Het hof overweegt het navolgende.
De man is ondernemer. Hij heeft een eenmanszaak [eenmanszaak] te [plaats] en hij is directeur-grootaandeelhouder van [BV 1] Holding BV (hierna: [BV 1] ) te [plaats] ; de holding houdt de aandelen van [BV 2] BV (hierna: [BV 2] ) te [plaats] . De man is voorts sinds 1 oktober 2020 in dienst bij [bedrijf] , tegen een salaris, voor zover thans bekend, van € 7.500,- bruto per maand exclusief diverse vergoedingen en vakantiegeld.
De man heeft drie grieven geformuleerd die op zijn draagkracht betrekking hebben. Het hof is van oordeel dat de grieven falen.
Ten aanzien van de stelling van de man dat hij geen lasten meer ten laste van de vennootschap(pen) kan brengen, overweegt het hof dat de man geen enkele onderbouwing heeft gegeven over de omvang en de hoogte van de lasten waar de grief betrekking op heeft. Desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling heeft de man ook geen adequate toelichting op deze grief kunnen geven. De man heeft het hof geen inzicht gegeven in die lasten en de hoogte daarvan, laat staan dat het hof in staat is te beoordelen welk effect een en ander heeft op de draagkracht van de man. Daar komt nog bij dat uit de kolommenbalans 2020 en 2021 van [BV 2] blijkt dat de man nog steeds een aantal van deze lasten opvoert als kostenpost in die BV.
Ten aanzien van de door de man gestelde aflossing van € 500,- per maand op de schuld aan zijn partner, is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat de man niet duidelijk heeft gemaakt waarom hij die schuld met dat bedrag per maand in 5,5 jaar moet aflossen. Dit klemt temeer nu een aflossingsschema ontbreekt in de overeenkomst van de man met zijn partner.
Voorts blijkt uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling dat de man het bedrag van € 500,- per maand kennelijk aflost door de hypotheeklast van de gezamenlijke woning van hem en zijn partner, volledig voor zijn rekening te laten komen, waarbij de man over het hoofd ziet dat de fiscale aftrekbaarheid voor de Inkomstenbelasting van de geheel door hem betaalde hypotheekrente, naar alle waarschijnlijkheid ook geheel op zijn inkomen betrekking heeft. De man heeft verder geen enkel inzicht gegeven in zijn inkomen en vermogen nu een aangifte Inkomstenbelasting 2020 (en de eventuele aanslag IB 2020) ontbreekt.
De man heeft ten slotte geen inzicht gegeven in de wijze waarop de aanspraken binnen zijn onderneming en tussen zijn vennootschappen zijn afgewikkeld. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man, desgevraagd, verklaard dat van afwikkeling ook op het moment van de mondelinge behandeling nog geen sprake is en dat ook niet is te voorzien wanneer afwikkeling wel zal plaatsvinden.
Het hof voegt aan al het voorgaande ten aanzien van het inkomen van de man nog toe, dat de man niet alleen salaris ontvangt van [bedrijf] als voormeld, maar dat de man in 2020 en 2021 ook subsidie in het kader van de NOW-regeling heeft aangevraagd- en ontvangen, terwijl de man heeft verklaard niet meer in de vennootschappen te werken en er geen omzet meer in te genereren. De man heeft hier geen afdoende verklaring voor kunnen geven. Uit de kolommenbalansen 2020 en 2021 van [BV 2] blijkt verder ook van een bruto loon van de man van totaal € 84.000,- respectievelijk € 91.000,-. Dat er, zoals de man heeft verklaard, slechts sprake zou zijn van loon ‘op papier’ dat hij feitelijk niet heeft ontvangen, heeft de man niet, althans niet voldoende onderbouwd.
Het voorgaande leidt ertoe dat ook in hoger beroep niet is komen vast te staan dat de man niet meer in staat is de overeengekomen partneralimentatie te blijven betalen.