ECLI:NL:GHSHE:2022:881

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
200.264.987_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake erkenning van een minderjarige geboren in Guinee

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een man die de erkenning van zijn minderjarige kind, geboren in Guinee, door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente verzocht heeft. De man, die sinds 2005 de Nederlandse nationaliteit heeft, heeft in 2017 een verzoek ingediend bij de Nederlandse ambassade in Senegal voor de afgifte van een Nederlands paspoort voor zijn kind. Dit verzoek werd afgewezen omdat de erkenning van het kind niet kon worden vastgesteld. De man heeft vervolgens de rechtbank verzocht om de ambtenaar te bevelen een akte van erkenning op te maken. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, waarna de man in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw, hoewel opgeroepen, niet is verschenen. De man heeft verklaard dat de vrouw recent bevallen is en niet in het bezit is van een visum om naar Nederland te reizen. Het hof heeft kennisgenomen van de documenten die de man heeft overgelegd, maar heeft twijfels over de echtheid van deze documenten en de wijze waarop de man als vader in de geboorteakte is vermeld. De ambtenaar heeft geweigerd de erkenningsakte op te maken, omdat niet alle vereiste documenten aanwezig zijn en er twijfels zijn over de authenticiteit van de overgelegde stukken.

Het hof heeft geoordeeld dat de ambtenaar op goede gronden heeft geweigerd de erkenningsakte op te maken. De man heeft niet voldoende bewijs geleverd dat hij in familierechtelijke betrekking tot het kind staat en de overgelegde documenten zijn niet overtuigend. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 17 maart 2022
Zaaknummer: 200.264.987/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/244125 / FA RK 17- 4872
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.J.C. van den Hoff,
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ( Guinee ).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vrouw],
wonende te Guinee ,
hierna te noemen: de vrouw,
en
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente],
zetelende te [zetelplaats] ,
hierna te noemen: de ambtenaar,

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 29 mei 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 augustus 2019, heeft de man het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] te gelasten een akte op te maken betreffende de erkenning van het kind [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ( Guinee ) door de man, met veroordeling van de gemeente [gemeente] in de kosten van het onderhavige geding en het geding van de rechtbank.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 8 november 2019, heeft de ambtenaar het hof verzocht de grieven van de man af te wijzen en de beschikking waarvan beroep eventueel met verbetering van de gronden te bekrachtigen en het verzoek om vergoeding van de proceskosten af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Van den Hoff;
  • namens de gemeente [gemeente] , de ambtenaar van de burgerlijke stand, [ambtenaar van de burgerlijke stand] .
2.3.1.
De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen ter mondelinge behandeling. Door de advocaat van de man is desgevraagd toegelicht dat zij niet in staat was om te verschijnen aangezien zij recent is bevallen van haar tweede kind en niet in het bezit is van een visum om naar Nederland te kunnen reizen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 11 juni 2020.
2.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is onder meer naar voren gekomen dat er een nader onderzoek liep van Bureau Documenten (onderdeel van de Immigratie - en Naturalisatiedienst (hierna: IND)) naar de authenticiteit van (enkele) door de man overgelegde documenten. Aangezien de conclusie van dit onderzoek nog niet bekend was en deze op korte termijn werd verwacht, heeft het hof de ambtenaar verzocht om deze conclusie met het hof te delen en de verdere behandeling van de zaak aangehouden.
De ambtenaar heeft het hof vervolgens bericht bij brief van 21 juni 2021.
De reactie van de man daarop is op 10 augustus 2021 en 23 september 2021 ingekomen.
2.6.
Vervolgens heeft de advocaat van de man bij de brieven van 19 oktober 2021 en 2 december 2021 gereageerd op een door het hof verzonden brief van 11 oktober 2021, waarin hem verzocht is zich uit te laten over de vraag of er in Guinee een familierechtelijke betrekking is ontstaan tussen de man en het kind.
2.7.1.
Het hof heeft daarna partijen bericht uitspraak te zullen doen. Daarnaast heeft het hof partijen bericht dat één van de drie raadsheren (ten overstaan van wie de mondelinge behandeling is gehouden) niet meer werkzaam is bij het hof en er daarom een nieuwe raadsheer aan deze zaak wordt verbonden. Het hof heeft aan de man en de ambtenaar verzocht om aan te geven of zij ermee kunnen instemmen dat de zaak in de gewijzigde samenstelling wordt afgedaan dan wel dat zij een nieuwe mondelinge behandeling wensen.
De man en de ambtenaar hebben met de afdoening in gewijzigde samenstelling ingestemd in de brieven van respectievelijk 4 en 6 januari 2022.

3.De feiten

3.1.
De man is op [geboortedatum] 1980 geboren te Sierra Leone. In 1996 is de man naar Nederland gekomen en hier blijven wonen
.Sinds 25 maart 2005 heeft hij de Nederlandse nationaliteit.
Hij heeft al meerdere jaren een relatie met de vrouw. Zij zien elkaar gemiddeld twee keer per jaar; de man reist dan af naar Guinee . Uit deze relatie is, voor zover thans van belang, op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ( Guinee ) de minderjarige [minderjarige] (verder: [minderjarige] of het kind) geboren.
3.2.
Op 1 februari 2017 verzocht de man bij de Nederlandse ambassade te [plaats] , Senegal, om de afgifte van een Nederlands paspoort voor [minderjarige] . Bij beschikking van 4 april 2017 van de minister van Buitenlandse Zaken werd dit verzoek afgewezen. Naar aanleiding van het door de man hiertegen ingediende bezwaarschrift werd bij brief van 18 juli 2017 namens de minister toegelicht dat uit de geboorteakte niet volgt dat sprake is van een erkenning van de minderjarige door de man waaraan het kind het Nederlanderschap ontleent. In deze brief wordt het voorstel genoemd dat de man de ambtenaar van de burgerlijke stand van zijn gemeente verzoekt een erkenningsakte op te maken. De brief eindigt met de mededeling dat op het bezwaar wordt beslist nadat de minister een kopie van de erkenningsakte heeft ontvangen.
3.3.
Vervolgens heeft de man de ambtenaar verzocht een akte van erkenning met betrekking tot het kind op te maken.
3.4.
Bij voornoemd besluit van 1 november 2017 heeft de ambtenaar geweigerd zijn medewerking te verlenen aan het opmaken van een akte van erkenning met betrekking tot de voornoemde minderjarige omdat de door de man overgelegde documenten in strijd zijn met de Nederlandse openbare orde, op grond van artikel 1:18 lid 2 en art. 18b (het hof begrijpt art. 18c) van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ter toelichting is hierbij aangegeven dat de overgelegde documenten, met name de geboorteakte, na onderzoek door Bureau Documenten van de IND, niet authentiek zijn bevonden.
3.5.
Bij zijn inleidend verzoek van 12 december 2017 heeft de man de rechtbank verzocht om de ambtenaar te bevelen om een akte van erkenning door hem van zijn zoon [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , Guinee , op te maken, met veroordeling van de gemeente in de kosten van dit geding.
3.6.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 december 2018 heeft de rechtbank de man in de gelegenheid gesteld, nadat de man verschillende onderling afwijkende exemplaren van de geboorteakte van het kind had overgelegd, om uiterlijk 8 januari 2019 een nieuw afschrift van de geboorteakte van de minderjarige over te leggen, opgemaakt en afgegeven door de daartoe bevoegde Guineese instantie, met een toelichting van die instantie hoe het kan dat de man als de vader van het kind in de geboorteakte is geregistreerd. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de ambtenaar, na ontvangst van de door de man aan te leveren stukken, die stukken meteen naar Bureau Documenten van de IND zal sturen voor nader onderzoek en daarbij zal vragen om dat onderzoek met spoed uit te voeren.
De rechtbank heeft iedere verdere beslissing op de verzoeken aangehouden in afwachting van de door de man aan te leveren stukken, het door tussenkomst van de ambtenaar uit te voeren onderzoek door Bureau Documenten van de IND en de uitkomst daarvan.
3.7.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank vervolgens de verzoeken van de man afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De man kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij wenst dat het hof de bestreden beschikking vernietigt en de ambtenaar gelast een akte op te maken betreffende de erkenning van het kind door de man, met veroordeling van de gemeente [gemeente] in de proceskosten van dit geding en het geding bij de rechtbank.
4.2.
De ambtenaar verzoekt het verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking, eventueel met verbetering van de gronden, te bekrachtigen.
4.3.
De man stelt in zijn beroepschrift dat zijn verzoeken ten onrechte zijn afgewezen en voert - kort samengevat - aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen reden is om aan de deskundigheid van Bureau Documenten te twijfelen, dat gelet op de resultaten van de door Bureau Documenten uitgevoerde documenten hij nog steeds geen genoegzame stukken heeft overgelegd en dat de overgelegde bescheiden niet genoegzaam zijn.
In zijn toelichting wijst de man erop dat hij in een ongelijke procespositie verkeert ten opzichte van de ambtenaar en hij beroept zich op artikel 6 EVRM. Het had op de weg van de rechtbank gelegen om de man hiervoor te compenseren door ambtshalve inzage te vragen in de onderzoeken van Bureau Documenten. Dat is ten onrechte niet gebeurd.
Subsidiair biedt de man aan om bewijs te leveren van het feit dat de door hem overgelegde documenten genoegzaam zijn voor de door de ambtenaar op te maken akte van erkenning, hetzij door middel van een contra-expertise door een nader te noemen deskundige dan wel door middel van een onderzoek door een nader te noemen betrouwbare persoon, die ter plaatse in Guinee onderzoek gaat doen.
4.3.1.
Aanvullend daarop heeft de man het hof in de brief van 11 juni 2020 bericht dat hij zich - aan de hand van de bevindingen van de door hem ingeschakelde deskundige op het gebied van Guinese documenten - op het standpunt stelt dat hij door middel van schriftelijk bewijs heeft aangetoond dat de door hem overgelegde geboorteakte van voornoemde minderjarige en het vonnis van de rechtbank in eerste aanleg, het Tribunal de Première Instance, van [geboorteplaats] II, van 21 december 2018 authentiek zijn. De ambtenaar kan daarom overgaan tot het opmaken van de akte van erkenning zoals de man heeft verzocht.
4.4.
De ambtenaar heeft, na de mondelinge behandeling bij het hof, in voornoemde brief van 21 juni 2021 uiteengezet welke documenten nodig zijn om met betrekking tot een kind geboren en verblijvend in het buitenland een erkenningsakte op te maken.
Dit betreft:
  • de geboorteakte van het kind;
  • verklaring ongehuwd (van in dit geval de moeder);
  • toestemming tot erkenning (van in dit geval de moeder);
  • bewijs van in leven zijn van het kind;
  • de geboorteakte van de moeder.
De ambtenaar vermeldt dat de in een later stadium door de man overgelegde geboorteakte van het kind en verklaring ongehuwd thans als mogelijk echt zijn bevonden door Bureau Documenten, hoewel nog steeds niet duidelijk is hoe de man als de vader in de geboorteakte van het kind terecht is gekomen.
De toestemming van de moeder tot erkenning is volgens de ambtenaar niet te beoordelen en ziet niet uitdrukkelijk op het opmaken van een erkenningsakte. De moeder kan eventueel de vereiste toestemming in persoon ten overstaan van de ambtenaar verlenen.
De nog ontbrekende documenten zijn: de geboorteakte van de moeder en het bewijs van het in leven zijn van het kind. Deze documenten zijn niet eerder opgevraagd door de ambtenaar maar thans wel van belang nu de nieuwe door de man overgelegde geboorteakte thans als mogelijk echt is gekwalificeerd.
Daarnaast dient de ambtenaar zich ervan te vergewissen of de erkenning niet slechts wordt gedaan ter verkrijging van de Nederlandse nationaliteit, een verblijfsvergunning of financiële motieven. Een erkenning die niet het doel heeft een familierechtelijke betrekking tussen de man en het kind te laten ontstaan, dient te worden geweigerd wegens strijd met de openbare orde.
De door de ambtenaar vastgestelde contra-indicaties zijn in dit geval dat de man, [minderjarige] en de moeder niet op hetzelfde adres verblijven en dat in de Guinese documenten vermeld staat dat de moeder niet voldoende financiële middelen heeft om in de behoefte van het kind te voorzien. Voorts is bekend dat de man reeds zes kinderen heeft erkend bij twee andere vrouwen. Deze omstandigheden roepen twijfel op.
De ambtenaar concludeert dat niet tot op het opmaken van een akte van erkenning kan worden overgegaan, enerzijds omdat niet duidelijk is hoe de man als vader in de geboorteakte van [minderjarige] terecht is gekomen en anderzijds niet alle voor erkenning vereiste documenten aanwezig zijn. Ook zou er mogelijk sprake kunnen zijn van een schijnerkenning, aldus de ambtenaar.
4.4.1.
De akte van geboorte van [minderjarige] is nodig voor het vaststellen van de identiteit van het te erkennen kind en om uit te sluiten dat het kind al twee juridische ouders heeft.
Nu in de betreffende Guinese geboorteakte de man als vader van de minderjarige is vermeld en ervan uitgaande dat de laatste overgelegde geboorteakte mogelijk echt is, dient, zoals de ambtenaar heeft vermeld in de brief van 21 juni 2021, voordat een akte van erkenning opgemaakt kan worden, de voorvraag beantwoord te worden of er in Guinee een familierechtelijke betrekking is ontstaan tussen de man en [minderjarige] , Indien deze voorvraag positief beantwoord wordt heeft de minderjarige al twee juridische ouders en kan er volgens de ambtenaar in Nederland geen akte van erkenning worden opgemaakt.
4.5.
De advocaat van de man heeft - als reactie op de brief van de ambtenaar van 21 juni 2021 - het hof desgevraagd bericht dat de man reeds tijdens de mondelinge behandeling van het hof heeft aangegeven dat er door hem in Guinee een erkenning van [minderjarige] heeft plaatsgevonden. Bij uitspraak van 29 december 2017 heeft het Cour d’Appel de [geboorteplaats] het verzoek van de man om [minderjarige] te erkennen ingewilligd. De man heeft hiervan een gelegaliseerde kopie overgelegd. Gelet hierop is sprake van een rechtsgeldige erkenning in Guinee .

5.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
Het hof stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 sub a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) bevoegd is van het verzoek in hoger beroep kennis te nemen omdat de man zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
5.2.
De rechtbank heeft Nederlands recht toegepast. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen (zie de conclusie van AG Vlas voor HR 27 april 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BV6684).
5.3.
Aan het hof ligt de vraag voor of de ambtenaar van de burgerlijke stand op goede gronden heeft geweigerd de gevraagde akte van erkenning op te maken.
Voor de beantwoording van deze vraag zijn de volgende wetsartikelen van belang.
Op grond van artikel 1:18 lid 3 BW is de ambtenaar van de burgerlijke stand bevoegd zich, al dan niet in persoon, alle bescheiden te doen vertonen die hij voor het opmaken van de akte of voor de vaststelling van de in de akte op te nemen gegevens noodzakelijk acht.
Op grond van artikel 1:18c lid 2 BW weigert de ambtenaar een akte van de burgerlijke stand op te maken, indien hij van oordeel is dat de Nederlandse openbare orde zich daartegen verzet.
Op grond van artikel 1:27 BW kunnen belanghebbende partijen zich naar aanleiding van dat besluit binnen zes weken na verzending daarvan bij verzoekschrift wenden tot de rechtbank binnen welk rechtsgebied de standplaats van de ambtenaar van de burgerlijke stand is gelegen. Op grond van artikel 1:27a BW in verbinding met artikel 1:26a BW kan de rechtbank bij haar beslissing tevens de toevoeging van een latere vermelding op grond van artikel 1:24 lid 1 BW aan een in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand voorkomende akte gelasten.
Artikel 1:204 lid 1 BW bepaalt dat de erkenning nietig is indien zij is gedaan:
a. door een persoon die krachtens artikel 41 geen huwelijk met de moeder mag sluiten of krachtens artikel 80a, zesde lid, geen geregistreerd partnerschap met de moeder mag aangaan;
b. door een minderjarige die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt;
c. indien het kind de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de moeder of de vader;
d. zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder;
e. terwijl er twee ouders zijn.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de in het vorige lid onder c en d vereiste toestemming ook kan geschieden ter gelegenheid van het opmaken van de akte van erkenning.
Artikel 10:95 lid 1 BW bepaalt dat of een persoon bevoegd is om een kind te erkennen en welke voorwaarden hierbij in acht moeten worden genomen in grensoverschrijdende gevallen primair wordt bepaald aan de hand van het recht van het land waarvan de erkenner (in spe) de nationaliteit bezit. Nu de man de Nederlandse nationaliteit heeft, is Nederlands recht van toepassing op de door de man verzochte erkenning.
Lid 3 van genoemd artikel bepaalt, voor zover hier van belang, dat op de toestemming van de moeder of van het kind tot erkenning, toepasselijk is het recht van de staat waarvan de moeder, onderscheidenlijk het kind, de nationaliteit bezit.
Naar Guinees recht bepaalt artikel 73 van het Wetboek van het Kind (2008): “La reconnaissance du pere, sans l’indication et l’aveu de la mere, n’a d’effets qu’a l’egard du pere.”
Ten aanzien van de vraag of de man reeds op basis van het Guinese recht in familierechtelijke betrekking tot het kind staat
5.4.
Het hof stelt voorop dat in deze procedure slechts de vraag voorligt of de ambtenaar kan weigeren een akte van erkenning op te maken.
De ambtenaar stelt zich bij wijze van voorvraag op het standpunt dat indien er naar Guinees recht reeds een familierechtelijke betrekking is ontstaan tussen man en [minderjarige] , er op grond van artikel 1:204 lid 1 onder e BW in Nederland geen akte van erkenning worden meer kan worden opgemaakt, omdat de minderjarige dan al twee juridische ouders heeft. Indien er naar Guinees recht reeds een familierechtelijke rechtsbetrekking is ontstaan en deze buitenlandse afstammingsrelatie in Nederland op grond van artikel 10:100 BW voor erkenning in aanmerking komt, kan dat nationaliteitsgevolg hebben. De ambtenaar verwijst hierbij naar de overgelegde Checklist buitenlandse erkenning en Nederlanderschap.
De man heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat hij de vader is van het kind. Hij heeft daartoe diverse, naar zijn mening rechtsgeldige en gelegaliseerde, Guinese documenten overgelegd, waaronder diverse (uittreksels van) geboorteaktes, rechtbankuitspraken met betrekking tot wijziging van de geboortegegevens, en met betrekking tot het ouderlijk gezag e.d., waarop hij als de vader van het kind geregistreerd staat. Ter mondelinge behandeling heeft de man verklaard dat hij voor erkenning naar de rechtbank te [geboorteplaats] is geweest en bij brief van 2 december 2021 heeft de advocaat van de man voorts aangegeven dat zijn verzoek om het kind te erkennen door de rechtbank te [geboorteplaats] bij uitspraak van 29 december 2017 is ingewilligd en dat naar de mening van de man sprake is van een rechtsgeldige erkenning in Guinee .
Het hof begrijpt uit de stellingen en overgelegde documenten van de man dat hij zich op het standpunt stelt dat hij naar Guinees recht in familierechtelijke betrekking tot het kind staat. De vraag of deze Guinese erkenning in Nederland erkend kan worden en of dat nationaliteitsgevolg heeft, ligt echter niet aan het hof voor. Het hof zal zich dan ook niet uitlaten over de vraag of de man reeds op basis van het Guinese recht in familierechtelijke betrekking tot het kind staat
.Het ligt op de weg van de man om zijn standpunt dat hij naar Guinees recht in familierechtelijke betrekking tot het kind staat en de documenten die daarop betrekking hebben in de lopende paspoortprocedure in te brengen, zodat alsdan in die procedure aan de orde kan komen of voldaan is aan de eisen van artikel 10:100 en artikel 10:101 BW en of de buitenlandse erkenning van het kind nationaliteitsrechtelijk gevolg kan hebben (verkrijging Nederlanderschap) op de voet van artikel 4 van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
5.5.
Het hof volgt in dit verband dan ook niet het standpunt van de ambtenaar, dat deze op grond van artikel 1:204, lid 1, onder e, BW geen akte van erkenning zou kunnen opmaken wanneer de man naar Guinees recht reeds in familierechtelijke betrekking tot het kind staat omdat het kind dan al twee juridische ouders heeft. Uit HR 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017: 942 volgt immers dat onder omstandigheden genoemd wettelijk beletsel dat het kind reeds twee ouders heeft, niet aan de mogelijkheid van erkenning in Nederland in de weg hoeft te staan, in het geval deze erkenning niet ertoe leidt dat het kind in een familierechtelijke betrekking tot meer dan twee personen komt te staan. Ook in het onderhavige geval zal een erkenning in Nederland door de man niet leiden tot de situatie dat er sprake is van meer dan twee juridische ouders. Gelet hierop zal het hof het onderhavige verzoek inhoudelijk beoordelen.
Ten aanzien van het verzoek de ambtenaar te bevelen een akte van erkenning op te maken
5.6.
De ambtenaar heeft het opmaken van een erkenningsakte geweigerd, omdat er naar zijn oordeel twijfel is over de echtheid van de documenten, het niet duidelijk is op grond waarvan de man als de vader in de geboorteakte terecht is gekomen, niet alle voor erkenning vereiste documenten aanwezig zijn en er voorts mogelijk sprake is van een schijnerkenning.
Met betrekking tot de vereiste documenten voor erkenning
5.7.
Aangezien de man de Nederlandse nationaliteit heeft is op grond van artikel 10:95 BW Nederlands recht op de erkenning van toepassing. Het hof is van oordeel dat de man tot op heden nog steeds niet alle noodzakelijke stukken heeft overgelegd en voorts dat de wel overgelegde bescheiden vragen oproepen.
Het hof overweegt daartoe als volgt. Niet wordt betwist dat om met betrekking tot een kind, geboren en verblijvend in het buitenland, een erkenningsakte op te maken de volgende documenten nodig zijn: de geboorteakte van het kind, een verklaring ongehuwd van de moeder, de toestemming tot erkenning van de moeder, een bewijs van in leven zijn van het kind en de geboorteakte van de moeder. Het hof constateert dat niet alle vereiste documenten voorhanden zijn. Er ontbreken nog:
  • de toestemmingsverklaring van de vrouw, nu de “acte de consentement” van de vrouw (document 5 bij de brief van de ambtenaar van 21 juni 2021) volgens Bureau Documenten niet te beoordelen is, en de in dit document verleende toestemming niet expliciet ziet op het opmaken van een erkenningsakte.
  • de geboorteakte van de moeder (in verband met het uitsluiten van te nauwe verwantschap tussen de moeder en de erkenner);
  • het bewijs van het in leven zijn van het kind (de ambtenaar dient geen akte op te maken van een kind dat niet (langer) in leven is).
De advocaat van de man heeft bij schrijven van 10 augustus 2021 gemeld dat hij de twee laatstgenoemde documenten in origineel van de man heeft ontvangen, maar het hof constateert dat deze documenten niet zijn overgelegd in deze procedure. Evenmin is gebleken dat de ambtenaar deze documenten alsnog heeft ontvangen.
Het hof is van oordeel dat alleen al om de reden van het ontbreken van genoemde noodzakelijke documenten het verzoek van de man om de ambtenaar te bevelen een akte van erkenning op te maken, dient te worden afgewezen.
Dat de vrouw haar toestemming tot erkenning eventueel ook nog later in persoon ten overstaan van de ambtenaar zou kunnen geven en dat de ontbrekende documenten wellicht later nog worden overgelegd aan de ambtenaar, moge zo zijn, maar kan aan het oordeel van het hof niet afdoen, mede gelet op het navolgende.
5.8.
Met betrekking tot de talloze wél overgelegde documenten is het hof van oordeel dat die niet voldoende overtuigend zijn. Het hof zal dit hierna toelichten en zich beperken tot de meest essentiële documenten.
Het hof stelt daarbij voorop dat het, evenals de rechtbank, geen reden heeft om aan de deskundigheid van Bureau Documenten van de IND te twijfelen. Dat uit de onderzoeken niet blijkt op welke wijze het onderzoek is uitgevoerd, of gebruik is gemaakt van betrouwbaar referentiemateriaal en waarop Bureau Documenten zijn conclusies baseert, kan hier niet aan afdoen. Het hof acht het gerechtvaardigd dat Bureau Documenten niet haar wijze van onderzoeken geheel uit de doeken doet, omdat indien alles bekend zou worden gemaakt, documentenvervalsers precies weten waar ze op moeten letten, hetgeen uiteraard niet de bedoeling is.
Evenmin als de rechtbank ziet het hof aanleiding om ambtshalve inzage in de onderzoeken te vragen. Het hof constateert tevens, zoals hieronder nader overwogen in rechtsoverweging 5.11, dat Bureau Documenten sommige documenten ook als “mogelijk echt en mogelijk bevoegd opgemaakt en afgegeven” heeft geoordeeld. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de expertise van dit gespecialiseerde Bureau. De ambtenaar heeft voldaan aan zijn vergewisplicht, aangezien hij contact heeft opgenomen met Bureau Documenten en hij heeft een nadere toelichting op de bevindingen gekregen. Het is aan de man om overtuigend bewijs te overleggen dat de door hem overgelegde documenten genoegzaam zijn.
Ten aanzien van de geboorteakte
5.9.
De man heeft aanvankelijk twee uittreksels van de geboorteakte en een complete geboorteakte van het kind overgelegd, nl:
1. een Extrait d’acte de naissance declarant (Volet nr. 1) (15-12-2016);
2. een Acte de naissance copie intégrale (15-12-2016);
3. nog een Extrait d’acte de naissance declarant (Volet nr. 4)
Deze documenten zijn door Bureau Documenten twee maal onderzocht en twee maal beoordeeld “als hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd opgemaakt en afgegeven”.
Voorts valt meteen op dat de geslachtsnaam van de man niet in deze documenten is vermeld maar enkel zijn voornamen, hetgeen bevreemding wekt. Dat dit door de ambtenaar in Guinee zou zijn gedaan om verwarring met betrekking tot de Franse en Engelse schrijfwijze [de man] / [de vrouw] tegen te gaan, zoals de man heeft aangevoerd, is niet onderbouwd en acht het hof overigens ook niet aannemelijk.
Het grootste probleem met deze geboorteakten is echter dat volstrekt onduidelijk is waarop de vermelding van de man als de vader in de geboorteakte gebaseerd is, nu de man en de vrouw niet gehuwd waren en de man niet aanwezig is geweest bij de aangifte. Ingevolge artikel 370 Code Civil Guinee (oud, geldend tot oktober 2019) kan in Guinee een erkenning bij de ambtenaar van de burgerlijke stand plaatsvinden indien de vader zelf de geboorteaangifte doet. Het hof gaat voorbij aan de verklaring van de man dat hij, toen de vrouw aangifte van de geboorte deed, door de ambtenaar vanuit [geboorteplaats] werd opgebeld om hem telefonisch te laten bevestigen dat hij de vader was, nu dat niet is onderbouwd en het hof een dergelijke handelwijze van een ambtenaar van de burgerlijke stand ook niet aannemelijk acht, uit oogpunt van het correct vaststellen van de identiteit van de vader. Tot op heden heeft de man niet op kunnen helderen op grond waarvan hij als de vader is vermeld in de geboorteakte. Voorts heeft de man documenten overgelegd, hieronder onder de nummers 9 t/m 11 vermeld, waaruit blijkt dat de genoemde geboorteakten op verzoek van de vrouw vernietigd zijn en dat er een nieuwe akte van de burgerlijke stand met de geboortegegevens van het kind is afgegeven waarbij wel de geslachtsnaam van de man vermeld is.
5.10.
Voorts heeft de man overgelegd een:
4. een Certificat de lien parental (ouderschapscertificaat) van het Tribunal de Premiere Instance de [geboorteplaats] II van 14 maart 2017.
Bureau Documenten heeft hierover in de verkorte verklaring van onderzoek (document 3 bij de brief van de ambtenaar van 21 juni 2021) aangegeven dat het een fotokopie betreft en dat het document niet te beoordelen is. Het hof merkt voorts op dat het document vermeldt dat het verzoek is ingediend door de man en verder geen melding maakt van een rechtshandeling van de man, zoals een erkenning, evenmin is er een verwijzing naar een wetsartikel opgenomen, zodat niet duidelijk wordt van welke bestaande rechtstoestand dit document uitgaat of welke rechtsgevolgen dit document doet ontstaan.
5. een uitspraak van het Tribunal de Premiere Instance de [geboorteplaats] 2 van 17 januari 2017, nr. 118, waarin het verzoek van de vrouw wordt behandeld te bepalen dat de man het gezag krijgt over het kind en dat het kind zich bij de vader zal voegen (“de rejoindre son pere”) en dat hij alle kosten van levensonderhoud, huisvesting, scholing en medische kosten voor het kind zal betalen, omdat zij zelf niet over de noodzakelijke middelen beschikt om in de noodzakelijke behoeften van haar zoon te voorzien. Het hof heeft hier overigens alleen de eerste pagina van en niet de pagina met de beoordeling en het dictum.
6. Voorts een Transcription du Jugement de la delegation l’autorité parental met verwijzing naar genoemde uitspraak, waarin aan de vader het ouderlijk gezag over het kind wordt toegekend. Ook hiervan is niet duidelijk van welke bestaande rechtstoestand dit document uitgaat of welke rechtsgevolgen dit document doet ontstaan.
7. een notariële verklaring Autorisation parentale waarin de vrouw toestemming geeft aan de man om “a prendre entierement en charge leur enfant” van 24 augustus 2017.
Het hof merkt met betrekking tot deze documenten dat de man deze documenten overlegt zonder daar een stelling voor de onderhavige procedure aan te verbinden. Deze documenten roepen vragen op, zo zou volgens deze documenten de man het gezag over het kind hebben, maar niet duidelijk wordt welke conclusie de man aan deze documenten wenst te verbinden voor wat betreft een erkenning in Nederland. Evenmin is gesteld of gebleken dat de man het ouderlijk gezag over het kind ook daadwerkelijk uitoefent, dat het kind bij de man verblijft, dan wel dat de man in de kosten van het kind voorziet of dat hij zich anderszins met de zorg en opvoeding van het kind bemoeit of contact heeft met het kind.
5.11.
Vervolgens legt de man documenten over die het geconstateerde gebrek dat de geslachtsnaam van de vader niet vermeld is in de hierboven onder 1 t/m 3 vermelde documenten herstellen. Dat betreft de volgende documenten:
8. een Certificat d’individualité van 21 december 2017 (inhoudende een verklaring dat [naam] , zoals vermeld als de vader op de geboorteakte, en [de man] een en dezelfde persoon zijn);
9. een uitspraak van het Tribunal de Premiere Instance de [geboorteplaats] 2, van 21 december 2018, nr. 3225, waarbij op verzoek van de vrouw een vernietiging van de geboorteakte wordt bevolen en waarbij een nieuwe aanvullende uitspraak is bevolen met vermelding van de geslachtsnaam van de man als de vader ter vervanging van de geboorteakte ter inschrijving in de burgerlijke stand;
10. een (aanvullende) uitspraak (Jugement suppletif Tenant Lieu d’Acte de Naissance) van het Tribunal de Premiere Instance de [geboorteplaats] 2, nr. 29478, 2018, van 21 december 2018, waarbij naar aanleiding van het verzoek van de vrouw van 28 december 2018, bepaald wordt dat [minderjarige] geboren is op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , zoon van [de man] en [de vrouw] en dat deze uitspraak de geboorteakte vervangt en zal worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand voor het lopende jaar;
11. een Extrait de Registre de l'Etat Civil, Acte Naissance, Ministere de l’Administration du Territoire et de la Décentralisatioen, Ville de [geboorteplaats] , Commune de Ratoma, Bureau de l’Etat Civil, met referentie aan nr. 29478, ingeschreven onder nr. 644, zijnde een vervangende verklaring met betrekking tot de geboorteakte naar aanleiding van de rechterlijke uitspraak, die de geboorteakte vervangt en is ingeschreven in het register van de burgerlijke stand van de gemeente Ratoma onder nummer 644, [geboorteplaats] op 11 januari 2019.
Uit de bijlage bij de brief van de ambtenaar van 18 februari 2019 (productie 10 bij het beroepschrift) blijkt dat Bureau Documenten de onder 9, 10 en 11 genoemde documenten heeft onderzocht en aanvankelijk heeft geconcludeerd dat deze “hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven”. Blijkens het herziene rapport van Bureau Documenten van 3 juni 2021 (bijlage 1 bij de brief van de ambtenaar van 21 juni 2021) worden deze documenten echter thans beoordeeld als “mogelijk echt en mogelijk bevoegd opgemaakt en afgegeven” maar betreffende de inhoud “kan niet worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is”.
Het hof constateert dat de documenten onder 9 t/m 11 er toe strekken om
op verzoek van de vrouween verklaring te laten registreren die de geboorteakte van het kind vervangt en waarin bij de vermelding van de geboortegegevens van het kind nu wel de geslachtsnaam van de man is opgenomen. Het hof signaleert voorts met betrekking tot deze documenten het volgende:
Het onder 9 genoemde document heeft als opschrift: Audience du 21 decembre 2018, terwijl het document vermeldt dat het verzoek van de vrouw van een latere datum, namelijk van 28 december 2018 is. Voorts vermeldt het document dat de vrouw stelt dat
bij het opstellen van haar paspoortis gebruik gemaakt van het uittreksel geboorteakte nr. 6823 waarop de naam [de man] niet voorkwam en dat zij daarom vraagt om vernietiging van het uittreksel geboorteregister (zie de vertaling overgelegd door de man in productie 11 bij het beroepschrift). Dit wekt bevreemding want het gaat hier helemaal niet om het opstellen van een paspoort voor de vrouw, maar om de juiste vermelding van de geboortegegevens van het kind. De advocaat van de man heeft hierover opgemerkt (productie 11 bij het beroepschrift) dat deze foutjes aan de authenticiteit van de uitspraken van de rechtbank te [geboorteplaats] niet afdoen. Het hof is van oordeel dat dergelijke fouten wel degelijk daaraan afbreuk doen en op zijn minst vragen oproepen.
Voorts constateert het hof dat ook uit de documenten 9 t/m 11 niet blijkt waarop de afstammingsrelatie tussen de man en de zoon gebaseerd is. Deze documenten vestigen zelf geen familierechtelijke betrekking tussen de man en het kind, ook al zijn er getuigenverklaringen in de akte opgenomen, het betreft immers verzoeken van
de moederom de geslachtsnaam van de man vermeld te krijgen in een akte van de burgerlijke stand met de geboortegegevens van het kind.
5.12.
De man heeft voorts een eigen deskundige ingeschakeld, een specialist in Guinese documenten, die in Guinee aan een gerechtsdeurwaarder (de heer [betrokkene] ) heeft verzocht om de documenten hierboven genoemd onder 5 en 7 te verifiëren. Als bewijs dat deze documenten authentiek zijn heeft hij overgelegd:
12. een proces-verbal d’authentification d’un Jugement suppletif Tenant Lieu d’Acte de Naissance van 19 mei 2020 met vertaling;
13. een proces-verbal d’authentification d’un extrait d’Acte de Naissance van 21 mei 2020 met vertaling;
14. een Certificat d’authenticité met vertaling.
Het hof oordeelt over de documenten 12 t/m 14 als volgt. Het hof hecht aan de bevindingen van de partijdeskundige niet het gewicht dat de man eraan toegekend wenst te zien. Voorts doen ook deze documenten niets af aan de constatering dat er fouten staan in het document hierboven genoemd onder 9. en evenmin aan de constatering dat ook uit deze documenten niet blijkt waarop de afstammingsrelatie tussen de man en het kind gebaseerd is.
5.13.
De man heeft verder voor het eerst bij brief van 2 december 2021 gesteld dat reeds bij uitspraak van 29 december 2017 zijn verzoek om een “jugement de reconnaissance de paternité” met betrekking tot het kind is toegewezen. Tevens geeft de man aan dat hij destijds een origineel van de uitspraak heeft gekregen, maar dat hij dat al lange tijd kwijt is. De man overlegt daarbij een gelegaliseerde fotokopie van:
15. Een uitspraak van het Tribunal de Premiere Instance de [geboorteplaats] II du 29 decembre 2017, nr. 2740;
Het hof kan de echtheid van dit document, nog daargelaten dat het een fotokopie betreft, niet beoordelen. Bureau Documenten heeft dit document (nog) niet onderzocht. Wel roept dit document bij simpele lezing reeds vragen op. Zo staat er boven de uitspraak: Audience du 29 decembre 2017, maar de eerstvolgende zin vermeldt dat het betreft “son audience du vingt quatre decembre l’an deux mille dix sept”, hetgeen 24 december 2017 betekent. Vervolgens worden twee getuigen vermeld: 1. [getuige 1] , “agé de 37 ans” met vermelding van beroep en woonplaats en 2. [getuige 2] , “agé de 35 ans”, eveneens met vermelding van beroep en woonplaats. Dezelfde getuigen worden eveneens vermeld in het document, hierboven onder 10 vermeld, ook met dezelfde leeftijdsvermelding, terwijl dat document van 21 december 2018, dus van een jaar later, is. De getuigen zijn kennelijk niet ouder geworden. Verder wordt getuige [getuige 2] eveneens opgevoerd in het document genoemd onder 8, een document van 21 december 2017 dus nagenoeg dezelfde periode, maar dan met de leeftijd van 36 jaar. De getuige [getuige 1] , wordt eveneens opgevoerd in het document van 14 maart 2017, hierboven genoemd onder 4, waarbij deze de leeftijd van 38 jaar krijgt toegekend. Wat hier verder ook van zij, het hof zal de echtheid van dit document van de rechterlijke uitspraak van 29 december 2017 in het midden laten.
Wat inhoudelijk opvalt aan deze uitspraak is dat het een beslissing is op het verzoek van enkel de man. Ook wordt niet vermeld of de moeder met de erkenning instemt. Verder vermeldt de uitspraak dat deze gebaseerd is op artikel 77 van het Wetboek van het Kind (hof: oud) en artikel 376 van de Code Civil (hof: oud). Echter genoemd artikel 77 betreft niet de erkenning maar de vaderschapsactie en dit artikel bepaalt dat de vaderschapsactie alleen aan het kind toekomt en dat gedurende diens minderjarigheid uitsluitend de moeder deze actie namens het kind kan instellen. Ook artikel 375 van de Code Civil bepaalt dat de vaderschapsactie alleen aan het kind toekomt en dat uitsluitend de moeder deze actie namens het minderjarige kind kan instellen (Zie Bergmann/Ferid, Internationales Ehe- und Kindschaftsrecht, onder Guinee , afstammingsrecht). Gelet hierop is voor het hof deze uitspraak inhoudelijk niet navolgbaar.
Het hof acht het echter onbegrijpelijk dat de man pas zeer recent melding maakt van deze rechterlijke uitspraak betreffende de erkenning van het vaderschap van de man, terwijl er al jarenlang geprobeerd wordt duidelijkheid te verkrijgen over de afstammingsrelatie tussen de man en het kind. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom de man de gestelde erkenning en het document niet veel eerder heeft genoemd en overgelegd, nu de man immers op grond van artikel 21 Rv de waarheids- en volledigheidsplicht in acht dient te nemen. Hoewel dit document niet nodig is voor het opmaken van een erkenningsakte in Nederland, is dit document in onderhavige procedure in zoverre relevant, dat het afbreuk doet aan de overtuigingskracht van de documenten hiervoor genoemd onder 9 tot en met 11. Niet valt in te zien immers waarom iedere referentie aan de gestelde erkenning door de man van 2017 ontbreekt in genoemde documenten met betrekking tot de geboortegegevens van het kind die van een jaar later zijn.
Resumerend met betrekking tot de documenten
5.14.
Voor een erkenning in Nederland is nodig is dat de akte met de geboortegegevens echt is. Niet duidelijk is geworden op grond waarvan de man als de vader vermeld staat in (het uittreksel van) de geboorteakte van het kind respectievelijk de hierboven onder 11 genoemde akte van de burgerlijke stand ter vervanging van de geboorteakte. Dit roept gerechtvaardigde twijfel op aan de echtheid van het document. Voorts legt de man diverse andere documenten over die vragen oproepen en waarin ook fouten staan. Het hof is dan ook van oordeel dat de man niet alleen niet alle vereiste documenten heeft overgelegd (zoals uiteengezet in r.o. 5.6. ) maar dat de wel overgelegde documenten niet overtuigend en genoegzaam zijn. Gelet hierop heeft de ambtenaar terecht het opmaken van de akte van erkenning geweigerd en kan hij dat op basis van de thans overgelegde documenten nog steeds weigeren.
Ten aanzien van de mogelijkheid van een schijnerkenning
5.15.
De ambtenaar stelt zich tevens op het standpunt dat hij een erkenning moet weigeren die niet tot doel heeft een familierechtelijke betrekking tussen erkenner en kind te laten ontstaan. De ambtenaar acht de mogelijkheid van een schijnerkenning aanwezig en heeft dat in zijn brief van 21 juni 2021 gemotiveerd toegelicht. In zijn reactie van 23 september 2021 heeft de raadsman aangegeven daar vooralsnog niet op in te gaan. Ook in zijn latere reacties van 23 september 2021 en 2 december 2021 is de raadsman daar niet meer op ingegaan, terwijl daar nog wel gelegenheid voor is geweest. Dat komt voor zijn rekening en risico.
5.16.
Het hof overweegt dat een erkenning, die niet is gericht op het vestigen van een familierechtelijke band maar op het bereiken van andere gevolgen, zoals bijvoorbeeld het verwerven van de Nederlandse nationaliteit of een verblijfsstatus, wordt beschouwd als een schijnhandeling en daardoor in strijd is met de Nederlandse openbare orde als bedoeld in artikel 1:18c lid 2 BW.
Op grond van artikel 3:13 BW, in samenhang met artikel 3:15 BW, kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt, haar niet inroepen voor zover hij haar misbruikt. Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met een ander doel dan waarvoor zij is verleend. Het hof is met de ambtenaar van oordeel dat een erkenning die uitsluitend is gericht op het verschaffen van toegang en/of verblijf tot Nederland van de daarbij betrokkenen, neerkomt op misbruik van bevoegdheid in voormelde zin en als schijnerkenning wegens strijd met de Nederlandse openbare orde behoort te worden geweigerd. De vraag is dus of de man de erkenning uitsluitend met dat doel wil doen.
5.17.
Het hof is van oordeel dat de ambtenaar in dit geval in redelijkheid ook op de voet van artikel1:18c lid 2 kan weigeren een akte van erkenning op te maken. Het hof acht daartoe de volgende omstandigheden van belang:
- de handelwijze van de man is er van meet af aan op gericht geweest een Nederlands paspoort voor [minderjarige] te verwerven; zijn aanvraag daartoe deed hij binnen drie maanden na de geboorte van het kind en die procedure loopt nog steeds;
- de onderhavige procedure om [minderjarige] te kunnen erkennen is de man pas gestart naar aanleiding van de suggestie daartoe in eerder genoemde brief van 18 juli 2017 van het ministerie van buitenlandse zaken in reactie op zijn bezwaarschrift in de paspoortprocedure;
- ook uit de verklaring van de vrouw (productie 6 en 7 van het beroepschrift) blijkt uitdrukkelijk dat zij de man toestemming geeft om een Nederlands paspoort aan te vragen;
- niet gesteld of gebleken is dat de man een gezinsleven of family life met de vrouw of met het kind heeft in de zin van art. 8 EVRM. De enkele verklaring van de man ter mondelinge behandeling dat hij ”soms wel twee keer per jaar ” naar Guinee gaat en “Ik woon niet bij haar maar we zien elkaar dan”, en de mededeling dat de vrouw inmiddels een tweede kind van hem zou hebben, is daartoe onvoldoende.
- De man heeft op geen enkele manier gesteld of onderbouwd dat hij contact of een band met het kind heeft of voor het kind zorgt in financiële zin of anderszins;
- Evenmin heeft hij gesteld of onderbouwd dat hij voornemens is met het kind en met de vrouw in Nederland een gezinsleven op te bouwen;
- de man heeft de informatie van de ambtenaar dat de man inmiddels reeds 6 kinderen heeft erkend bij twee andere vrouwen niet betwist;
Gelet op deze omstandigheden stelt het hof vast dat van enig gezinsleven of zelfs maar een voorgenomen gezinsleven met de vrouw en het kind geen sprake is. Op geen enkele manier is gebleken dat de man de bedoeling heeft om een feitelijke familieband, een nauwe persoonlijke betrekking dan wel een gezinsleven met het kind, al of niet met ook de moeder, te onderhouden. Het hof rest dan ook geen andere conclusie dan dat het de man gaat om het verwerven van het Nederlanderschap voor het kind en dat de door de man gewenst erkenning op basis van de huidige gegevens dient te worden beschouwd als een schijnhandeling en daardoor in strijd is met de Nederlandse openbare orde als bedoeld in artikel 1:18c lid 2 BW.
5.18.
Uit het voorgaande volgt dat het hof de verzoeken van de man zal afwijzen en de bestreden beschikking onder aanvulling van gronden zal bekrachtigen.
5.19.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de aard van de procedure.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 29 mei 2019, onder aanpassing van de rechtsoordelen zoals hiervoor gegeven in de rechtsoverwegingen 5.6. tot en met 5.17;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.M.C. Dumoulin, A.M. Bossink en is in het openbaar uitgesproken door mr. E.M.C. Dumoulin op 17 maart 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.