3.8.Evenals de rechtbank ziet het hof geen aanleiding voor een raadsonderzoek. Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen.
Het gezag over [minderjarige]
3.9.1.Nadat hun huwelijk was beëindigd, zijn partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] blijven uitoefenen. Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Uitgangspunt van de wet is dat het in het belang van kinderen is dat hun ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen en dat slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van de kinderen vereist dat één van de ouders met het gezag wordt belast. Van die uitzondering is hier sprake.
3.9.2.De 13-jarige [minderjarige] heeft turbulente jaren meegemaakt waarin zij vaak werd geconfronteerd met een onvoorspelbare moeder die regelmatig (problematisch) veel alcohol en drugs gebruikte. [minderjarige] is er meerdere keren getuige van geweest dat haar moeder gewelddadig gedrag vertoonde. In de zomer van 2018, toen [minderjarige] 10 jaar oud was, heeft de moeder onder invloed van alcohol [minderjarige] uit huis gezet. Sinds februari 2019 verblijft [minderjarige] bij de vader. Er is sindsdien veel geprobeerd om het contact tussen [minderjarige] en de moeder op gang te krijgen. [minderjarige] is toen vaak teleurgesteld geraakt, omdat de moeder te laat of niet kwam, tijdens het bezoek onder invloed van middelen was of dat [minderjarige] bij de moeder thuis werd geconfronteerd met de aanwezigheid van alcohol. Er is nu helemaal geen contact meer tussen de moeder en [minderjarige].
3.9.3.Op de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder in januari 2021 een strafrechtelijke veroordeling heeft gekregen waarbij in ieder geval een proeftijd van twee jaar is opgelegd en dat zij als bijzondere voorwaarde vanuit reclasseringstoezicht een verplichte behandeling bij Novadic/Kentron opgelegd heeft gekregen. De moeder heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat zij de behandeling doorloopt, omdat het moet. De stelling van de moeder dat zij de afgelopen tijd een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, wordt in enige mate onderschreven door het hof. Novadic/Kentron meldt in november 2021 dat de moeder sinds maart 2021 abstinent is van middelengebruik. Bij e-mail van 19 november 2021 heeft de begeleider van de moeder, mevrouw [betrokkene], bevestigd dat de moeder in behandeling is bij de GGzE en dat zij stappen in de goede richting zet. Mevrouw [betrokkene] schrijft dat de moeder tot het inzicht is gekomen dat behandeling een meerwaarde heeft in haar dagelijks functioneren. Verder is het de moeder gelukt om drie maanden geen alcohol te drinken. Hoewel dit zonder meer positieve signalen zijn, staat daar tegenover dat uit hetzelfde emailbericht van mevrouw [betrokkene] blijkt dat de moeder in december 2020/januari 2021 tijdelijk is afgehaakt. In oktober 2020 en in januari 2021 is moeder opgenomen geweest naar aanleiding van een overdosis. Gebleken is dat de moeder toen een terugval heeft gehad en in een verdrietige bui alcohol is gaan drinken, omdat zij [minderjarige] miste. Op de mondelinge behandeling bij het hof is verder gebleken dat de moeder recent nog een terugval heeft gehad en dat zij in oktober 2021 alcohol heeft gebruikt na een teleurstellend gesprek met de hulpverlening. Novadic schrijft in november 2021 dat de moeder een paar weken ‘uit contact is geweest’, maar dat zij inmiddels de behandeling heeft hervat. De tijd zal uitwijzen of de moeder daadwerkelijk een stabiel leven zal kunnen gaan leiden zonder alcohol en/of drugs. Dat kan nu nog niet worden vastgesteld. Hoe dan ook, de positieve ontwikkeling van de moeder is nu nog te pril en onvoldoende stabiel om te kunnen aannemen dat sprake is van een duurzame positieve gedragsverandering. De verantwoordelijkheid van het ouderlijk gezag betekent dat de moeder te allen tijde beschikbaar moet zijn voor [minderjarige]. Dit kan de moeder niet waarmaken, niet uit onwil, maar uit onmacht voortkomende uit haar ziekte.
3.9.4.Als de moeder het gezag over [minderjarige] blijft houden, zal de vader haar om toestemming moeten vragen voor alle belangrijke beslissingen die moeten worden genomen. Niet alleen leidt dit tot spanningen bij de vader, dit zal ook bij [minderjarige] spanningen veroorzaken. Dit is al gebeurd. De moeder gaf haar toestemming niet om [minderjarige] in te schrijven op een nieuwe school. Dit veroorzaakte bij [minderjarige] (en de vader) onrust. Met haar belaste achtergrond acht het hof het nu bovenal in het belang van [minderjarige] dat zij zich bij de vader in alle rust verder kan ontwikkelen. Voor de ontwikkeling van [minderjarige] acht het hof het van essentieel belang dat de vader – als enige verzorgende ouder van [minderjarige] – in staat wordt gesteld om zelfstandig beslissingen te nemen met betrekking tot haar verzorging en opvoeding. Gezien alles wat er gebeurd is, het feit dat de moeder nog steeds niet langdurig vrij is van middelengebruik en het feit dat de moeder nog steeds onvoldoende laat zien dat zij zich realiseert wat voor impact haar middelengebruik op [minderjarige] heeft gehad, acht het hof de moeder nu niet in staat om ten aanzien van [minderjarige] beslissingen te nemen die in voldoende mate aansluiten bij haar huidige ontwikkeling(s-fase). Het hof wil [minderjarige] hiertegen beschermen.
3.9.5.Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is om te bepalen dat het gezag voortaan alleen aan de vader toekomt. Hiermee is voldaan aan criterium b van artikel 253n BW. Al het overige dat door de moeder is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
De omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige]
3.10.1.Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
3.10.2.Sinds [minderjarige] in februari 2019 bij de vader is geplaatst, heeft de moeder steeds gewezen op haar persoonlijke vooruitgang en haar abstinentie van middelengebruik, terwijl zij dat positieve functioneren niet heeft weten vast te houden. De geschiedenis met de moeder heeft bij [minderjarige] diepe sporen nagelaten. De moeder lijkt zich dit nog steeds niet te realiseren. Op de mondelinge behandeling heeft zij meerdere malen verklaard dat [minderjarige] wordt beïnvloed. De raad, de GI, maar ook het hof, zien daar in het algehele dossier geen aanknopingspunten voor. De beleving van [minderjarige] is authentiek. Zij wil haar moeder niet meer zien vanwege alles wat zij met haar moeder heeft meegemaakt. De vader heeft, sinds [minderjarige] bij hem is geplaatst, meegewerkt aan pogingen om het contact te herstellen: via begeleide omgangstrajecten, door hem zelf geïnitieerde ontmoetingen en hij heeft meerdere malen gefaciliteerd dat [minderjarige] haar moeder kon bellen. Dit wordt ook bevestigd door [minderjarige]. Zij vertelde het hof dat haar vader regelmatig bij haar polst of ze haar moeder wil zien, maar daar heeft [minderjarige] geen behoefte meer aan. [minderjarige] is bang dat de moeder haar weer teleurstelt en ze heeft er geen vertrouwen meer in dat de moeder ooit van de alcohol afkomt. [minderjarige] heeft het hof verder verteld dat ze hoogstens een keer per maand met haar moeder wil bellen als haar moeder dit wil.
3.10.3.[minderjarige] denkt dat de moeder haar niet belangrijk vindt en dat de moeder het niet over heeft voor [minderjarige] om te stoppen met alcohol. Dat is niet zo. De moeder is verslaafd. Dat is een ziekte. Vanuit deze ziekte is ze geen betrouwbare ouder voor [minderjarige]. Dit leidt de afgelopen jaren steeds tot nieuwe teleurstellingen bij [minderjarige]. Dit doet de moeder niet expres. Het neemt echter niet weg dat [minderjarige] door de jaren heen erg gekwetst en teleurgesteld is geraakt in haar moeder. [minderjarige] heeft haar moeder vaak nieuwe kansen gegeven en het is alleszins invoelbaar dat [minderjarige] dat nu niet meer wil. De belastende uitspraken die de moeder regelmatig heeft gedaan, hebben de relatie met [minderjarige] verder op scherp gezet. [minderjarige] heeft rust nodig om zich verder te ontwikkelen. Het hof acht het daarom momenteel niet in het belang van [minderjarige] om opnieuw een omgangstraject op te starten met haar moeder. [minderjarige] mag niet opnieuw teleurgesteld worden. Het risico dat de moeder [minderjarige] nog meer zal beschadigen, is te groot. Het hof wijst ook dit verzoek van de moeder in hoger beroep af.
3.10.4.De GI heeft toegezegd om te kijken naar videobelmomenten. Dat lijkt het hof momenteel het hoogst haalbare. Daar moet geen dwingend kader aan worden verbonden, temeer niet nu het erop lijkt dat [minderjarige] dit voornamelijk ‘wil’ omdat haar moeder hier behoefte aan heeft en [minderjarige] ‘niet egoïstisch wil zijn’. Het hof vertrouwt erop dat de vader [minderjarige] zal blijven stimuleren om het ‘lijntje’ met de moeder te behouden. Het hof ziet een betrokken vader die veel begrip heeft voor de ziekte van de moeder en die zich realiseert dat de moeder belangrijk is voor [minderjarige]. De vader heeft in het verleden ook laten zien dat hij het dwingend kader niet nodig heeft om [minderjarige] te stimuleren om contact te hebben met haar moeder.