluit en het verlenen van vervangende machtiging dan ook afwijst. Grief III behoeft daarom geen nadere bespreking. Reeds hierom komt het in hoger beroep de verzochte vergoeding van gemaakte kosten voor een bedrag van € 317,63 niet voor toewijzing in aanmerking.
2.5.3.
Het hof zal verder [appellant] , als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de kosten van de VvE in hoger beroep, begroot op een bedrag van € 1.114,- aan salaris gemachtigde. Daarbij verklaart het hof ambtshalve de kostenveroordeling in hoger beroep uitvoerbaar bij voorraad.

3.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van de VvE, begroot op een bedrag van € 1.114,- aan salaris gemachtigde;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad en
wijst af hetgeen meer of anders gevorderd is.
Deze beschikking is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, R.R.M. de Moor en
R.L.G. Kraaijvanger en is in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2022.