ECLI:NL:GHSHE:2022:949

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
200.301.881_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening vervangende toestemming voor verhuizing na belangenafweging, tevens bepaling hoofdverblijf en vaststelling zorgregeling

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van een vrouw die toestemming verzoekt om met haar minderjarige kind te verhuizen. De vrouw, die in een eerdere procedure al onder toezicht was gesteld, heeft een relatie gehad met de man, met wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefent over hun kind, geboren in 2011. De vrouw heeft in 2020, na een periode van huiselijk geweld, de relatie beëindigd en is met het kind verhuisd naar een andere plaats. De man verzet zich tegen de verhuizing en stelt dat het in het belang van het kind is om in de nabijheid van beide ouders te blijven. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig afgewogen, waarbij het belang van het kind voorop staat. Het hof concludeert dat de vrouw, gezien de omstandigheden waaronder zij is verhuisd en de noodzaak voor haar om een nieuw leven op te bouwen, toestemming krijgt om met het kind te verhuizen. Tevens wordt het hoofdverblijf van het kind bij de vrouw bepaald en wordt een zorgregeling vastgesteld die rekening houdt met de voetbalactiviteiten van het kind. De beslissing van de rechtbank wordt vernietigd en de verzoeken van de vrouw worden toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 24 maart 2022
Zaaknummer: 200.301.881/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/376678 FA RK 20-4814
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.M.G. van Nuenen-Meulesteen,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. F.J.I. van den Branden.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming West(rechtsopvolger van Stichting Intervence),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 15 oktober 2020, 25 januari 2021 en 26 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 november 2021, heeft de vrouw het hof verzocht de beschikking van 26 oktober 2021 te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
- te bepalen dat de vrouw toestemming krijgt om met [minderjarige] te verhuizen;
- te bepalen dat [minderjarige] het hoofdverblijf bij de vrouw heeft;
- een zorgregeling tussen de man en [minderjarige] vast te stellen van twee weekenden achter elkaar, waarbij rekening wordt gehouden met het voetbalrooster van [minderjarige] ;
- de werking van de bestreden beschikking op te schorten, totdat er inhoudelijk op het hoger beroep is beslist.
Op laatstgenoemd verzoek heeft het hof afzonderlijk beslist bij beschikking van 23 december 2021 (onder zaaknummer 200.301.881/02).
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 januari 2022, heeft de man het hof verzocht het beroep van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 januari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door mr. Van Nuenen-Meulesteen (via CMS-verbinding);
- de man, bijgestaan door mr. Van den Branden;
- de GI, vertegenwoordigd [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- een brief van [minderjarige] die door de intern begeleider van zijn school is verzonden, ingekomen bij het hof d.d. 26 november 2021;
- een V-formulier van de advocaat van de vrouw d.d. 13 januari 2022;
- een brief van [minderjarige] , ingekomen bij het hof d.d. 14 januari 2022;
- een V-formulier met producties van de advocaat van de vrouw d.d. 18 januari 2022;
- een V-formulier met productie van de advocaat van de man d.d. 24 januari 2022;
- de voorafgaand aan de mondelinge behandeling door de advocaat van de vrouw overgelegde pleitaantekeningen;
- de ter mondelinge behandeling door de advocaat van de man overgelegde pleitaantekeningen.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en zij hebben samengewoond van 2011 tot 2016. Uit de relatie van partijen is geboren [minderjarige] , op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
De man heeft [minderjarige] erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij ouderschapsplan, ondertekend op 10 en 12 oktober 2016, zijn partijen, voor zover hier van belang, het volgende overeengekomen:
(…)
2.Hoofdverblijfplaats/verhuizing/paspoort
Het kind heeft zijn hoofdverblijf bij de vader en zal op zijn adres in de basisregistratie personen zijn ingeschreven. De vader is gerechtigd tot de ontvangst van de kinderbijslag.
2.1.
Bij een voorgenomen verhuizing naar een plaats buiten de kern [woonplaats] zullen de ouders vooraf met elkaar in overleg treden. Deze verhuizing behoeft de toestemming van de andere ouder, welke toestemming kan worden vervangen door een beschikking van de rechtbank. Dit geldt ook voor een nieuwe verhuizing indien een eerdere verhuizing is goedgekeurd door de andere ouder of door de rechtbank is toegestaan.
(…)
3.Verzorging en opvoeding
3.1.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
De ouders zijn een co-ouderschapsregeling overeengekomen waarbij [minderjarige] steeds gedurende een periode van een week bij ieder van de ouders verblijft. [minderjarige] verblijft bij de vader in de week dat de vader vroege dienst heeft en er wordt wekelijks gewisseld op vrijdag. De zorg- en opvoedingstaken tijdens vakanties en feestdagen worden bij helfte verdeeld. De precieze invulling regelen de ouders in onderling overleg. (…)
3.2.
Vervoer
De ouder bij wie het kind het laatst verbleef, brengt het kind naar de andere ouder wanneer er gewisseld moet worden.
(…)
3.3.
Bij beschikking van 12 oktober 2020 heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 12 oktober 2020 tot 12 januari 2021.
3.4.
Bij de beschikking van 15 oktober 2020 heeft de rechtbank de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar en te rapporteren en te adviseren over – kort gezegd – de door de vrouw in eerste aanleg gedane verzoeken ten aanzien van het gezag, het hoofdverblijf, de zorgregeling en de vervangende toestemming voor verhuizing.
De raad heeft bij rapport d.d. 29 december 2020 gerapporteerd en geadviseerd.
3.5.
Bij beschikking van 7 januari 2021 heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 7 januari 2021 tot 7 januari 2022. De ondertoezichtstelling is verlengd bij beschikking van 24 december 2021 tot 7 januari 2023.
De rechtbank heeft bij de beschikking van 7 januari 2021 ook een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere ouder met gezag, te weten de vrouw, met ingang van 7 januari 2021 tot 7 augustus 2021. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 5 oktober 2021 tot 1 november 2021.
3.6.
Bij de beschikking van 25 januari 2021 heeft de rechtbank als voorlopige zorgregeling bepaald, kort gezegd, dat de man en [minderjarige] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar in de periode tot 20 februari 2021 op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur en met ingang van 20 februari 2021 wekelijks van zaterdag 10.00 uur tot zondag 16.00 uur, waarbij partijen zich zullen houden aan de door de GI geformuleerde veiligheidsafspraken en de afspraken over het halen en brengen van [minderjarige] .
In afwachting van een aanvullende rapportage en advies van de raad over de nog voorliggend verzoeken is de verdere behandeling van de zaak aangehouden.
3.7.
Bij raadsrapport van 18 juni 2021 heeft de raad de rechtbank nader geadviseerd:
- het verzoek van de vrouw om eenhoofdig te worden belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] af te wijzen en het gezamenlijk gezag in stand te houden;
- het verzoek van de vrouw om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar te bepalen toe te wijzen;
- als zorgregeling te bepalen dat [minderjarige] bij de man verblijft gedurende twee weekenden aaneengesloten van vrijdag 19.00 uur tot zondag 16.30 uur, dan een weekend bij de vrouw en dan weer twee weekenden bij de man. De zomervakanties en vakanties langer dan een week worden evenredig verdeeld. De vakanties die één week duren verblijft [minderjarige] bij de man;
- het verzoek van de vrouw om aan haar vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing toe te wijzen.
3.8.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 26 oktober 2021, heeft de rechtbank:
- bepaald dat [minderjarige] uiterlijk op 1 januari 2022 moet (terug) verhuizen naar [woonplaats] ;
- bepaald dat de man en [minderjarige] , tot [minderjarige] is terugverhuisd, gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar zoals omschreven onder rechtsoverweging 2.20 van die beschikking;
- het meer of anders verzochte afgewezen.
3.9.
Bij beschikking van 23 december 2021 heeft het hof het verzoek van de vrouw tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking voor zover het betreft de (terug)verhuizing van [minderjarige] naar [woonplaats] toegewezen.
3.10.
[minderjarige] heeft van september 2020 tot eind november 2021 met de vrouw in [plaats 1] gewoond. Vanaf 22 november 2021 heeft [minderjarige] bij de man in [woonplaats] verbleven, waarbij een korte periode co-ouderschap heeft plaatsgevonden, en vanaf de beschikking van 23 december 2021 verblijft [minderjarige] weer bij de vrouw in [plaats 1] .
Omvang van het geschil
3.11.
De vrouw kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.12.
De vrouw voert, kort samengevat, het volgende aan.
De rechtbank heeft een onjuiste belangenafweging gemaakt. De verhuizing van de vrouw met [minderjarige] naar [plaats 1] was noodgedwongen. Zij zijn in september 2020 op advies van de politie gevlucht voor de man in verband met onder meer bedreiging. In [plaats 1] heeft de vrouw een eigen woning en baan gevonden en gaat [minderjarige] naar school. Zij hebben daar het afgelopen jaar een sociaal leven opgebouwd. De vrouw kan niet verweten worden dat zij uit [woonplaats] is weggegaan en door de gebeurtenissen in het verleden kan zij niet terug verhuizen. De spanningen en paniekklachten die zij heeft in de omgeving van [woonplaats] zijn dermate ernstig dat dat niet goed is voor haar geestelijke gezondheid. Daarbij komt dat zij in [woonplaats] geen woning en geen werk meer heeft.
De situatie tussen partijen is blijvend veranderd. Co-ouderschap is niet langer haalbaar. Het is in het belang van [minderjarige] om op te groeien bij de vrouw in [plaats 1] . [minderjarige] is geworteld in [plaats 1] . Hij voelt zich op zijn oude school in [woonplaats] niet meer thuis en mist daar aansluiting. In [woonplaats] kan [minderjarige] niet voetballen op het niveau dat hij nu in [plaats 1] voetbalt. De vrouw is meer dan de man beschikbaar voor [minderjarige] . Zij kan haar werk met de opvoeding van [minderjarige] goed combineren. Zij gunt [minderjarige] het contact met zijn familie en geeft daarvoor de ruimte. Daarvoor is het niet noodzakelijk dat [minderjarige] in [woonplaats] woont.
De rechtbank heeft ten onrechte het advies van de raad ter zijde geschoven. De raad acht in zijn raadsrapport het stabiliseren en handhaven van de huidige situatie het meest in het belang van [minderjarige] .
3.13.
De man voert, kort samengevat, het volgende aan.
De incidentele bedreiging die heeft plaatsgevonden en waarvoor hij veroordeeld is, dient in perspectief te worden gezien en vormt geen rechtvaardiging voor een verhuizing van [minderjarige] met de vrouw. De man erkent dat hij een fout heeft begaan, maar dit kwam voort uit zijn angst om het contact met [minderjarige] en zijn rol als vader kwijt te raken. Er bestond geen noodzaak voor de vrouw om te verhuizen. De man betwist dat tussen partijen sprake is geweest van zodanig heftig gebeurtenissen dat de vrouw als gevolg daarvan een angststoornis heeft ontwikkeld. Van enige angst van de vrouw om zich in [woonplaats] te begeven blijkt niets. Zij is ook buiten de zorgregeling om regelmatig in [woonplaats] bij familie en vrienden.
[minderjarige] is ondanks zijn feitelijke verblijf in [plaats 1] in [woonplaats] geworteld gebleven. Hij heeft vanaf januari 2021 wekelijks gedurende het weekend bij de man en zijn familie verbleven en hij is blijven deelnemen aan de wedstrijden van zijn voetbalteam in [woonplaats] . Het is in het belang van [minderjarige] dat hij in zijn vertrouwde sociale leefomgeving in [woonplaats] woont, bij voorkeur in de nabijheid van beide ouders en familieleden van weerszijden. [minderjarige] heeft een sterke band met de man. De man heeft altijd een intensieve rol gespeeld in de opvoeding van [minderjarige] en hij hecht er veel waarde aan om dat zo te houden. Door een verhuizing van [minderjarige] naar [plaats 1] wordt die rol aanzienlijk kleiner en dreigt de man zijn contact en goede band met [minderjarige] te verliezen. Deze belangen dienen zwaarder te wegen dan de belangen van de vrouw om haar leven in [plaats 1] verder op te bouwen. Het kan niet zo zijn dat de beslissing afhankelijk is van het feit dat [minderjarige] nu traint bij de jeugdopleiding van [voetbalclub 1] . [minderjarige] traint daar als gevolg van een samenwerkingsverband met de voetbalclub in [plaats 2] . Hij heeft dezelfde kansen op voetbalgebied bij [voetbalclub 2] ( [voetbalclub 2] ). Het is de man niet bekend dat [minderjarige] zich niet meer thuis voelde op de school in [woonplaats] . In de periode november/december 2021 dat [minderjarige] weer volledig in [woonplaats] woonde, zag de man dat [minderjarige] zich snel aanpaste aan de oude situatie.
De man geeft de voorkeur aan voortzetting van de co-ouderschapsregeling die partijen jarenlang hebben gevolgd. De vrouw kan er voor kiezen nabij [woonplaats] te gaan wonen. Indien zij ervoor kiest om in [plaats 1] te blijven dient zij daarvan de consequenties te dragen.
3.14.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende naar voren gebracht.
De vrouw en de man bieden beide een goede opvoedplek voor [minderjarige] en zij willen beide flexibel zijn in de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de andere ouder. [minderjarige] zit in een loyaliteitsconflict. Hij mist zijn moeder als hij bij zijn vader is en andersom. De beweegredenen van [minderjarige] om bij de vrouw of de man te wonen zijn moeilijk te wegen. Hij laat daarin niet het achterste van zijn tong zien. [minderjarige] laat zich wisselend uit over hoe hij het op de school in [woonplaats] vindt. Hij wil graag bij [voetbalclub 1] voetballen, omdat het veel kansen biedt. De voetbalmogelijkheden die de man in de omgeving van [woonplaats] heeft onderzocht lijken die kansen ook te bieden.
Professionele hulp in de vorm van PMT is voor [minderjarige] nodig om hem te helpen zich vrij te kunnen gaan uiten. Gelet op de loyaliteitsproblemen van [minderjarige] en om hulpverlening voor hem te kunnen opstarten, moet er duidelijkheid komen over zijn hoofdverblijfplaats.
3.15.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende naar voren gebracht.
De raad komt niet tot een afwijkend advies ten opzichte van het in eerste aanleg gegeven advies. Daarbij houdt de raad rekening met de omstandigheid dat de man fulltime werkt en de vrouw parttime en met de voetbalmogelijkheden van [minderjarige] in [plaats 1] . Ook heeft de raad meegewogen dat sprake is van een bestendige familierelatie tussen [minderjarige] en de man en diens familie, die naar verwachting kan verdragen dat het contact alleen in de weekenden en de vakanties plaatsvindt. De raad heeft de indruk dat in het geval [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de man zou hebben, hij in [woonplaats] gaat voetballen en niet ieder weekend naar de vrouw zal gaan, en de vrouw meer op afstand komt dan in de omgekeerde situatie.
De motivering van de beslissing
ten aanzien van de vervangende toestemming voor verhuizing
3.16.
Het hof overweegt als volgt.
3.16.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de vrouw voor het wijzigen van de woonplaats van [minderjarige] toestemming van de man behoeft. Indien partijen het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen.
Bij een dergelijke beslissing dient het hof - conform vaste rechtspraak - alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen. Hoewel het belang van de minderjarige een overweging van de eerste orde dient te zijn bij deze belangenafweging, kunnen andere belangen zwaarder wegen dan het belang van de minderjarige (HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:BC5901).
3.16.2.
Het hof stelt op grond van de processtukken en het verhandelde ter zitting het volgende vast.
Partijen zijn na de beëindiging van hun relatie in 2016 bij ouderschapsplan (zie hiervoor onder 3.2.) een co-ouderschapsregeling voor [minderjarige] overeengekomen, waarbij de zorgtaken gelijkelijk zijn verdeeld. Zij hebben aan die regeling uitvoering gegeven tot september 2020. Begin september 2020 heeft de vrouw aangifte gedaan tegen de man en is zij met [minderjarige] , vanwege angst voor haar veiligheid en op advies van de betrokken instanties, naar een opvanglocatie buiten Zeeland vertrokken. De man heeft van 4 september 2020 tot 16 september 2020 in voorlopige hechtenis gezeten. Bij de beslissing tot schorsing van de voorlopige hechtenis is onder andere als voorwaarde gesteld dat de man geen contact met de vrouw en [minderjarige] mag hebben. Door voornoemde omstandigheden heeft de man vanaf september 2020 feitelijk geen invulling kunnen geven aan het co-ouderschap en was voortzetting daarvan niet meer mogelijk. Het zwaartepunt van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] is vanaf dat moment bij de vrouw komen te liggen. Dit heeft geleid tot een uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vrouw met ingang van 7 januari 2021 (zie hiervoor onder 3.5.).
Het hof gaat hierna uit van deze feitelijke situatie, dat het co-ouderschap is komen te vervallen en de vrouw vanaf september 2020 zorgdraagt voor de dagelijkse verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
3.16.3.
De vrouw dient als hoofdverzorger in beginsel de gelegenheid te krijgen om met [minderjarige] elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd dat ook rechtvaardigen. Hierna zal worden beoordeeld of de keuze van de vrouw om te verhuizen in het kader van de verdere belangenafweging te rechtvaardigen valt.
3.16.4.
Niet in geschil is dat de vrouw in september 2020, na de door haar gedane aangifte tegen de man, is geadviseerd [woonplaats] te verlaten. De vrouw heeft nadien eerst met [minderjarige] in een Veilige Opvang verbleven en sinds november 2020 beschikt zij over een eigen woning in [plaats 1] . Zij heeft werk gevonden voor 24 uur per week en heeft in [plaats 1] hulpverlening ingeschakeld. De man is op 9 juni 2021 veroordeeld voor bedreiging van de vrouw in de periode van 1 januari 2020 tot en met 8 augustus 2020. Naast een gevangenisstraf van twaalf dagen en een voorwaardelijke taakstraf van veertig uren heeft de man bijzondere voorwaarden opgelegd gekregen, waaronder een contactverbod met de vrouw zolang de reclassering dit verbod, in overleg met het Openbaar Ministerie, nodig vindt.
De man betwist dat de gebeurtenissen zodanig zijn geweest dat de vrouw als gevolg daarvan een angststoornis heeft ontwikkeld. Uit de door de vrouw overgelegde informatie van haar behandelaar GZ-psycholoog [behandelaar] d.d. 3 december 2021 blijkt evenwel dat de vrouw last heeft van posttraumatische stressklachten als gevolg van haar ervaringen in de partnerrelatie met de man, waaronder heftige angst naar aanleiding van triggers van het huiselijk geweld. De vrouw heeft eerder stappen kunnen zetten in het verminderen van haar paniekklachten, maar doordat de vrouw in de periode november/december 2021 weer vaker in haar oude woonplaats was zijn haar PTSS-klachten en paniekklachten toegenomen. De behandeling middels EMDR is uitgesteld. Een verhuizing door de vrouw naar haar oude woonplaats zou haar bereikte herstel ondermijnen en verder herstel bemoeilijken, aldus haar behandelaar.
Het hof is van oordeel dat op grond van het voorgaande de noodzaak voor de vrouw om te verhuizen voldoende is komen vast te staan.
3.16.5.
Wat betreft de belangen van [minderjarige] overweegt het hof verder als volgt.
Gebleken is dat [minderjarige] een liefdevolle en goede band heeft met de man en de vrouw. Beide partijen zijn belangrijke opvoeders voor [minderjarige] en zijn in staat om vanuit hun huidige situaties aan [minderjarige] een goede opvoedplek te bieden. De man is ten opzichte van de vrouw wel minder beschikbaar voor [minderjarige] – de vrouw werkt 24 uur per week en de man werkt fulltime (deels vanuit huis en deels op locatie) – maar daar staat tegenover dat hij beschikt over een groot netwerk dat hem kan ondersteunen bij de opvang van [minderjarige] na schooltijd. De situaties van partijen acht het hof gelet op de belangen van [minderjarige] in zoverre vergelijkbaar.
Dit geldt ook ten aanzien van de woonomgeving van partijen. [minderjarige] is in [woonplaats] , waar hij tot september 2020 altijd heeft gewoond, geworteld, maar hij is in [plaats 1] inmiddels ook ingebed. Uit het raadsrapport van juli 2021 blijkt dat [minderjarige] in staat is gebleken zich goed aan te passen aan zijn nieuwe leefomgeving in [plaats 1] , waar hij naar school gaat, nieuwe vrienden heeft gemaakt en voetbalt. Er zijn twee verklaringen van [minderjarige] in het geding gebracht, waaruit blijkt dat hij graag op beide plekken woont. De verschillen die met betrekking tot de school- en voetbalmogelijkheden van [minderjarige] in [plaats 1] en [woonplaats] zijn aangevoerd, zijn niet dusdanig gebleken dat dit een (contra)indicatie vormt voor de verzochte verhuizing en voor bepaling van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man of de vrouw.
3.16.6.
Beide partijen zijn van mening dat [minderjarige] de mogelijkheid moet hebben om deel te nemen aan zijn voetbaltrainingen en wedstrijden bij de ouder bij wie hij zijn hoofdverblijf zal krijgen. Dit zal – naast de reisafstand tussen [woonplaats] en [plaats 1] – invloed hebben op de frequentie van het contact tussen [minderjarige] en de andere ouder, bij wie hij niet zijn hoofdverblijf zal krijgen. Mede gelet op deze omstandigheden acht het hof het van zwaarwegend belang hoe partijen instaan voor continuering van het contact tussen [minderjarige] en de andere ouder.
De vrouw toont zich bewust van het belang dat [minderjarige] en de man hun goede band en contact kunnen continueren. Zij heeft sinds haar vertrek uit [woonplaats] zich bereid getoond om de man ter zake de zorgregeling tegemoet te komen en te compenseren door medewerking te verlenen aan wekelijks contact tussen de man en [minderjarige] in de weekenden waarbij zij voor het brengen en halen heeft zorggedragen. Tevens heeft compensatie door middel van de zorgregeling voor de vakanties plaatsgevonden, in die zin dat [minderjarige] vakanties van één week bij de man heeft doorgebracht, alsmede de helft van de vakanties die langer dan een week duren. Met de door de vrouw thans verzochte zorgregeling conform het raadsadvies van 18 juni 2021, waarbij zij bereid blijft voor het halen en brengen zorg te dragen, toont de vrouw naar het oordeel van het hof blijvende bereidheid om de man binnen de mogelijkheden die er gelet op de reisafstand tussen partijen en (sport)activiteiten van [minderjarige] zijn, tegemoet te komen.
De man heeft verklaard dat hij in het geval geen vervangende toestemming voor verhuizing wordt verleend en [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij hem heeft, kan instemmen met een zelfde reguliere zorgregeling voor de vrouw (aldus twee aaneengesloten weekenden bij de vrouw en vervolgens een weekend bij de man) en vakantieregeling. De man heeft echter niet kenbaar gemaakt dat hij een aandeel wil hebben in het halen en brengen van [minderjarige] of op andere wijze zijn verantwoordelijkheid wil nemen in het behouden van de belangrijke rol die de vrouw in het leven van [minderjarige] speelt.
3.16.7.
Daarbij komt de zorg die de raad heeft geuit en die het hof deelt, dat de vrouw meer op afstand van [minderjarige] komt te staan in het geval [minderjarige] bij de man woont dan in de omgekeerde situatie voor de man zou gelden. [minderjarige] heeft in [woonplaats] een ruim sociaal netwerk en sterke familierelaties. Dit maakt dat hij, ook in het geval dat alleen sprake is van een zorgregeling met de man tijdens de weekenden en vakanties, daar zal blijven komen.
Als [minderjarige] een zorgregeling met de vrouw in [plaats 1] krijgt, daar niet meer ieder weekend komt en daar verder geen voetbal en familie meer heeft, zal hij naar verwachting meer naar [woonplaats] gaan trekken en komt de vrouw meer op afstand te staan.
3.16.8.
Ten aanzien van de onderlinge communicatie tussen partijen is naar voren gekomen dat ten tijde van de mondelinge behandeling het contactverbod van de man met de vrouw nog aan de orde was, maar dat de reclassering heeft geadviseerd het contactverbod te laten vervallen. De man heeft een verzoek tot opheffing van het contactverbod ingediend.
Herstelbemiddeling heeft tussen partijen nog niet plaatsgevonden (onder andere) vanwege de (trauma)behandeling die de vrouw krijgt.
Niet gebleken is dat voornoemde omstandigheden in de weg staan aan de bereidheid van de vrouw om de man ruimte te bieden in het leven van [minderjarige] en om zich in te spannen voor het contact tussen de man en [minderjarige] .
3.16.9.
Alle voornoemde belangen en omstandigheden tegen elkaar afwegende, komt het hof tot de conclusie dat het belang van de vrouw om met [minderjarige] bij de moeder in [plaats 1] te wonen, zwaarder weegt dan het belang van de man bij een afwijzing van het verzoek van de vrouw om met [minderjarige] te mogen verhuizen.
Het hof vertrouwt erop dat de vrouw haar verantwoordelijkheid neemt om het contact tussen [minderjarige] en de man te borgen. Gelet op de loyaliteitsproblemen van [minderjarige] die naar voren zijn gekomen, acht het hof het verder nog van belang dat partijen zullen leren elkaar te respecteren en dat uit te dragen naar [minderjarige] , zodat hij onbelast contact met zijn beide ouders kan hebben.
ten aanzien van de hoofdverblijfplaats
3.17.
In lijn met het voorgaande ziet het hof aanleiding om het hoofdverblijf van [minderjarige] te wijzigen. Partijen zijn in het ouderschapsplan overeengekomen dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de man heeft. Nu aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend om met [minderjarige] naar [plaats 1] te verhuizen, zal het hof het hoofdverblijf van [minderjarige] bepalen bij de vrouw.
ten aanzien van de zorgregeling
3.18.
De vrouw verzoekt een zorgregeling tussen de man en [minderjarige] vast te stellen van twee weekenden achter elkaar, waarbij rekening wordt gehouden met het voetbalrooster van [minderjarige] .
Het hof begrijpt het verzoek van de vrouw aldus dat zij – in lijn met het advies van de raad bij raadsrapport van 18 juni 2021 – verzoekt als reguliere zorgregeling vast te stellen, dat [minderjarige] gedurende twee weekenden aaneengesloten bij de man verblijft, dan een weekend bij de vrouw en dan weer twee weekenden bij de man. Daarbij verzoekt de vrouw te bepalen dat rekening wordt gehouden met het voetbalrooster van [minderjarige] .
De man verzoekt het hof het verzoek van de vrouw af te wijzen. Hij heeft geen zelfstandig verzoek ten aanzien van de zorgregeling ingediend.
19. Het hof overweegt ter zake als volgt.
3.19.1.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
3.19.2.
Er is sprake van een wijziging van omstandigheden, gezien de situatie dat aan de tussen partijen overeengekomen co-ouderschapsregeling sinds september 2020 geen uitvoering meer is gegeven en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] op grond van onderhavige beschikking zal wijzigen.
3.19.3.
Het hof komt de door de vrouw verzochte zorgregeling in het belang van [minderjarige] wenselijk voor. Een regeling waarbij [minderjarige] twee weekenden aaneengesloten bij de man verblijft en vervolgens een weekend bij de vrouw geeft [minderjarige] de ruimte om frequent contact met de man en zijn overige sociale netwerk in [woonplaats] te houden én om in [plaats 1] een keer per drie weken in het weekend tijd door te brengen en contacten te onderhouden.
Het hof zal daarom, conform het eerdere advies van de raad, bepalen dat [minderjarige] in een cyclus van drie weken gedurende twee weekenden aaneengesloten van vrijdag 19.00 uur tot zondag 16.30 uur bij de man verblijft en vervolgens een weekend bij de vrouw. Daarbij zal het hof conform de feitelijke situatie bepalen dat de vrouw voor het brengen en halen zorgdraagt en dat de overdracht plaatsvindt via tussenkomst van de moeder van de man, op het adres van de moeder van de man.
Indien de vastgestelde tijden niet verenigbaar zijn met het voetbalrooster van [minderjarige] , kan de zorgregeling op aangeven van de GI of in overleg tussen de ouders worden aangepast. Ook indien mocht blijken dat de man voetbaltrainingen en/of -wedstrijden van [minderjarige] gaat bijwonen in de weekenden dat [minderjarige] bij hem verblijft en [minderjarige] daarna met de man naar [woonplaats] kan rijden, wat verandering meebrengt in het halen en brengen van [minderjarige] door de vrouw, kan de GI in de aanpassing van die vervoersregeling een rol spelen of kunnen de ouders andere afspraken maken.
3.19.4.
Met betrekking tot het verblijf van [minderjarige] tijdens de vakanties zijn partijen het kennelijk eens dat – conform het raadsadvies van 18 juni 2021 – de zomervakanties en de vakanties van langer dan één week evenredig tussen hen worden verdeeld en dat [minderjarige] de vakanties die één week duren bij de man verblijft. Aan deze regeling is afgelopen periode ook uitvoering gegeven.
Geen van partijen heeft verzocht om vaststelling van de vakantieregeling. Om die reden zal het hof deze regeling niet in het dictum opnemen. Dit neemt niet weg dat partijen aan gemaakte afspraken hierover gebonden zijn.
De slotsom
3.20.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en de verzoeken van de vrouw alsnog toewijzen als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van 26 oktober 2021, en opnieuw rechtdoende:
verleent toestemming aan de vrouw om met [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , te verhuizen naar [plaats 1] ;
bepaalt het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw;
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en de vrouw met betrekking tot [minderjarige] de volgende regeling vast:
- [minderjarige] verblijft in een cyclus van drie weken steeds twee achtereenvolgende weekenden bij de man van vrijdag 19.00 uur tot zondag 16.30 uur en vervolgens één weekend bij de vrouw. De vrouw draagt zorg voor het brengen en halen van [minderjarige] , waarbij de overdracht plaatsvindt via tussenkomst van de moeder van de man en op het adres van de moeder van de man;
- welke regeling op aangeven van de GI kan worden aangepast zoals hiervoor onder 3.19.3. is omschreven;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en A.M. Bossink en is op 24 maart 2022 door mr. M.J. van Laarhoven uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.