In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte op 13 juli 2021 werd veroordeeld voor drie diefstallen en opzetheling. De politierechter legde een gevangenisstraf van vier weken op, met aftrek van voorarrest, en wees de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf af. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij het hoger beroep zich beperkt tot de veroordeling voor de opzetheling.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis van de politierechter en een veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van één week voor de opzetheling. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de opzetheling en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot de inbeslaggenomen snorfiets.
Het hof heeft het beroep in hoger beroep beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte de impliciet primair tenlastegelegde opzetheling heeft begaan. Het hof heeft de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien en vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de aanmerkelijke kans dat de kentekenplaten van misdrijf afkomstig waren. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, voor zover dit aan het oordeel van het hof was onderworpen, en de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afgewezen.