ECLI:NL:GHSHE:2022:942

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
200.294.791_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de rechtsgeldigheid van een huwelijk gesloten in Burundi

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een man die verzoekt om de echtscheiding van zijn vrouw, met wie hij op 22 januari 1992 in Burundi is gehuwd. De man heeft in eerste aanleg een verzoek tot echtscheiding ingediend, maar werd door de rechtbank Zeeland-West-Brabant niet-ontvankelijk verklaard. De man is van mening dat zijn huwelijk rechtsgeldig is, ondanks dat het niet volgens de regels van de burgerlijke stand in Burundi is gesloten. Hij stelt dat het huwelijk als een traditioneel huwelijk werd erkend en dat hij geen recent afschrift van de huwelijksakte kan overleggen vanwege de omstandigheden waaronder hij Burundi heeft moeten verlaten. Tijdens de mondelinge behandeling is de vrouw niet verschenen, en de man heeft zijn verzoek verder toegelicht. Het hof heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd en het Nederlands recht als toepasselijk verklaard. Het hof oordeelt dat het huwelijk niet voldoet aan de eisen van het recht van Burundi en dat het daarom niet in Nederland erkend kan worden. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en verklaart voor recht dat er geen sprake was van een rechtsgeldig huwelijk tussen de man en de vrouw. De man kan zijn leven in Nederland verder opbouwen zonder de juridische last van een niet-rechtsgeldig huwelijk.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 24 maart 2022
Zaaknummer: 200.294.791/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/376225 / FA RK 20-4563
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: thans mr. A.A. Broekman-de Feijter, voorheen mr. J.C.M. Berbée-van Koningsbruggen.
tegen
[de vrouw],
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen of buiten Nederland,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 2 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 mei 2021, en aangevuld ter mondelinge behandeling van het hof, heeft de man het hof primair verzocht, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en zo nodig onder aanvulling van gronden, het verzoek van de man alsnog toe te wijzen en de echtscheiding uit te spreken ten aanzien van het op 22 januari 1992 te [plaats] , Burundi, tussen partijen gesloten huwelijk met alle rechtsgevolgen van dien. Subsidiair heeft de man het hof verzocht om een verklaring voor recht af te geven waaruit volgt dat het huwelijk tussen hem en de vrouw niet rechtsgeldig tot stand is gekomen in Burundi.
2.2.
Er is geen verweerschrift van de kant van de vrouw ter griffie ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 december 2021.
Bij die gelegenheid is gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. Broekman-de Feijter enN. Nyembo, tolk Swahili (tolknummer 31190).
2.3.1.
De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V8-formulier van de advocaat van de man d.d. 19 november 2021;
  • het V2-formulier van de advocaat van de man d.d. 9 december 2021.

3.De beoordeling

3.1.
De man heeft in zijn inleidend verzoek van 28 augustus 2020 aan de rechtbank verzocht om de echtscheiding uit te spreken in het op 22 januari 1992 te [plaats] , Burundi tussen partijen gesloten huwelijk met alle wettelijke gevolgen van dien.
3.2.
Bij de bestreden beschikking, heeft de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in dit verzoek.
-
3.3.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De man voert - kort samengevat - aan dat de rechtbank hem ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek. De man is ervan overtuigd dat hij destijds in Burundi in het huwelijk is getreden met de vrouw en dat het traditionele huwelijk krachtens gewoonterecht als een rechtsgeldig huwelijk werd aangemerkt in Burundi.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat hij eerder in 2015 zijn verklaring onder ede (dat hij gehuwd was met de vrouw) ongedaan heeft willen maken en dat dat feit reden geeft om te twijfelen aan de stelligheid waarmee de man de rechtsgeldigheid van het huwelijk bepleit.
Ook is de rechtbank ten onrechte voorbij gegaan aan hetgeen hij heeft gesteld over de uitleg die moet worden gegeven aan de begrippen “recht” en “huwelijksvoltrekking” in artikel 10:31 van het Burgerlijk Wetboek (BW) daar waar het de erkenning van het traditionele huwelijk betreft.
Tot slot heeft de rechtbank volgens de man ten onrechte overwogen dat het feit dat partijen in de Basisregistratie Personen (BRP) staan geregistreerd als gehuwd en dat ook in andere rapporten die de man ingebracht heeft, partijen als gehuwd worden aangemerkt, niets aan het oordeel van de rechtbank afdoet, nu de registratie en vermeldingen enkel gebaseerd zijn op uitlatingen van de man zelf.
Ter mondelinge behandeling van het hof heeft de man zijn verzoek aangevuld in die zin, dat hij het hof, indien het hof van oordeel is dat de rechtbank hem terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn echtscheidingsverzoek, subsidiair verzoekt om een verklaring voor recht af te geven waaruit volgt dat zijn huwelijk met de vrouw niet rechtsgeldig tot stand is gekomen.
3.5.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht
3.5.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.
Toepasselijk recht
3.5.2.
Op het echtscheidingsverzoek van de man is op grond van artikel 10:56 lid 1 BW het Nederlands recht van toepassing.
Ontvankelijkheid
3.5.3.
Door de man is geen recent afschrift van de huwelijksakte overgelegd zoals artikel 815 lid 5 onder a en c Rv voorschrijft. Op grond van artikel 815 lid 6 Rv kan, indien het stuk redelijkerwijs niet kan worden overgelegd, worden volstaan met overlegging van andere bewijsstukken of kan op andere wijze daarin worden voorzien, een en ander ter beoordeling van de rechter.
3.5.4.
De man heeft verklaard dat er tussen hem en de vrouw sprake was van een traditioneel huwelijk, gesloten ten overstaan van een imam. De huwelijksakte, die volgens de man was opgemaakt door de imam (de moskee) en waarop de namen van de getuigen stonden alsmede hun handtekeningen, bevond zich in zijn woning. Dit huis is echter door de Tutsi’s in brand gestoken. De man, behoorde tot de Hutu’s en werd met de dood bedreigd. In 2000 is hij gevlucht met achterlating van zijn vrouw en kinderen. Het is voor de man financieel niet mogelijk om naar Burundi te reizen om zodoende een nieuw afschrift van zijn huwelijksakte te verkrijgen.
Evenals de rechtbank, acht het hof, gelet op de toelichting van de man, redenen aanwezig om aan te nemen dat hij geen recent afschrift van de huwelijksakte kan overleggen. De man is in zoverre ontvankelijk in zijn verzoek tot echtscheiding.
3.5.5.
Nu de man tijdens het gehoor bij de IND (op 13 januari 2000 en 23 februari 2000) en op 29 augustus 2000 bij de gemeente een verklaring onder ede heeft afgelegd waaruit volgt waar en wanneer partijen zijn gehuwd en de gemeente [gemeente] dit zo heeft opgenomen in de BRP gaat het hof er vanuit dat in dit geval partijen met elkaar (op traditionele of religieuze wijze) gehuwd zijn op 22 januari 1992 te [plaats] , Burundi.
Rechtsgeldig huwelijk
3.5.6.
De volgende vraag die voorligt is of het tussen partijen in Burundi gesloten huwelijk in Nederland voor erkenning in aanmerking komt.
3.5.7.
Het uitgangspunt is dat een buiten Nederland gesloten huwelijk wordt erkend wanneer het volgens het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden (artikel 10:31 eerste lid BW).
Huwelijk in Burundi
3.5.8.
.De regels omtrent de sluiting van een huwelijk in Burundi zijn neergelegd in titel VI van de “Code des personnes et de la famille Burundais” (CPF). Volgens de artikelen 113 tot en met 120 CPF vindt een huwelijksvoltrekking in het openbaar plaats ten overstaan van een ambtenaar van de burgerlijke stand. Alleen de ambtenaar van de burgerlijke stand is bevoegd om een huwelijk te voltrekken. Tijdens de ceremonie verklaart het aanstaande echtpaar dat zij elkaar tot echtgenoot aannemen, waarna de ambtenaar van de burgerlijke stand verklaart dat het huwelijk is voltrokken. Dit huwelijk wordt vervolgens geregistreerd in de gemeente waar de echtgenoten woonachtig zijn (artikel 115 CPF).
3.5.9.
In de onderhavige zaak zijn de man en de vrouw op 22 januari 1992 te [plaats] , Burundi, gehuwd ten overstaan van een imam. Er was sprake van een traditioneel huwelijk.
De enkele stelling van de man dat dit huwelijk (gesloten ten overstaan van een imam) destijds in Burundi als een rechtsgeldig huwelijk werd beschouwd is door hem niet nader toegelicht dan wel onderbouwd. In het bijzonder is niet nader door hem onderbouwd dan wel toegelicht dat er ten tijde van de huwelijkssluiting in 1992 andere regels golden ten aanzien van de huwelijksvoltrekking dan thans het geval is.
Het is het hof voorts gebleken dat uit de informatie van de Bergmann/Ferid, Internationales Ehe- und Kindschaftsrecht ten aanzien van het recht van Burundi onder meer volgt dat het personen-en familierecht van Burundi in werking is getreden in 1980 en is gewijzigd op 28 april 1993.
Ten aanzien van het huwelijksrecht zijn bij deze wijziging in 1993 (Gesetzesdekret Nr 1/024 v 28.4.1993), voor zover thans van belang, geen wijzigingen opgenomen ten opzichte van het familierecht in 1980.
Het voorgaande maakt dat het hof, evenals de rechtbank, van oordeel is dat het door partijen gesloten traditionele of religieuze huwelijk niet voldoet aan de regels van het recht van Burundi. Daardoor kan het huwelijk niet in Nederland erkend worden en dient het primaire verzoek van de man te worden afgewezen.
Subsidiaire verzoek van de man
3.5.10.
Zoals hiervoor is overwogen is op basis van de verklaringen van de man tijdens het gehoor bij de IND (op 13 januari 2000 en 23 februari 2000) alsmede de verklaring onder ede ex artikel 2.8 lid 2 van de Wet Basisregistratie Personen (Wet BRP) bij de gemeente [gemeente] op 28 augustus 2000 door de gemeente in de Wet BRP opgenomen dat de man is gehuwd met de vrouw.
3.5.11.
Hoewel de man ervan overtuigd blijft dat hij en de vrouw destijds in Burundi een rechtsgeldig huwelijk zijn aangegaan, heeft hij het hof, ingeval het hof net als de rechtbank anders oordeelt en zijn primaire verzoek tot echtscheiding afwijst, verzocht om een verklaring voor recht waaruit volgt dat er geen sprake was van rechtsgeldig huwelijk tussen hem en de vrouw.
De man heeft dit verzocht mede gelet op het volgende. Hij woont thans meer dan 20 jaar in Nederland, heeft de Nederlandse nationaliteit en heeft zijn leven hier opgebouwd. Hij weet niet waar de vrouw verblijft en heeft al die tijd geen contact met haar of zijn kinderen gehad. Het liefst wil hij zijn leven hier verder opbouwen.
Het hof begrijpt uit de toelichting ter mondelinge behandeling dat de man medio 2015 mede daarom contact heeft opgenomen met de gemeente [gemeente] omdat hij in het huwelijk wilde treden met zijn partner. Anders dan de gemeente en de rechtbank begrijpt het hof niet uit dit verzoek van de man dat hij zijn eerdere verklaring onder ede ongedaan wilde maken zoals de rechtbank overweegt in de bestreden beschikking.
De man heeft ter mondelinge behandeling van het hof gemotiveerd aangevoerd dat hij vrij wil zijn om in de toekomst opnieuw in het huwelijk te kunnen treden. Hij heeft zijn verzoek daarom ter mondelinge behandeling aangevuld met een verzoek voor recht te verklaren dat er geen sprake was van een rechtsgeldig huwelijk.
Hoewel de vrouw van deze wijziging geen kennis heeft kunnen nemen, ligt dit verzoek zozeer in het verlengde van het primaire echtscheidingsverzoek dat het hof deze aanvulling toelaatbaar acht.
Het hof zal daarom voor recht verklaren dat er geen sprake was van een rechtsgeldig huwelijk tussen partijen. Ter zake van een juiste vermelding van de gegevens van de man in de Basisregistratie Personen (BRP) wijst het hof de man op artikel 2.58 Wet BRP, waarin aan burgers de mogelijkheid tot rectificatie van gegevens in de BRP wordt gegeven.
3.6.
Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als volgt
.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 2 april 2021;
verklaart voor recht dat er geen sprake was van een rechtsgeldig huwelijk tussen partijen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, M.J. van Laarhoven, E.M.C. Dumoulin en is in het openbaar uitgesproken door mr. M.J. van Laarhoven op 24 maart 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.