In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte op 21 december 2020 was vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 2,04 gram XTC, maar veroordeeld werd voor het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 6,42 gram cocaïne, 126,1 gram hennep en het witwassen van een geldbedrag van € 6.767,70. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling en de verbeurdverklaring van het geldbedrag. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte opnieuw zou veroordelen tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor wat betreft de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2, maar heeft vrijspraak bepleit voor het witwassen van het geldbedrag van € 1.550,-. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd over de herkomst van het geld en dat de verklaring over de verkoop van scooters niet als voldoende concreet en verifieerbaar kan worden aangemerkt. Het hof heeft geoordeeld dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is en heeft de verdachte schuldig bevonden aan het witwassen. De verdachte is niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor het onderdeel van de vrijspraak van het opzettelijk aanwezig hebben van XTC. Het hof heeft de opgelegde straf vernietigd en een taakstraf van 60 uren opgelegd, met verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag van € 6.767,70.