In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door een sushirestaurant V.O.F. en een natuurlijke persoon, hierna aangeduid als [appellant 2], tegen een Duitse geïntimeerde. De appellanten vorderen de opheffing van conservatoire beslagen die door de geïntimeerde zijn gelegd, met uitzondering van het beslag op de woning van [appellant 2]. De voorzieningenrechter in eerste aanleg heeft de vorderingen afgewezen, wat heeft geleid tot dit hoger beroep.
De conservatoire beslagen zijn gelegd door de geïntimeerde ter zekerheid van vorderingen die zij stelt te hebben op de appellanten. De appellanten stellen dat het beslag op hun woning voldoende zekerheid biedt voor de vorderingen van de geïntimeerde en dat de overige beslagen hen financieel in de problemen brengen. Het hof heeft de feiten uit de eerste aanleg als uitgangspunt genomen en heeft de grieven van de appellanten beoordeeld.
Het hof concludeert dat niet summierlijk is gebleken van het onnodige van de beslagen, omdat het beslag op de woning van [appellant 2] niet voldoende zekerheid biedt voor de vorderingen van de geïntimeerde. Daarnaast is onvoldoende inzicht gegeven in de financiële situatie van de appellanten, waardoor niet aannemelijk is gemaakt dat zij door de beslagen hun verplichtingen niet kunnen nakomen. Het hof bekrachtigt daarom het bestreden vonnis en veroordeelt de appellanten in de proceskosten van het hoger beroep.