ECLI:NL:GHSHE:2022:91

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 januari 2022
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
200.297.339_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun 13-jarige dochter. De moeder, die in hoger beroep ging, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant die het gezamenlijk gezag had beëindigd en het gezag aan de vader had toegewezen. De moeder had een problematische geschiedenis van middelengebruik, wat leidde tot een uithuisplaatsing van de dochter bij de vader sinds februari 2019. De moeder heeft in het verleden meerdere keren geprobeerd om haar leven te stabiliseren, maar heeft ook terugvallen gehad in haar middelengebruik. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om het gezag op een verantwoorde manier uit te oefenen, gezien haar onbetrouwbaarheid en de impact van haar gedrag op de minderjarige. Het hof heeft ook geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat de vader alleen het gezag uitoefent, om zo een stabiele omgeving te waarborgen. Daarnaast heeft het hof de verzoeken van de moeder om een omgangsregeling afgewezen, omdat het risico op verdere schade voor de minderjarige te groot is. Het hof heeft wel aangegeven dat er mogelijkheden zijn voor videobelmomenten, maar dat deze zorgvuldig moeten worden gemonitord. De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd, en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 13 januari 2022
Zaaknummer: 200.297.339/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/358386 / FA RK 20-2097
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. J.P.M. Mol.
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. A.H.J. Raaijmakers.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
Stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: de GI (Gecertificeerde Instelling),
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland,
locatie: [locatie],
hierna te noemen: de raad.
In het kort
De moeder is het er niet mee eens dat de rechtbank het gezamenlijk gezag van partijen heeft beëindigd en dat de moeder hierdoor niet meer het ouderlijk gezag heeft over haar dochter [minderjarige] (13 jaar oud). Ook is de moeder het er niet mee eens dat de rechtbank haar verzoek om een omgangsregeling met [minderjarige] vast te stellen, heeft afgewezen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 juli 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • het verzoek van de vader betreffende de beëindiging van het gezamenlijk gezag en bepaling van het eenouder gezag van de vader alsnog af te wijzen;
  • te bepalen dat [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken van de ouders contact heeft met de moeder met een zodanige frequentie en een zodanige duur die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 6 augustus 2021, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep, dan wel om de beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de moeder om een zorg- en contactregeling tussen haar en [minderjarige] vast te stellen, af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 december 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- partijen, bijgestaan door hun advocaten;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI];
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad].
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden een gesprek gehad met de voorzitter in het bijzijn van de griffier. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 30 maart 2021, overgelegd bij V-formulier van de advocaat van de moeder van 11 augustus 2021;
- het e-mailbericht van 22 november 2021 met bijlagen van de advocaat van de moeder;
- het V-formulier van 24 november 2021 met bijlagen van de advocaat van de moeder.

3.De beoordeling

3.1.
De ouders zijn van 8 augustus 2006 tot 9 december 2013 met elkaar getrouwd geweest. Tijdens hun huwelijk is geboren:
- [minderjarige] (hierna:
[minderjarige]), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats].
De ouders hadden tot aan de beslissing van de rechtbank samen het gezag over [minderjarige]. [minderjarige] had haar hoofdverblijfplaats bij de moeder, maar verblijft sinds 22 februari 2019 op basis van machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader. Uit de inhoud van het dossier maakt het hof op dat de structurele contacten tussen de moeder en [minderjarige] in mei 2019 zijn gestopt. Daarna hebben er nog enkele kortstondige contactmomenten plaatsgevonden. Het contact is inmiddels volledig verbroken.
Bij de rechtbank
3.2.1.
Beide ouders hebben verzoeken gedaan aan de rechtbank: de vader heeft om eenhoofdig gezag over [minderjarige] verzocht en de moeder heeft verzocht om een zorgregeling met [minderjarige].
3.2.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige] beëindigd en bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de vader alleen toekomt. Verder heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot vaststelling van een omgangsregeling, afgewezen.
Bij het hof
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift, zoals aangevuld op de mondelinge behandeling, voert zij – kort samengevat – het volgende aan.
Gezag
De moeder heeft ernstige fouten gemaakt in het gebruik van middelen, maar zij heeft zich daarvoor met succes laten behandelen. De moeder toont inzicht in wat dit voor [minderjarige] heeft betekend.
De moeder ontvangt sinds januari 2019 ondersteuning van de GGzE (mevrouw [betrokkene]). De moeder heeft bij de GGzE een emotieregulatietraining gevolgd. De moeder vraagt advies aan deskundigen en die adviezen volgt zij op. Zij heeft reflectie op haar eigen handelen en problemen. Recent nog hebben de hulpverleners (GGzE en Novadic/Kentron) zich positief uitgelaten over de situatie en toestand van de moeder.
De moeder heeft fouten gemaakt met gebruik van alcohol (oktober 2020) en met drugs (januari 2021). Dit kwam omdat de moeder [minderjarige] toen al een jaar, circa anderhalf jaar, niet meer had gezien. Dit heeft de moeder veel verdriet gedaan. De moeder zat er helemaal doorheen en heeft een terugval gehad. De moeder werkt er hard aan om te voorkomen dat dit nogmaals gebeurt. Van een verslaving iss geen sprake. De reclassering heeft de moeder als bijzondere voorwaarde opgelegd dat zij zich moet laten behandelen bij Novadic/Kentron. De proeftijd is waarschijnlijk twee jaar en die startte in januari 2021. Van Novadic/Kentron moest de moeder laten zien dat zij drie maanden zonder alcohol kon. Dat heeft de moeder gedaan.
In maart 2021 was de moeder helemaal nuchter, maar na een teleurstellend gezamenlijk overleg in oktober 2021 waarbij de GI niet verscheen, heeft de moeder een terugval.Sinds begin november 2021 is de behandeling van de moeder hervat. De moeder heeft wekelijkse urinecontroles en gesprekken met behandelaars.
Niet valt in te zien waarom er geen verbetering van de situatie van de moeder is te verwachten. Die is wel te verwachten. De rechtbank had het verzoek van de vader moeten afwijzen en op zijn minst een raadsonderzoek moeten gelasten.
Omgang
Berusten in de situatie dat er geen contact is met [minderjarige], is slecht voor [minderjarige]. De moeder wil normaal contact met [minderjarige], maar ze krijgt geen kans. De raad zou kunnen onderzoeken of er toch niet een mogelijkheid is om te komen tot contactherstel. [minderjarige] zal de contactmomenten met de moeder fijn vinden. [minderjarige] was steeds enthousiast als zij haar moeder zag. Op de eerste dag van de middelbare school (augustus 2020) heeft [minderjarige] met de moeder gebeld en heeft de moeder [minderjarige] thuis bij de vader bezocht. Dit is goed verlopen en [minderjarige] vond het fijn. Toch zegt [minderjarige] tegen de rechter dat ze geen contact meer wil met haar moeder. Dat is niet met elkaar te rijmen. [minderjarige] wordt beïnvloed. De moeder is alle afspraken nagekomen, ze was maar één keer te laat. De raad moet onderzoek doen. De omgang kan zonder begeleiding plaatsvinden. Het is niet aan de GI om te beslissen over de omgang. De GI onderneemt niets voor contactherstel, praat daar nog niet eens over. De vader volgt de GI. Mevrouw [betrokkene] heeft sinds juli 2021 meerdere malen aangeboden om begeleide videobelmomenten te organiseren tussen de moeder en [minderjarige]. De GI en de vader houden dit af.
De moeder biedt bewijs aan van haar stellingen.
3.4.
De vader voert in zijn verweerschrift, zoals aangevuld op de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan.
Gezag
Er is op dit moment bij [minderjarige] zeer weinig begrip voor de handelwijze van de moeder. De vader vreest dat deze procedure in hoger beroep bij [minderjarige] een grote mate van verzet teweeg zal brengen. Sinds 2017 stelt de moeder haar alcohol- en drugsgebruik boven de belangen van [minderjarige]. [minderjarige] is hierdoor zwaar beschadigd. De relatie tussen partijen is in de kern niet slecht, maar dat wil niet zeggen dat er sprake is van een situatie waarin zij samen belangrijke beslissingen kunnen nemen over [minderjarige]. De vader kan over belangrijke punten niet met de moeder overleggen, omdat zij haar probleem onderschat en geen oog heeft voor de belangen van [minderjarige].
De partner van de vader houdt de moeder op de hoogte over belangrijke gebeurtenissen in het leven van [minderjarige]. De moeder heeft recentelijk de partner van de vader schreeuwend opgebeld dat de informatie alleen maar aan de moeder werd gegeven om haar te stangen en te kwetsen. Zo gaat alles wat er geprobeerd wordt mis door de houding van de moeder. Er is geen basis voor gezamenlijk gezag. De moeder blijft haar eigen belang boven dat van [minderjarige] plaatsen. De verhouding kan alleen beter worden als de moeder laat zien dat zij bereid is aan zichzelf te werken en haar dochter op de eerste plaats stelt.
Omgang
De vader is akkoord gegaan met omgang. [minderjarige] werd de eerste en tweede keer in de woning van de moeder geconfronteerd met alcohol. De moeder gaf aan dat [minderjarige] hierover loog. De regeling is toen stopgezet. Het omgangshuis heeft vervolgens begeleide contacten tussen de moeder en [minderjarige] gefaciliteerd. Bij het eerste begeleide contact was de moeder vermoedelijk onder invloed van alcohol. Na het vierde contact is dit stopgezet, omdat de moeder vermoedelijk tijdens het contact GHB innam. De moeder wil niet erkennen dat er sprake is van een verslaving.
De vader heeft vorig jaar voorzichtig geprobeerd het contact tussen de moeder en [minderjarige] op gang te brengen. Dit leidde telkens tot problemen. De moeder vuurde belastende informatie op [minderjarige] af en bestookte haar met vragen. [minderjarige] kan daar niet mee omgaan. De vader beseft dat [minderjarige] recht heeft op contact met de moeder, maar het moet wel veilig en onbelast zijn. Het ligt op de weg van de moeder om aan te tonen dat zij volledig is afgekickt van alcohol en drugs en dat zij hiervoor hulp ontvangt en aanvaardt. Elk contact dat de vader nu probeert te leggen tussen de moeder en [minderjarige] wordt door de moeder op negatieve manier omgebogen. Contactherstel kan helaas niet aan de orde zijn. Van eerdere telefonische contacten met de moeder, raakte [minderjarige] overstuur. Als [minderjarige] nu met de moeder wil bellen, wil de vader dat best faciliteren. Dan plant de vader dit zorgvuldig en trekt er genoeg tijd voor uit zodat [minderjarige] op een rustig moment met haar moeder kan bellen.
Tot slot merkt de vader op dat een raadsonderzoek niet noodzakelijk is.
3.5.
De GI heeft op de mondelinge behandeling, kort gezegd, het volgende verklaard.
De ondertoezichtstelling van [minderjarige] loopt in februari 2022 af. De GI wil de ondertoezichtstelling niet verlengen. De vader heeft laten zien dat hij het gezag goed alleen kan uitoefenen. Voor de GI is geen rol meer weggelegd. Het gaat best goed met [minderjarige] nu. De GI staat open om te kijken naar contactherstel met de moeder mits dit veilig kan. Er zijn al veel pogingen gedaan en [minderjarige] is zelfs beschadigd geraakt omdat er te lang is geprobeerd om de omgang te bewerkstelligen. Omgang met de moeder kan pas worden herstart als de moeder behandeling heeft ondergaan en zij inzicht toont hoe het voor [minderjarige] is geweest. Dat ziet de GI nog niet. Nu is het contact nog te belast. [minderjarige] zegt dat ze best open staat voor nieuw contact met haar moeder, maar de GI is bang dat [minderjarige] dit alleen zegt omdat ze voor haar moeder wil zorgen. Dat is de omgekeerde wereld. De GI staat ervoor open als [minderjarige] en de ouders het allebei willen. Het is dan belangrijk om de contactmomenten te monitoren en ze iedere keer na te bespreken. [minderjarige] is blij dat de moeder hulp krijgt en zij hoopt dat de moeder beter wordt. Wel is [minderjarige] bang dat ze opnieuw teleurgesteld wordt als ze het contact met de moeder weer aangaat. Als het komt tot contactherstel, mag de moeder niet [minderjarige] vragen: ‘wanneer zie ik je weer?’ en ‘wanneer kom je thuis?’ Dit belast [minderjarige] teveel. In de zomer 2021 heeft de GI afgesproken met de vader om te wachten met het videobellen tussen de moeder en [minderjarige] tot deze zitting bij het hof is geweest. Er bestaat ook een risico dat [minderjarige] dit allemaal wil doen voor de moeder en niet voor haarzelf. Het videobellen moet goed gekaderd en gemonitord worden. De GI gaat nu opnieuw kijken hoe de begeleide videobelmomenten kunnen worden georganiseerd. De GI gaat hierover in gesprek met de vader.
3.6.
De raad heeft op de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende geadviseerd.
Het is beter als de vader alleen het gezag behoudt. Het werkt nu al spanning verhogend als de moeder bepaalde onderwerpen aansnijdt terwijl de afspraak is dat zij dit niet meer moet doen. [minderjarige] voelt zich verantwoordelijk voor haar moeder. Ze wil contact met haar moeder, omdat ze voor haar moeder wil zorgen. Er lijkt bij [minderjarige] geen loyaliteitsconflict te zijn. Het is aan de moeder om nu te laten zien dat zij er kan zijn voor [minderjarige] en dat heeft tijd nodig. Het vertrouwen kan weer groeien. [minderjarige] is slim en kan verbanden leggen. Zij begrijpt dat de moeder ziek is. De moeder moet echt stabiel zijn als er weer contact komt. De GI zou het videobellen op moeten pikken. Dit is best confronterend voor [minderjarige], maar biedt meer mogelijkheden. [minderjarige] kan dan dingen aan de moeder laten zien, zoals kleding, knutselwerkjes en zo. Videobellen met [minderjarige] kan ook bijdragen aan het herstel van het contact met de moeder en het biedt [minderjarige] de mogelijkheid om dat lijntje met de moeder te behouden, wat [minderjarige] zelf ook wil. De moeder mist nog inlevingsvermogen. [minderjarige] heeft het nodig dat er aangesloten wordt bij haar behoefte. De raad vindt het belangrijk dat de videobelmomenten onder begeleiding plaatsvinden. Het contact moet zo onbelast mogelijk plaatsvinden. [minderjarige] heeft behoefte aan contact met haar de moeder, maar het vertrouwen/veilige gevoel moet eerst terugkomen. De raad heeft het vertrouwen in de vader dat hij hieraan meewerkt. De vader wil ook dat [minderjarige] gelukkig is dat zij een goede band heeft met haar moeder.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.
De vader heeft de ontvankelijkheid van de moeder ter discussie gesteld, omdat het appelschrift te laat ingediend zou zijn. Dit is niet het geval. De regel dat hoger beroep moet worden ingesteld binnen drie maanden ‘te rekenen van de dag van de uitspraak’ houdt in dat de termijn drie maanden later eindigt op de dag met hetzelfde nummer als de dag van de uitspraak. Het appelschrift van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank van 20 april 2021 is ingediend op 20 juli 2021 en is daarmee op tijd. De moeder is ontvankelijk in haar hoger beroep.
3.8.
Evenals de rechtbank ziet het hof geen aanleiding voor een raadsonderzoek. Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen.
Het gezag over [minderjarige]
3.9.1.
Nadat hun huwelijk was beëindigd, zijn partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] blijven uitoefenen. Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Uitgangspunt van de wet is dat het in het belang van kinderen is dat hun ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen en dat slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van de kinderen vereist dat één van de ouders met het gezag wordt belast. Van die uitzondering is hier sprake.
3.9.2.
De 13-jarige [minderjarige] heeft turbulente jaren meegemaakt waarin zij vaak werd geconfronteerd met een onvoorspelbare moeder die regelmatig (problematisch) veel alcohol en drugs gebruikte. [minderjarige] is er meerdere keren getuige van geweest dat haar moeder gewelddadig gedrag vertoonde. In de zomer van 2018, toen [minderjarige] 10 jaar oud was, heeft de moeder onder invloed van alcohol [minderjarige] uit huis gezet. Sinds februari 2019 verblijft [minderjarige] bij de vader. Er is sindsdien veel geprobeerd om het contact tussen [minderjarige] en de moeder op gang te krijgen. [minderjarige] is toen vaak teleurgesteld geraakt, omdat de moeder te laat of niet kwam, tijdens het bezoek onder invloed van middelen was of dat [minderjarige] bij de moeder thuis werd geconfronteerd met de aanwezigheid van alcohol. Er is nu helemaal geen contact meer tussen de moeder en [minderjarige].
3.9.3.
Op de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder in januari 2021 een strafrechtelijke veroordeling heeft gekregen waarbij in ieder geval een proeftijd van twee jaar is opgelegd en dat zij als bijzondere voorwaarde vanuit reclasseringstoezicht een verplichte behandeling bij Novadic/Kentron opgelegd heeft gekregen. De moeder heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat zij de behandeling doorloopt, omdat het moet. De stelling van de moeder dat zij de afgelopen tijd een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, wordt in enige mate onderschreven door het hof. Novadic/Kentron meldt in november 2021 dat de moeder sinds maart 2021 abstinent is van middelengebruik. Bij e-mail van 19 november 2021 heeft de begeleider van de moeder, mevrouw [betrokkene], bevestigd dat de moeder in behandeling is bij de GGzE en dat zij stappen in de goede richting zet. Mevrouw [betrokkene] schrijft dat de moeder tot het inzicht is gekomen dat behandeling een meerwaarde heeft in haar dagelijks functioneren. Verder is het de moeder gelukt om drie maanden geen alcohol te drinken. Hoewel dit zonder meer positieve signalen zijn, staat daar tegenover dat uit hetzelfde emailbericht van mevrouw [betrokkene] blijkt dat de moeder in december 2020/januari 2021 tijdelijk is afgehaakt. In oktober 2020 en in januari 2021 is moeder opgenomen geweest naar aanleiding van een overdosis. Gebleken is dat de moeder toen een terugval heeft gehad en in een verdrietige bui alcohol is gaan drinken, omdat zij [minderjarige] miste. Op de mondelinge behandeling bij het hof is verder gebleken dat de moeder recent nog een terugval heeft gehad en dat zij in oktober 2021 alcohol heeft gebruikt na een teleurstellend gesprek met de hulpverlening. Novadic schrijft in november 2021 dat de moeder een paar weken ‘uit contact is geweest’, maar dat zij inmiddels de behandeling heeft hervat. De tijd zal uitwijzen of de moeder daadwerkelijk een stabiel leven zal kunnen gaan leiden zonder alcohol en/of drugs. Dat kan nu nog niet worden vastgesteld. Hoe dan ook, de positieve ontwikkeling van de moeder is nu nog te pril en onvoldoende stabiel om te kunnen aannemen dat sprake is van een duurzame positieve gedragsverandering. De verantwoordelijkheid van het ouderlijk gezag betekent dat de moeder te allen tijde beschikbaar moet zijn voor [minderjarige]. Dit kan de moeder niet waarmaken, niet uit onwil, maar uit onmacht voortkomende uit haar ziekte.
3.9.4.
Als de moeder het gezag over [minderjarige] blijft houden, zal de vader haar om toestemming moeten vragen voor alle belangrijke beslissingen die moeten worden genomen. Niet alleen leidt dit tot spanningen bij de vader, dit zal ook bij [minderjarige] spanningen veroorzaken. Dit is al gebeurd. De moeder gaf haar toestemming niet om [minderjarige] in te schrijven op een nieuwe school. Dit veroorzaakte bij [minderjarige] (en de vader) onrust. Met haar belaste achtergrond acht het hof het nu bovenal in het belang van [minderjarige] dat zij zich bij de vader in alle rust verder kan ontwikkelen. Voor de ontwikkeling van [minderjarige] acht het hof het van essentieel belang dat de vader – als enige verzorgende ouder van [minderjarige] – in staat wordt gesteld om zelfstandig beslissingen te nemen met betrekking tot haar verzorging en opvoeding. Gezien alles wat er gebeurd is, het feit dat de moeder nog steeds niet langdurig vrij is van middelengebruik en het feit dat de moeder nog steeds onvoldoende laat zien dat zij zich realiseert wat voor impact haar middelengebruik op [minderjarige] heeft gehad, acht het hof de moeder nu niet in staat om ten aanzien van [minderjarige] beslissingen te nemen die in voldoende mate aansluiten bij haar huidige ontwikkeling(s-fase). Het hof wil [minderjarige] hiertegen beschermen.
3.9.5.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is om te bepalen dat het gezag voortaan alleen aan de vader toekomt. Hiermee is voldaan aan criterium b van artikel 253n BW. Al het overige dat door de moeder is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
De omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige]
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
3.10.2.
Sinds [minderjarige] in februari 2019 bij de vader is geplaatst, heeft de moeder steeds gewezen op haar persoonlijke vooruitgang en haar abstinentie van middelengebruik, terwijl zij dat positieve functioneren niet heeft weten vast te houden. De geschiedenis met de moeder heeft bij [minderjarige] diepe sporen nagelaten. De moeder lijkt zich dit nog steeds niet te realiseren. Op de mondelinge behandeling heeft zij meerdere malen verklaard dat [minderjarige] wordt beïnvloed. De raad, de GI, maar ook het hof, zien daar in het algehele dossier geen aanknopingspunten voor. De beleving van [minderjarige] is authentiek. Zij wil haar moeder niet meer zien vanwege alles wat zij met haar moeder heeft meegemaakt. De vader heeft, sinds [minderjarige] bij hem is geplaatst, meegewerkt aan pogingen om het contact te herstellen: via begeleide omgangstrajecten, door hem zelf geïnitieerde ontmoetingen en hij heeft meerdere malen gefaciliteerd dat [minderjarige] haar moeder kon bellen. Dit wordt ook bevestigd door [minderjarige]. Zij vertelde het hof dat haar vader regelmatig bij haar polst of ze haar moeder wil zien, maar daar heeft [minderjarige] geen behoefte meer aan. [minderjarige] is bang dat de moeder haar weer teleurstelt en ze heeft er geen vertrouwen meer in dat de moeder ooit van de alcohol afkomt. [minderjarige] heeft het hof verder verteld dat ze hoogstens een keer per maand met haar moeder wil bellen als haar moeder dit wil.
3.10.3.
[minderjarige] denkt dat de moeder haar niet belangrijk vindt en dat de moeder het niet over heeft voor [minderjarige] om te stoppen met alcohol. Dat is niet zo. De moeder is verslaafd. Dat is een ziekte. Vanuit deze ziekte is ze geen betrouwbare ouder voor [minderjarige]. Dit leidt de afgelopen jaren steeds tot nieuwe teleurstellingen bij [minderjarige]. Dit doet de moeder niet expres. Het neemt echter niet weg dat [minderjarige] door de jaren heen erg gekwetst en teleurgesteld is geraakt in haar moeder. [minderjarige] heeft haar moeder vaak nieuwe kansen gegeven en het is alleszins invoelbaar dat [minderjarige] dat nu niet meer wil. De belastende uitspraken die de moeder regelmatig heeft gedaan, hebben de relatie met [minderjarige] verder op scherp gezet. [minderjarige] heeft rust nodig om zich verder te ontwikkelen. Het hof acht het daarom momenteel niet in het belang van [minderjarige] om opnieuw een omgangstraject op te starten met haar moeder. [minderjarige] mag niet opnieuw teleurgesteld worden. Het risico dat de moeder [minderjarige] nog meer zal beschadigen, is te groot. Het hof wijst ook dit verzoek van de moeder in hoger beroep af.
3.10.4.
De GI heeft toegezegd om te kijken naar videobelmomenten. Dat lijkt het hof momenteel het hoogst haalbare. Daar moet geen dwingend kader aan worden verbonden, temeer niet nu het erop lijkt dat [minderjarige] dit voornamelijk ‘wil’ omdat haar moeder hier behoefte aan heeft en [minderjarige] ‘niet egoïstisch wil zijn’. Het hof vertrouwt erop dat de vader [minderjarige] zal blijven stimuleren om het ‘lijntje’ met de moeder te behouden. Het hof ziet een betrokken vader die veel begrip heeft voor de ziekte van de moeder en die zich realiseert dat de moeder belangrijk is voor [minderjarige]. De vader heeft in het verleden ook laten zien dat hij het dwingend kader niet nodig heeft om [minderjarige] te stimuleren om contact te hebben met haar moeder.
3.11.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.D.M. Lamers, E.P. de Beij en is in het openbaar uitgesproken door mr. E.A.M. Scheij op 13 januari 2022 in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.