ECLI:NL:GHSHE:2022:875

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
200.296.597_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en gezag over minderjarige na ondertoezichtstelling en curatele

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder verzocht om eenhoofdig gezag over haar minderjarige kind, geboren in 2011, terwijl de vader, die onder curatele was gesteld, verzocht om een contactregeling. De rechtbank had de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om eenhoofdig gezag en het verzoek van de vader om een omgangsregeling afgewezen. De moeder stelde dat zij belang had bij het verzoek om eenhoofdig gezag, gezien de problematische situatie van de vader en de noodzaak voor stabiliteit voor het kind. De vader, die erkende dat hij zijn leven op de rit probeert te krijgen, vroeg om contact met het kind, maar het hof oordeelde dat het in het belang van het kind was dat de moeder alleen het gezag kreeg. Het hof oordeelde dat de vader geen stabiele rol in het leven van het kind kon innemen en dat omgang op dat moment niet in het belang van het kind was. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en kende het eenhoofdig gezag aan de moeder toe, terwijl het verzoek van de vader om omgang werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 17 maart 2022
Zaaknummer: 200.296.597/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/366216 / FA RK 20-6513
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. Geuze,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. R.S. Gerritsen.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 juni 2021, heeft de moeder het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft het niet - ontvankelijk verklaren van de moeder in haar verzoek om eenhoofdig gezag en opnieuw rechtdoende, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de moeder het eenhoofdig gezag over [minderjarige] zal hebben. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 27 augustus 2021 heeft de vader het hof verzocht om bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen, althans het verzoek van de moeder aan te houden tot de uitspraak van het hoger beroep van de ondercuratelestelling van de vader en de uitspraak van het verzoek van de curator tot beëindiging van de onder curatelestelling, althans haar dat verzoek te ontzeggen als zijnde ongegrond dan wel onbewezen, onder bekrachtiging c.q. aanvulling van de bestreden beschikking zoals hierna namens de vader bij wege van incidenteel hoger beroep wordt verzocht.
II bij wege van incidenteel hoger beroep te bepalen dat de vader recht heeft op contact met de minderjarige [minderjarige] gedurende:
de eerste acht weken door één keer in de twee weken een kaartje te sturen;
de volgende acht weken één keer in de twee weken 15 minuten videobellen;
de daaropvolgende acht weken één keer in de twee weken op zaterdag voor de duur van twee uur, in onderling overleg te bepalen al dan niet in de aanwezigheid van de moeder;
e daaropvolgende acht weken één keer in de twee weken op zaterdag van 10:00 uur tot 18:00 uur zonder de aanwezigheid van de moeder;
de daaropvolgende acht weken eens per veertien dagen op zaterdag 10:00 uur tot zondag 12:00 uur;
vervolgens eens per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 18:00 uur waarbij de vader [minderjarige] uit school haalt en de moeder [minderjarige] bij de vader ophaalt,
alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, dan wel een andere regeling vast te leggen die het hof juist acht.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 12 oktober 2021, heeft de moeder het hof verzocht de vader in zijn verzoeken in incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen als zijnde ongegrond.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 februari 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Geuze;
-de vader, bijgestaan door mr. T. Baak, als waarnemer van mr. Gerritsen;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 23 maart 2021;
- de brief met bijlage van de voormalige curator van de vader d.d. 1 november 2021;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 9 november 2021;
- het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 20 januari 2022.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel hoger beroep:
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige] .
3.2.
Vanaf 13 maart 2017 tot 13 maart 2021 heeft [minderjarige] onafgebroken onder toezicht gestaan. Hij is ook uit huis geplaatst en heeft vanaf 13 maart 2017 in een pleeggezin verbleven en daarna tot 13 september 2019 in een accommodatie jeugdhulpaanbieder.
Sinds 31 juli 2019 woont [minderjarige] weer bij de moeder. De ondertoezichtstelling is na 13 maart 2021 niet meer verlengd.
3.3.
De vader is bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 29 december 2020 onder curatele gesteld. Bij beschikking van diezelfde rechtbank van 30 augustus 2021 is de curatele ambtshalve opgeheven.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om haar alleen met het gezag over [minderjarige] te belasten en het verzoek van de vader om een contactregeling vast te leggen afgewezen.
3.5.
De moeder en de vader kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in haar beroepschrift en in haar verweerschrift in het incidenteel hoger beroep en aangevuld ter mondelinge behandeling - kort samengevat - aan dat de rechtbank er vanuit had moeten gaan dat zij belang heeft bij haar verzoek om eenhoofdig gezag over [minderjarige] en haar derhalve ontvankelijk had moeten verklaren en haar verzoek had moeten toewijzen.
De moeder heeft na een onstuimige periode - waarbij [minderjarige] onder toezicht is gesteld en uit huis is geplaatst - definitief voor [minderjarige] gekozen. Zij heeft zich onttrokken aan de relatie met de vader, haar eigen leven opgebouwd om [minderjarige] op een verantwoorde wijze te verzorgen en op te voeden. Zij accepteert hulpverlening en de samenwerking verloopt goed. De ondertoezichtstelling is daarom ook niet meer verlengd.
Ondanks inzet van hulpverlening is het echter niet gelukt om afspraken te maken met de vader over omgang met [minderjarige] . Het laatste contact is van januari 2019. De vader houdt zich al jarenlang onbereikbaar en toont geen interesse voor [minderjarige] . Het is daarom van belang dat de moeder alleen kan beslissen over zaken die [minderjarige] betreffen. Temeer nu het is voorgekomen dat de voor [minderjarige] ingeschakelde hulpverlening pas later kon starten omdat de vader onbereikbaar was en hij geen toestemming kon geven die nodig was.
De vader is volgens de moeder niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te gaan dragen binnen een voor [minderjarige] aanvaarbare termijn. Het is van belang voor [minderjarige] en zijn ontwikkeling dat er duidelijkheid komt over het gezag en dat er geen onzekerheid bestaat in de toekomst dat de vader weer zal worden belast met het gezag. De moeder betwist dat er verbetering is gekomen in het leven van de vader: er is al jarenlang sprake van ernstige verslavingsproblematiek en problemen in zijn persoonlijk functioneren. Nergens blijkt uit dat hij nu zijn leven op orde heeft.
De moeder heeft het hof verzocht om het verzoek van de vader (ten aanzien van de omgang) af te wijzen. De moeder denkt dat de omgang tussen [minderjarige] en zijn vader ernstig nadeel zal opleveren voor zijn geestelijke en lichamelijke ontwikkeling ex artikel 1:377a lid 3 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW). [minderjarige] is getraumatiseerd door hetgeen hij met de vader heeft meegemaakt. Het is een kwetsbare jongen met zijn eigen problematiek. De moeder meent dat er sprake is van de ontzeggingsgronden zoals bedoeld in artikel 1:377a lid 3 BW.
Pas op het moment dat de vader kan aantonen dat zijn leven stabiel is kan er (voorzichtig) worden gekeken naar de mogelijkheden voor omgang tussen de vader en [minderjarige] . [minderjarige] heeft er veel last van. Op dit moment is er voor de vader geen enkele rol in het leven van [minderjarige] .
3.7.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan. Ter mondelinge behandeling heeft de vader verklaard dat hij, bij nader inzien, kan instemmen dat de moeder het eenhoofdig gezag krijgt over [minderjarige] . De vader benadrukt dat hij zijn leven op de rit probeert te krijgen en dat hij zijn zoon niet tot last wil zijn.
Wat betreft zijn incidenteel hoger beroep heeft de vader bepleit dat het recht op omgang tussen ouder en kind een fundamenteel recht is en het in het belang van [minderjarige] is dat hij contact heeft met de vader. Dit standpunt is door de vader ter mondelinge behandeling van het hof gehandhaafd. Hij wil alleen een onbegeleide omgangsregeling met [minderjarige] , zonder dat daar hulpverlenende instanties bij betrokken zijn.
De vader refereert zich daarbij aan het oordeel van het hof.
3.8.
De raad heeft ter mondelinge behandeling het volgende aangevoerd. Uit hetgeen de vader naar voren heeft gebracht begrijpt de raad dat de vader zijn energie nu volop in zijn eigen leven dient te steken om zo een goede nieuwe start te kunnen maken. Op dit moment past daar de verantwoordelijkheid voor [minderjarige] niet bij. De raad acht op dit moment rust van belang voor [minderjarige] en benoemt dat het fijn is dat de vader inziet dat het in het belang van [minderjarige] is wanneer de moeder alleen het gezag heeft.
Een eventuele omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] zal ook veel vragen van beiden. De raad acht het wenselijk als de vader de tijd krijgt om zijn eigen leven op te bouwen. De raad acht daarom een onbegeleide omgangsregeling niet in het belang van [minderjarige] en ook niet in het belang van de vader. De raad adviseert derhalve om, voor nu, het verzoek van de vader af te wijzen. Aan de vader dient tijd en ruimte te worden gegeven om een zo stabiel mogelijk leven op te kunnen bouwen.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
Gezag
Ontvankelijkheid moeder
3.10.1.
Het hof stelt vast dat de moeder en de vader na het verbreken van hun relatie gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] zijn blijven uitoefenen.
Als gevolg van de onder curatele stelling van de vader medio december 2020 heeft de moeder echter (tijdelijk) alleen het ouderlijk gezag over [minderjarige] uitgeoefend.
Sinds de opheffing van de curatele medio augustus 2021 oefenen de ouders weer gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . Het hof acht de moeder derhalve ontvankelijk in haar verzoek om haar alleen met het gezag over [minderjarige] te belasten.
Inhoudelijke beoordeling
3.10.2.
Ingevolge artikel 1:253n BW kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.10.3.
Uit de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling van het hof is gebleken dat er al tijdens de periode dat de ouders nog een relatie hadden en samenwoonden sprake was van een problematische thuissituatie (huiselijk geweld en verslavings-problematiek van de vader) die heeft geleid tot ernstige zorgen over [minderjarige] . [minderjarige] is mede als gevolg daarvan uit huis geplaatst en heeft vier jaar onder toezicht gestaan. Bij [minderjarige] is er bovendien sprake van hechtingsproblematiek en PTSS. Dit maakt hem een kwetsbare jongen.
De moeder heeft zich na een moeizame periode kunnen ontworstelen aan de relatie met de vader en heeft met hulp haar leven opgebouwd, waarbij zij haar focus heeft gelegd op [minderjarige] .
De vader heeft al meerdere jaren geen contact met [minderjarige] en ondanks de hulpverlening is het niet gelukt om afspraken te maken over contact met [minderjarige] . De vader was vaak moeilijk bereikbaar, het was onduidelijk waar hij woonde of verbleef en daarnaast toonde de vader geen interesse in [minderjarige] . Daarbij komt dat de moeder meerdere keren lange tijd heeft moeten wachten op de toestemming van de vader voor bepaalde hulpverlening voor [minderjarige] , waardoor deze hulpverlening vertraging heeft opgelopen. Tot slot heeft de vader ter mondelinge behandeling erkend dat het in het belang van [minderjarige] is dat de moeder eenhoofdig met het gezag wordt belast.
Al deze omstandigheden maken dat het hof het in belang van [minderjarige] noodzakelijk acht om de moeder eenhoofdig met het gezag te belasten.
Omgang
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
3.11.2.
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 en lid 3 aanhef BW ontzegt de rechter het recht op omgang - al dan niet voor bepaalde tijd - indien:
sub a: omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
sub b: de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
sub c: het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
sub d: omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.11.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] om tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en de vader over te gaan.
Aanvullend overweegt het hof het navolgende.
[minderjarige] heeft in zijn jonge leven al veel meegemaakt. Zoals hiervoor al overwogen is hij als gevolg van de problematiek in de thuissituatie onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst.
Hoewel hij op dit moment weer bij de moeder woont en de situatie enigszins is gestabiliseerd, blijft hij een kwetsbare jongen met zijn eigen (kindeigen) problematiek.
Hij heeft behoefte aan veiligheid en voorspelbaarheid in zijn thuissituatie.
In het kader van de ondertoezichtstelling is het niet gelukt om het contact tussen de vader en [minderjarige] te herstellen, laat staan om dit contact (begeleid) op te bouwen. De vader was vaak onbereikbaar voor de hulpverlening en toonde geen interesse in [minderjarige] . Het is, ondanks de hulpverlening, de vader niet gelukt om een stabiele rol in het leven van [minderjarige] in te nemen.
Hoewel het hof de wens van de vader om weer contact te krijgen met [minderjarige] kan begrijpen, is niet gebleken dat hij zijn leven weer op orde heeft en dat het nu beter met hem gaat zoals hij aanvoert in zijn verweerschrift en ter mondelinge behandeling van het hof heeft verklaard. De vader heeft hier geen enkele onderbouwing van overgelegd. De brief met betrekking tot het opheffen van de curatele en de beschikking van die opheffing (30 augustus 2021) geven bovendien ook reden tot zorg over de stabiliteit van de vader.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat het niet in het belang van [minderjarige] is om een omgangsregeling tussen hem en de vader vast te stellen, nog daargelaten dat dit dan eerst een begeleide omgang zou moeten zijn. Het hof tekent daarbij aan dat de vader desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling van het hof kenbaar heeft gemaakt dat hij niet in staat is dan wel niet bereid is om aan een dergelijk traject van begeleide omgang mee te werken.
3.12.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep gedeeltelijk vernietigen en het verzoek van de moeder om haar alleen met het ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten alsnog toewijzen.
3.13.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 april 2021, waarbij de moeder niet-ontvankelijk is verklaard in haar verzoek om haar alleen te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarige [minderjarige] ;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat het ouderlijk gezag over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] aan de moeder alleen toekomt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.M. Bossink, H.J.M. van Arkel-van Gasselt en is op 17 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.