[appellant] heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen. Hierbij heeft hij tevens zijn eis gewijzigd en vordert in hoger beroep, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. om voor recht te verklaren dat Alwel tekortgeschoten is in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst en/of huurovereenkomst;
II. Alwel te veroordelen tot nakoming van haar verplichtingen tot realisatie van de nieuwe berging en van de individuele bemetering voor gas, water en elektra bij de gehuurde standplaats, binnen drie maanden na dagtekening van het in deze te wijzen arrest, althans binnen een termijn door het hof in goede justitie te vermenen, op straffe van een dwangsom van € 250,- voor elke dag dat Alwel in gebreke blijft om volledig aan haar verplichtingen te voldoen met een maximum van € 25.000,- althans een dwangsom en maximum door het hof in goede justitie te vermenen; alsmede
III. Alwel te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te voldoen bedragen ad € 2.361,44 en ad € 857,05 en ad € 100,- aan schade, te vermeerderen met een bedrag van € 66,47 per maand dat de tekortkoming in de nakoming voortduurt te rekenen vanaf juni 2020 tot en met de dag dat de tekortkoming in de nakoming is opgehouden te bestaan, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten ad € 145,-, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente als Alwel niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen arrest heeft betaald, alsmede voor overige schade van [appellant] te verwijzen naar de schadestaatprocedure;
althans om voor recht te verklaren dat [appellant] gerechtigd is om zijn huurbetalingsverplichtingen, al dan niet tot de hoogte van een door het hof in goede justitie te bepalen hoogte, op te schorten in verband met het door Alwel tekortschieten in de nakoming van de realisatieverplichting uit de vaststellingsovereenkomst;
Subsidiair:
IV. om voor recht te verklaren dat sprake is van een gebrek aan het gehuurde; alsmede
V. Alwel te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te voldoen bedragen ad € 2.361,44 en ad € 857,05 en ad € 100,- aan schade, te vermeerderen met een bedrag van € 66,47 per maand dat het gebrek niet is opgelost, te rekenen vanaf juni 2020 tot en met de dag dat het gebrek is opgelost, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten ad € 145,-, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente als Alwel niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen arrest heeft betaald, alsmede voor overige schade van [appellant] te verwijzen naar de schadestaatprocedure;
althans om voor recht te verklaren dat [appellant] gerechtigd is om zijn huurbetalingsverplichtingen, al dan niet tot de hoogte van een door het hof in goede justitie te bepalen hoogte, op te schorten in verband met het door Alwel (naar het hof begrijpt) tekortschieten in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst;
Primair en subsidiair:
VI. Alwel te veroordelen om al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan Alwel heeft voldaan aan [appellant] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag der algehele voldoening; alsmede
VII. Alwel te veroordelen in de kosten van beide instanties, de griffierechten en het salaris van de advocaat van [appellant] daaronder begrepen, te vermeerderen met de nakosten en wettelijke rente over deze proces- en nakosten als Alwel deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen arrest heeft betaald.