ECLI:NL:GHSHE:2022:922

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
200.278.914_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en verantwoordelijkheden van woningstichting bij nutsvoorzieningen op woonwagenkamp

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een appellant, die sinds de jaren '80 een standplaats voor een woonwagen huurt, en de woningstichting Alwel. De appellant stelt dat Alwel tekortschiet in haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst en de huurovereenkomst, met name met betrekking tot de realisatie van een nieuwe berging en individuele bemetering voor gas, water en elektra. De standplaats is gelegen op een woonwagenkamp waar de meters voor nutsvoorzieningen zich in een abri bij de ingang bevinden, wat volgens de appellant leidt tot een gebrek in de zin van artikel 7:236 BW.

De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van de appellant afgewezen, o.a. omdat deze te laat waren ingesteld en er geen sprake zou zijn van een gebrek. In hoger beroep heeft de appellant zeven grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis. Het hof heeft de zaak inhoudelijk behandeld en geoordeeld dat Alwel niet tekort is geschoten in haar verplichtingen. Het hof concludeert dat de standplaats voldoet aan de eisen van het Burgerlijk Wetboek en dat de appellant onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van elektriciteitsverlies of een gebrek.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de appellant in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de woningstichting en de voorwaarden waaronder deze verantwoordelijkheden gelden, evenals de noodzaak voor de appellant om zijn claims voldoende te onderbouwen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.278.914/01
arrest van 22 maart 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. S.H.M. van den Elsen te Bergen op Zoom,
tegen
Stichting Alwel,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Alwel,
advocaat: mr. J. van Baaren te Breda,
op het bij exploot van dagvaarding van 19 mei 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 26 februari 2020, door de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, gewezen tussen [appellant] als eiser en Alwel als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8000944 CV EXPL 19-3683)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven tevens houdende wijziging van eis met producties;
  • de memorie van antwoord;
  • de mondelinge behandeling, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd. Mr. Van Baaren heeft hierbij een productie overgelegd waartegen [appellant] geen bezwaar heeft.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de procedure bij de kantonrechter.

3.De beoordeling

3.1.
In overweging 2 heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de kantonrechter vastgestelde feiten, voor zover die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten.
a. [appellant] huurt sinds eind jaren ’80 de standplaats voor een woonwagen aan de [adres] te [plaats] (hierna te noemen: de standplaats). Na rechtsopvolging is Alwel thans de verhuurder.
b. De standplaats is gevestigd op een woonwagenkamp met meerdere standplaatsen. Iedere standplaats heeft individuele meters voor de nutsvoorzieningen. Deze meters zijn geplaatst in een betonnen abri bij de ingang van het woonwagenkamp en toegankelijk voor [appellant] .
c. Op 30 maart 2016 heeft de politie bij een controle drie hennepkwekerijen op het woonwagenkamp aangetroffen, waaronder een hennepkwekerij op de standplaats van [appellant] . Hierbij is ook gebleken van diefstal van stroom.
d. Vanwege de hennepkwekerij is de rechtsvoorgangster van Alwel, te weten Allee Wonen, een procedure jegens [appellant] gestart bij de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Bij vonnis van 31 mei 2017 is de tussen partijen gesloten huurovereenkomst ontbonden en is [appellant] veroordeeld tot ontruiming van de standplaats en tot betaling van de kosten van de procedure.
e. Hierna zijn Allee Wonen en [appellant] in overleg getreden. Dat heeft geleid tot een vaststellingsovereenkomst, waarin zij zijn overeengekomen dat Allee Wonen en [appellant] onder een aantal voorwaarden een nieuwe huurovereenkomst sluiten voor de standplaats aan de [adres] te [plaats], ingaande 1 juli 2017. De op de standplaats geplaatste woonwagen wordt voor de periode van 1 juli 2017 tot en met 30 juni 2018 gesloten en verzegeld. In de vaststellingsovereenkomst tussen Allee Wonen en [appellant] staat in artikel 6:
“Allee Wonen draagt er op eigen kosten zorg voor, dat de standplaats wordt voorzien van een nieuwe berging en van individuele bemetering voor gas, water en elektra. Deze bemetering wordt in de berging aangebracht.”
In artikel 14 staat:
“Alle geschillen welke tussen partijen mochten ontstaan, naar aanleiding van de onderhavige overeenkomst dan wel van nadere overeenkomsten en andere handelingen in samenhang met de onderhavige overeenkomst, zullen worden beslecht door de rechtbank te Zeeland-West-Brabant, locatie Bergen op Zoom, zulks behoudens voor zover dwingende competentieregels aan deze keuze in de weg zouden staan. Een geschil ten aanzien van een bepaalde rechtsvordering dient aanhangig gemaakt te zijn binnen 1 jaar nadat de rechtsvordering is ontstaan en aan de eisende partij bekend is geraakt, onverminderd de mogelijkheid van eerder verval of van verjaring overeenkomstig de wet.”
f. Alwel heeft tot op heden geen nieuwe berging met daarin een individuele bemetering voor gas, water en elektra geplaatst op de standplaats.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vorderde [appellant] in eerste aanleg, na wijziging van eis en samengevat, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Alwel te veroordelen tot nakoming van haar verplichtingen tot realisatie van de nieuwe berging en van de individuele bemetering voor gas, water en elektra bij de standplaats van [appellant] , zulks op straffe van een dwangsom, alsmede;
II. Alwel te veroordelen tot betaling aan [appellant] van € 1.836,81 en € 857,05 aan schade, te vermeerderen met € 64,49 per maand dat de tekortkoming in de nakoming voortduurt althans het gebrek niet is opgelost, te rekenen vanaf november 2019 tot en met de dag dat deze tekortkoming in de nakoming is opgehouden te bestaan, althans het gebrek is opgelost, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede voor overige schade van [appellant] te verwijzen naar de schadestaatprocedure, alsmede;
III. Alwel te veroordelen tot betaling aan [appellant] van de buitengerechtelijke kosten, en;
IV. Alwel te veroordelen in de proceskosten inclusief nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.2.
Aan deze vorderingen heeft [appellant] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Alwel is allereerst tekortgeschoten in de naleving van de verplichting uit artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst om een nieuwe berging met daarin een individuele bemetering voor gas, water en elektra te plaatsen op de gehuurde standplaats. Volgens [appellant] heeft artikel 14 van de vaststellingsovereenkomst niet te gelden als een contractuele vervaltermijn maar als een verjaringstermijn.
In de tweede plaats stelt [appellant] dat Alwel ook is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen als verhuurder uit de huurovereenkomst, omdat de standplaats in strijd met artikel 7:236 BW geen bemetering voor gas, water en elektra heeft op de standplaats zelf maar in een abri bij de ingang van het woonwagenkamp.
De elektriciteitsmeter in de abri meet een hoger energieverbruik dan de individuele (tussen)meter die [appellant] bij de woonwagen zelf heeft geplaatst en dus is er sprake van elektriciteitsverlies. [appellant] acht Alwel verantwoordelijk voor het elektriciteitsverlies.
3.2.3.
Alwel heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld. De kantonrechter heeft hierbij geoordeeld dat [appellant] zijn rechtsvordering tot nakoming van de verplichting uit artikel 6 te laat heeft ingesteld en dat zijn bevoegdheid daartoe is komen te vervallen. Verder heeft de kantonrechter geoordeeld dat geen sprake is van een gebrek uit hoofde van de huurovereenkomst, ten gevolge waarvan [appellant] geen vordering toekomt voor herstelwerkzaamheden en is Alwel evenmin schadeplichtig jegens [appellant] .
3.3.1.
[appellant] heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen. Hierbij heeft hij tevens zijn eis gewijzigd en vordert in hoger beroep, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. om voor recht te verklaren dat Alwel tekortgeschoten is in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst en/of huurovereenkomst;
II. Alwel te veroordelen tot nakoming van haar verplichtingen tot realisatie van de nieuwe berging en van de individuele bemetering voor gas, water en elektra bij de gehuurde standplaats, binnen drie maanden na dagtekening van het in deze te wijzen arrest, althans binnen een termijn door het hof in goede justitie te vermenen, op straffe van een dwangsom van € 250,- voor elke dag dat Alwel in gebreke blijft om volledig aan haar verplichtingen te voldoen met een maximum van € 25.000,- althans een dwangsom en maximum door het hof in goede justitie te vermenen; alsmede
III. Alwel te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te voldoen bedragen ad € 2.361,44 en ad € 857,05 en ad € 100,- aan schade, te vermeerderen met een bedrag van € 66,47 per maand dat de tekortkoming in de nakoming voortduurt te rekenen vanaf juni 2020 tot en met de dag dat de tekortkoming in de nakoming is opgehouden te bestaan, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten ad € 145,-, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente als Alwel niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen arrest heeft betaald, alsmede voor overige schade van [appellant] te verwijzen naar de schadestaatprocedure;
althans om voor recht te verklaren dat [appellant] gerechtigd is om zijn huurbetalingsverplichtingen, al dan niet tot de hoogte van een door het hof in goede justitie te bepalen hoogte, op te schorten in verband met het door Alwel tekortschieten in de nakoming van de realisatieverplichting uit de vaststellingsovereenkomst;
Subsidiair:
IV. om voor recht te verklaren dat sprake is van een gebrek aan het gehuurde; alsmede
V. Alwel te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te voldoen bedragen ad € 2.361,44 en ad € 857,05 en ad € 100,- aan schade, te vermeerderen met een bedrag van € 66,47 per maand dat het gebrek niet is opgelost, te rekenen vanaf juni 2020 tot en met de dag dat het gebrek is opgelost, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten ad € 145,-, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente als Alwel niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen arrest heeft betaald, alsmede voor overige schade van [appellant] te verwijzen naar de schadestaatprocedure;
althans om voor recht te verklaren dat [appellant] gerechtigd is om zijn huurbetalingsverplichtingen, al dan niet tot de hoogte van een door het hof in goede justitie te bepalen hoogte, op te schorten in verband met het door Alwel (naar het hof begrijpt) tekortschieten in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst;
Primair en subsidiair:
VI. Alwel te veroordelen om al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan Alwel heeft voldaan aan [appellant] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag der algehele voldoening; alsmede
VII. Alwel te veroordelen in de kosten van beide instanties, de griffierechten en het salaris van de advocaat van [appellant] daaronder begrepen, te vermeerderen met de nakosten en wettelijke rente over deze proces- en nakosten als Alwel deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen arrest heeft betaald.
3.3.2.
Ter zitting heeft [appellant] zijn vorderingen sub I, III en V verminderd in die zin dat hij:
- vordert Alwel te veroordelen tot nakoming van haar verplichting tot realisatie van (alleen) een individuele bemetering voor gas, water en elektra in de huidige berging bij de standplaats (vordering sub I);
- vanaf juli 2020, zijnde de datum waarop de extra geplaatste elektriciteitsmeter van Enexis, de elektriciteitsmeter van [appellant] en de elektriciteitsmeter van Enexis in de abri gelijk lopen, geen € 66,47 per maand meer vordert (vordering sub III en V).
3.4.
Met de grieven 1, 2 en 3 komt [appellant] op tegen de overwegingen van de kantonrechter dat artikel 14 van de vaststellingsovereenkomst als een contractueel vervalbeding heeft te gelden en dat dit beding, alsook een beroep daarop, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. Voor zover toch sprake is van een contractueel vervalbeding stelt [appellant] dat hij gerechtigd is zijn huurbetalingsverplichting op te schorten in verband met de door hem gestelde tekortkoming van Alwel in de nakoming van de realisatieverplichting uit de vaststellingsovereenkomst.
In grief 4 stelt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de standplaats voldoet aan artikel 7:236 BW.
Grief 5 is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat Alwel niet verantwoordelijk is voor het elektriciteitsverlies en grief 6 tegen het oordeel dat geen sprake is van een gebrek uit hoofde van de huurovereenkomst.
In grief 7 stelt [appellant] tot slot dat de kantonrechter ten onrechte zijn vorderingen heeft afgewezen.
3.5.
Het hof ziet aanleiding om de zaak eerst inhoudelijk te behandelen en zal hierbij in het midden laten of artikel 14 van de vaststellingsovereenkomst een contractueel vervalbeding inhoudt.
De kern van het geschil ziet op het volgende. Volgens [appellant] is Alwel verantwoordelijk voor de situering van de huidige meters voor nutsvoorzieningen in de abri met betrekking tot zijn standplaats op 250/300 meter van de standplaats. Alwel heeft die situatie, ondanks de afspraken uit de vaststellingsovereenkomst, haar toezeggingen daartoe en de verzoeken daartoe van [appellant] , niet aangepast; deze meters zijn tot op heden niet bij de standplaats geplaatst. [appellant] stelt dat sprake is van een gebrek, nu de standplaats niet voldoet aan artikel 7:236 BW.
[appellant] stelt tevens dat Alwel verantwoordelijk is voor de situering van de elektriciteitsmeter ver van de standplaats en het risico op stroominterventies althans onjuiste stroommetingen dient voor rekening en risico van Alwel te komen. [appellant] heeft hierdoor schade geleden.
3.6.
Alwel voert gemotiveerd verweer en stelt dat, voor het geval het hof ervan uitgaat dat geen sprake is van een contractueel vervalbeding, artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst alleen uitgevoerd kan worden in het kader van een renovatie van het hele woonwagenkamp.
Verder stelt Alwel dat het feit dat de meters niet op de standplaats zelf zijn geplaatst, niet maakt dat sprake is van een gebrek in de zin van artikel 7:236 BW. Daarnaast heeft [appellant] zijn stellingen hierover niet, althans onvoldoende onderbouwd. Alwel acht zich niet verantwoordelijk voor het al dan niet deugdelijk functioneren van de elektriciteitsmeter, zodat eventuele schade als gevolg daarvan niet aan Alwel kan worden toegerekend.
3.7.
De vraag die zich eerst voordoet is of Alwel tekort is geschoten in de nakoming van artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst nu nog steeds geen nieuwe berging met daarin een individuele meter voor gas, water en elektra bij de standplaats van [appellant] is geplaatst (de primaire vordering).
Uit de stukken en ter zitting is het hof gebleken dat partijen zijn overeengekomen dat Alwel er op eigen kosten zorg voor zou dragen dat de standplaats wordt voorzien van een nieuwe berging en van individuele bemetering voor gas, water en elektra én dat deze bemetering in de berging wordt aangebracht. Volgens Alwel was dit in het kader van een renovatie van het hele woonwagenkamp. Dat acht het hof ook aannemelijk omdat het gaat om een aantal elektriciteitsmeters en andere nutsmeters die nu nog op een centraal punt staan in een abri aan het begin van het woonwagenkamp (3.1. sub b.) en verplaatst dienen te worden naar de desbetreffende standplaatsen. Dit is toegelicht bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst, aldus Alwel. Dat dit niet besproken zou zijn heeft [appellant] naar het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd betwist. Immers, al vooruitlopend op die renovatie was de huur in de vaststellingsovereenkomst voor [appellant] verhoogd van € 41,- per maand naar € 283,- per maand. Het hof overweegt dat de huurprijs niet in die mate gestegen zou zijn, indien geen renovatie op de planning stond.
Omdat de renovatie zo lang duurde, hebben alle huurders op het woonwagenkamp met ingang van 1 juli 2018 een aanzienlijk huurkorting gekregen. Zo betaalt [appellant] thans € 35,- per maand in plaats van de eerder overeengekomen € 283,- per maand. [appellant] heeft inmiddels bij Alwel aangegeven dat hij geen nieuwe berging meer wil. Ook wil hij niet meer de hogere huurprijs betalen indien Alwel alsnog een nieuwe berging plaatst. Hij wil nu alleen een individuele bemetering in zijn huidige berging. Alwel heeft aangegeven hieraan niet te kunnen meewerken omdat zij de renovatie alleen kan uitvoeren voor het hele woonwagenkamp. Dit blijkt ook uit de brief van 14 februari 2019 aan de advocaat van [appellant] waarin Alwel aangeeft dat gezien de gesprekken met de gemeente Roosendaal over de renovatie van het woonwagenkamp zij nu niet de infrastructuur voor de standplaats van [appellant] gaat aanpakken, aangezien een dergelijke aanpassing voor alle standplaatsen in één keer moet gebeuren.
3.8.
Op grond van het voorgaande beschouwt het hof de verplichtingen in artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst, te weten het plaatsen van een nieuwe berging bij de standplaats en het plaatsen van een individuele meter in die berging, als samenhangende verplichtingen omdat in het kader van de renovatie het plaatsen van de berging met daarin een individuele meter voor het hele woonwagenkamp in één keer uitgevoerd moet worden. Omdat de renovatie nog niet heeft plaatsgevonden heeft Alwel alle huurders op dat woonwagenkamp een aanzienlijke huurkorting gegeven. [appellant] heeft deze huurkorting ook aanvaard. Nu [appellant] aangeeft geen nieuwe berging meer te willen, wat in het kader van de voorgenomen renovatie wel was overeengekomen, kan niet gezegd worden dat Alwel verplicht is om, ongeacht het (vooralsnog) niet doorgaan van de renovatie van het woonwagenkamp, een individuele meter in de huidige berging te plaatsen. Het hof is dan ook van oordeel dat Alwel niet is tekortgeschoten in de nakoming van artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst dan wel de huurovereenkomst.
3.9.
Vervolgens is de vraag of sprake is van een gebrek in de zin van artikel 7:236 BW omdat geen meters voor nutsvoorzieningen op de standplaats zelf geplaatst zijn (de subsidiaire vordering). Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is. Immers, dit artikel bepaalt dat onder een standplaats wordt verstaan een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van onder meer de openbare nutsbedrijven kunnen worden aangesloten. Tussen partijen is niet in geschil dat de standplaats is aangesloten op het leidingnet van deze nutsbedrijven ten gevolge waarvan [appellant] gas, water en energie op de standplaats kan afnemen. Om inzicht te krijgen in die afname is een elektriciteits- of andere nutsmeter nodig.
In deze zaak staan de (individuele) meters van de standplaats (kavel) niet op de standplaats zelf, maar zijn deze geplaatst op een centraal punt in een abri aan het begin van het woonwagenkamp (3.1. sub b.). Deze abri is toegankelijk voor [appellant] . Nu artikel 7:236 BW alleen voorschrijft dat er voorzieningen aanwezig moeten zijn, wat in deze zaak het geval is, maakt het feit dat de (individuele) meters aan het begin van het woonwagenkamp zijn geplaatst niet dat sprake is van een gebrek aan de standplaats.
3.10.
[appellant] stelt vervolgens dat Alwel aansprakelijk is voor het verlies van elektriciteit door mogelijke interventies van derden. [appellant] voert hiertoe aan dat uit de overgelegde bewijsstukken blijkt dat sprake is van een verschil tussen de hoeveelheid afgenomen elektra die wordt gemeten bij de ingang van het woonwagenkamp (door de meter in de abri) en de geijkte elektriciteitsmeter die direct bij de standplaats is geplaatst. Volgens [appellant] is sprake van een elektriciteitslek. [appellant] stelt dat Alwel verantwoordelijk is voor het gebrek, namelijk het aanbrengen van een elektriciteitsmeter op grote afstand van het gehuurde. Het is dan aan Alwel om te stellen en te bewijzen dat dit niet voor haar rekening en risico komt, aldus [appellant] .
3.11.
Het hof is van oordeel dat [appellant] ten onrechte de stelplicht en bewijslast bij Alwel legt. Het is op grond van artikel 150 Rv aan [appellant] om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat sprake is van verlies van elektriciteit en dat Alwel aansprakelijk is voor dat verlies van elektriciteit.
3.12.
Het hof is verder van oordeel dat [appellant] zijn stelling dat Alwel verantwoordelijk is voor het verlies van elektriciteit omdat de elektriciteitsmeter niet bij de standplaats maar bij de hoofingang is geplaatst ten gevolge waarvan mogelijke interventies door derden plaatsvinden, onvoldoende heeft onderbouwd. Het ligt op de weg van [appellant] om voldoende feiten en omstandigheden te stellen en te bewijzen waaruit volgt dat elektriciteitsverlies optreedt en dat verlies toerekenbaar is aan Alwel. Evenals de kantonrechter acht het hof een door [appellant] geschetste mogelijke oorzaak onvoldoende concreet om daarop een tekortkoming van Alwel te baseren. Van belang hierbij is dat [appellant] niet heeft aangevoerd op welke gronden Alwel verantwoordelijk is voor mogelijke interventies door derden.
3.13.
Voor het geval de stelling van [appellant] ziet op het niet goed functioneren van de elektriciteitsmeter in de abri aan het begin van het woonwagenkamp merkt het hof het volgende op. Nog afgezien van de vraag of Alwel verantwoordelijk is te houden voor het mogelijk niet goed functioneren van deze meter heeft [appellant] erkend dat na de ijking van deze meter in juli 2020 in ieder geval het geregistreerde elektriciteitsverbruik via deze meter en de door [appellant] bij de standplaats geplaatste meter gelijk is. Hieruit leidt het hof af dat de elektriciteitsmeter in de abri in ieder geval goed functioneert en dat uit die meting blijkt dat in die periode geen sprake is van elektriciteitsverlies als gevolg van de te overbruggen afstand tussen deze meter en standplaats. Op zichzelf staat de afstand tussen elektriciteitsmeter in de abri en standplaats dan ook niet in de weg aan een correcte meting.
3.14.
De conclusie is dat geen sprake is van een tekortkoming aan de kant van Alwel in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst c.q. huurovereenkomst dan wel dat sprake is van een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW. Nu geen sprake is van een gebrek wordt aan het bepaalde in artikel 7:208 BW niet toegekomen.
Opschorting van de huurbetalingsverplichting is dan ook niet aan de orde.
De grieven 4 tot en met 7 falen.
3.15.
Nu de vorderingen van [appellant] op inhoudelijke gronden niet toewijsbaar zijn, komt het hof niet meer toe aan de bespreking van de grieven 1 tot en met 3 die ingaan op het verweer van Alwel dat sprake zou zijn van een contractueel vervalbeding.
3.16.
Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen en [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Alwel op € 760,- aan griffierecht en op € 2.228,- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 163,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. van Rijkom, P.P.M. Rousseau en S.J.H. van de Kant en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 maart 2022.
griffier rolraadsheer