ECLI:NL:GHSHE:2022:871

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
20-001882-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de kantonrechter inzake overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot verkeersveiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte op 14 oktober 2019 was veroordeeld tot een geldboete van € 700,- en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 maanden. De verdachte, geboren in 1966, heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit, maar de advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal vernietigen en de verdachte opnieuw zal veroordelen tot een geldboete van € 700,- en een voorwaardelijke ontzegging van 2 maanden. Het hof heeft de zaak behandeld op 2 maart 2022 en op 16 maart 2022 arrest gewezen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 juli 2018 te Bladel als bestuurder van een bestelauto, haar aandacht onvoldoende bij de weg heeft gehouden, waardoor zij over een persoon heen is gereden die op de weg lag. Het hof oordeelt dat de verdachte, gezien haar werkzaamheden als mobiele surveillant, extra oplettend had moeten zijn. De verdediging heeft betoogd dat er geen gevaar op de weg is veroorzaakt, maar het hof verwerpt dit verweer. Het hof acht het bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en verklaart het feit strafbaar.

Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof legt een voorwaardelijke geldboete van € 300,- op, subsidiair 6 dagen hechtenis, en ontzegt de verdachte voor de duur van 3 maanden de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof constateert dat de redelijke termijn is overschreden, maar verbindt hier geen consequenties aan.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001882-20
Uitspraak : 16 maart 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, van 14 oktober 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-164549-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De verdachte is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 14 oktober 2019, inzake ter zake van overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994, veroordeeld tot een geldboete van € 700,-, subsidiair 14 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de politierechter haar een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van 2 maanden.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een geldboete van € 700,-. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof aan de verdachte een voorwaardelijke ontzegging tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 2 maanden zal opleggen, met een proeftijd van 2 jaren.
Door en namens de verdachte is primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de kantonrechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 16 juli 2018 te Bladel als bestuurder van een voertuig (een bestelauto), daarmee rijdende op de weg, de Hallenstraat, haar aandacht en/of zicht onvoldoende op/bij de weg heeft gehad en/of (vervolgens) haar voertuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is zij, verdachte, met voornoemd voertuig over die op de weg liggende [slachtoffer] heen gereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 16 juli 2018 te Bladel als bestuurder van een voertuig (een bestelauto), daarmee rijdende op de weg, de Hallenstraat, haar aandacht en/of zicht onvoldoende op/bij de weg heeft gehad en vervolgens haar voertuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is zij, verdachte, met voornoemd voertuig over die op de weg liggende [slachtoffer] heen gereden, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Alle hierna te noemen processen-verbaal, opgenomen in het niet doorgenummerde dossier van de politie eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven, basisteam de Kempen, dossiernummer PL2100-2018139711, gesloten d.d. 31 oktober 2018, zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 juli 2018, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op maandag 16 juli 2018 omstreeks 01.30 uur waren wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , belast met de noodhulp en wij kregen vanuit de meldkamer de melding van een aanrijding. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , hoorde dat meldster [verdachte] aangaf dat ze aan kwam rijden en een man op de grond zag liggen en dat ze 112 had gebeld. Op het moment dat [naam] ter plaatse was, zijn wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , met [naam] naar binnen gegaan om te kijken wat er op de beelden te zien was. Wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , zagen op camera 1 dat omstreeks 01.03 uur het slachtoffer over de weg van de Raambrug aan kwam fietsen uit de richting van de N284. Wij zagen dat hij op de T-kruising rechtsaf sloeg de Hallenstraat op. Wij zagen het slachtoffer vervolgens niet op camera 2 voorbij komen. Ongeveer 10 minuten later, omstreeks 01.14 uur zagen wij op camera dat er een bestelauto van het [bedrijfsnaam] aan komt rijden. Wij zagen op camera 1 lichten van een voertuig uit de richting van de Hallenstraat komen. Wij zagen dat de lichten stil bleven hangen op het zelfde punt, waaruit opgemaakt werd dat het voertuig stil stond wat er aan kwam. Na het zien van de beelden had ik, verbalisanten [verbalisant 1] , meldster [verdachte] opgebeld en verzocht om terug te komen naar de plaats van de aanrijding. Hierop begon meldster [verdachte] uit zichzelf het volgende te verklaren. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , hoorde dat meldster [verdachte] verklaarde dat ze heel rustig reed en naar de panden keek. Ze keek op een gegeven moment nog eens extra naar een pand links, omdat ze daar iets zag. Meteen voelde ze dat ze ergens overheen reed. Ze keek om en zag een fiets liggen. Daarna was ze gestopt en zag ze een man op de grond liggen.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 augustus 2018, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op dinsdag 17 juli 2018 was ik, verbalisant [verbalisant 3] , belast met de inkomende 0900-8844 gespreksoproepen bij het Regionaal Service Centrum te Veldhoven. Op genoemde datum, omstreeks 09.13 uur, werd ik gebeld door [verdachte] . Ik hoorde haar tevens zeggen dat zij wel over die man heen gereden was.
3.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 2 maart 2022, voor zover inhoudende:
Op 16 juli 2018 was ik werkzaam voor het bedrijf [bedrijfsnaam] als mobiele surveillant. Mijn werkzaamheden bestonden uit het inspecteren van twee verschillende industrieterreinen. Ik rijd altijd stapvoets als ik deze werkzaamheden uitvoer, en kijk van links naar rechts of ik iets opmerkelijks zie aan de panden. Op 16 juli 2018 zag ik aan de Hallenstraat te Bladel licht branden in een pand waar het normaliter donker is. Kijkend naar het brandende licht in het pand reed ik langzaam vooruit, waarna ik voelde dat er iets tegen het portier aan de kant van de bestuurder kwam. Ik keek naar buiten en zag twee fietsenwielen door het raam aan de bestuurderskant. Ik kon niet uitstappen omdat de fiets tegen de portier aan zat. Ik wilde de fiets van het wegdek verwijderen. Hierop ben ik een stukje naar voren gereden. Ik voelde wel iets toen ik naar voren aan het rijden was. Vervolgens ben ik uitgestapt en zag ik een man op het wegdek achter de auto liggen.
4.
Het proces-verbaal van Verkeersongevals Analyse d.d. 21 september 2018, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
De openbare straatverlichting was ten tijde van het ongeval in werking.
Ten tijde van het ongeval was het droog, het wegdek droog en in goede staat van onderhoud.
De bestuurder van de fiets en de fiets lagen ter hoogte van een lantaarnpaal op het wegdek.
Bewijsoverwegingen
Door de verdediging is betoogd dat er geen sprake is van het veroorzaken van gevaar op de weg, zodat niet kan worden bewezen dat artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) overtreden is. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte alert was terwijl ze haar werkzaamheden verrichtte. De verdachte heeft voorts naar voren gebracht dat er ’s nachts op de Hallenstraat normaal gesproken nauwelijks andere weggebruikers aanwezig zijn. Voorts lag het slachtoffer al een geruime periode op het asfalt, met donkere kleding en geringe straatverlichting. Er valt de verdachte geen verwijt te maken van het tenlastegelegde.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte, voordat zij over het slachtoffer heen is gereden, haar aandacht had gevestigd op een pand aan de linkerzijde van de Hallenstraat. De vraag die rijst is of deze bewezenverklaarde feitelijke gedraging aan te merken is als een gedraging waardoor gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW 1994. Bij de beantwoording van deze vraag heeft als uitgangspunt te gelden dat het erom gaat dat de verweten gedraging – in het licht van alle omstandigheden van het geval – in concreto gevaar kan opleveren voor de veiligheid op de weg en wel in die zin dat er een reële mogelijkheid van schade voor personen en/of goederen wordt gecreëerd.
Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval uit de door het hof voor het bewijs gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte haar aandacht niet bij de weg heeft gehouden waardoor zij over een persoon die op de weg lag heen is gereden. Van de verdachte mag, ingevolge haar werkzaamheden als mobiele surveillant, worden verwacht dat zij extra oplettend in het busje rijdt als ze aan het werk is. De verdachte is echter in onderhavig geval voorafgaand aan het ongeval, terwijl zij stapvoets reed, naar een brandend licht in een pand blijven kijken. Dit heeft ertoe geleid dat zij het slachtoffer niet heeft zien liggen op het wegdek en daar over heen is gereden. Uit het proces-verbaal Verkeersongeval Analyse volgt dat het slachtoffer ter hoogte van een lantaarnpaal op het wegdek lag. De verklaring van de verdachte dat er normaliter bijna nooit iemand rijdt op de Hallenstraat in de nacht, doet niet af van de waakzaamheid die van een persoon mag worden verwacht bij het besturen van een auto. Het hof is van oordeel dat deze feitelijke gedraging in het licht van alle omstandigheden van het geval in casu gevaar heeft veroorzaakt voor de veiligheid op de weg. Derhalve kan het tenlastegelegde bewezen worden verklaard.
Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Door en namens de verdachte is verzocht om geen onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen op te leggen. Hiertoe is aangevoerd dat zij haar rijbewijs nodig heeft om haar dagelijkse werkzaamheden voort te kunnen zetten en een inkomen te verdienen. Voorts is verzocht rekening te houden met de schending van de redelijke termijn en met de omstandigheid dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is, en derhalve een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft gevaar op de openbare weg veroorzaakt door haar aandacht en zicht onvoldoende bij de weg te houden terwijl zij werkzaam was als mobiel surveillant. Hierdoor heeft zij de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en onvoldoende rekenschap gegeven van haar verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer. Tevens neemt het hof in aanmerking dat ten gevolge van het bewezenverklaarde een verkeersongeluk heeft plaatsgevonden, met aanzienlijk letsel bij slachtoffer [slachtoffer] als gevolg.
Voorts heeft het hof bij de straftoemeting ten nadele van de verdachte meegewogen dat zij, blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 januari 2022, eerder een strafbeschikking heeft ontvangen inzake artikel 8 lid 2 ahf/ond a WVW 1994 en een overtreding is begaan van artikel 62 jo. bord A1 bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Tevens heeft het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. De verdachte heeft verklaard dat zij nog steeds werkzaam is voor een beveiligingsbedrijf als ZZP’er. Zij verricht echter geen surveillance werk meer.
Het hof is, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke geldboete van € 300,-, subsidiair 6 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof ter zake van het bewezenverklaarde, voor de duur van 3 maanden aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen tot het besturen van motorrijtuigen. In hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen ziet het hof evenwel aanleiding te bepalen dat deze bijkomende straf voorwaardelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd, met een proeftijd van 2 jaren.
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een afdoening van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Geconstateerd is dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, is geschonden. Na onderzoek van de zaak is het volgende gebleken:
  • Op 14 oktober 2019 is door de rechtbank vonnis gewezen.
  • Op 13 december 2019 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.
  • Het dossier is op 29 juli 2021 binnengekomen bij het hof.
  • Op 2 maart 2022 heeft de inhoudelijke behandeling bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch plaatsgevonden.
  • Het arrest is gewezen op 16 maart 2022.
De zaak is bij het hof binnengekomen 1 jaar en ruim 7 maanden na het instellen van het hoger beroep. De redelijke termijn met betrekking tot het ontvangen van het dossier is derhalve met ruim 11 maanden overschreden. Voorts is tussen het instellen van het hoger beroep op 13 december 2019 en het arrest van het hof op 16 maart 2022 een periode verstreken van 2 jaar en 3 maanden. Dit is een overschrijding van de redelijke termijn met 3 maanden. Nu wordt volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke geldboete van € 300,-, en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zal het hof volstaan met een constatering van deze overschrijding en daaraan geen consequenties verbinden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis;
bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) maanden;
bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door:
mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. A.H. Klip, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Mobach, griffier,
en op 16 maart 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mrs. S.C. van Duijn en A.H. Klip zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.