ECLI:NL:GHSHE:2022:869

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
20-001331-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door aanmerkelijke onvoorzichtigheid van bestuurder

In deze zaak gaat het om een verkeersongeval dat plaatsvond op 23 november 2017 in de gemeente Heerlen, waarbij de verdachte als bestuurder van een personenauto een voetganger, genaamd [slachtoffer], aanreed op een voetgangersoversteekplaats. De verdachte was bekend met de verkeerssituatie ter plaatse en had vrij zicht op het zebrapad. Ondanks dit heeft hij de voetganger over het hoofd gezien, wat leidde tot ernstig letsel en uiteindelijk de dood van het slachtoffer enkele dagen later. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis van de rechtbank, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor aanmerkelijke onvoorzichtigheid.

Het hof oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, omdat hij niet tijdig zijn snelheid had verminderd en niet adequaat had gereageerd op de aanwezigheid van de voetgangers. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 1 jaar voorwaardelijk. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de gevolgen van het ongeval voor zowel de verdachte als de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001331-19
Uitspraak : 14 februari 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 15 april 2019, in de strafzaak met parketnummer 03-118378-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, behoudens de opgelegde straf.
Namens verdachte is primair vrijspraak bepleit voor zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof recht zal doen op de oorspronkelijke, niet verbeterd gelezen, tenlastelegging.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 23 november 2017 in de gemeente Heerlen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, Ganzeweide, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , werd gedood, welke gedragingen zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte,
op het moment dat twee voetgangers bezig waren een op voornoemde Ganzeweide gelegen voetgangersoversteekplaats, als bedoeld in artikel 49 lid 2 van het Reglement verkeersregels en verkeertekens 1990, gezien zijn, verdachtes, rijrichting, van links naar rechts over te steken,
die oversteekplaats is genaderd en/of (vervolgens) niet, dan wel niet voldoende de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig heeft verminderd dan wel zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was het door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of niet voldoende is uitgeweken, in elk geval onvoldoende heeft geanticipeerd op die wegsituatie, waardoor althans mede waardoor (vervolgens) een botsing en/of aan- of overrijding is ontstaan met/tussen/door zijn, verdachtes, motorrijtuig en een van die voetgangers, zijnde voornoemde [slachtoffer] ;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot heen veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 november 2017 in de gemeente Heerlen als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende op de weg, Ganzeweide, op het moment dat twee voetgangers bezig waren een op voornoemde Ganzeweide gelegen voetgangersoversteekplaats, als bedoeld in artikel 49 lid 2 van het Reglement verkeersregels en verkeertekens 1990, gezien zijn, verdachtes, rijrichting, van links naar rechts over te steken,
zo onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onoordeelkundig die oversteekplaats is genaderd en/of (vervolgens) niet, dan wel niet voldoende de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig heeft verminderd dan wel zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was het door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of niet voldoende is uitgeweken, in elk geval onvoldoende heeft geanticipeerd op die wegsituatie, waardoor althans mede waardoor (vervolgens) een botsing en/of aan- of overrijding is ontstaan met/tussen/door zijn, verdachtes, motorrijtuig en één van die voetgangers, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd.
De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 november 2017 in de gemeente Heerlen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, Ganzeweide, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , werd gedood, welke gedragingen aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte,
op het moment dat twee voetgangers bezig waren een op voornoemde Ganzeweide gelegen voetgangersoversteekplaats, als bedoeld in artikel 49 lid 2 van het Reglement verkeersregels en verkeertekens 1990, gezien zijn, verdachtes, rijrichting, van links naar rechts over te steken,
die oversteekplaats is genaderd en vervolgens niet, dan wel niet voldoende de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig heeft verminderd dat hij, verdachte, in staat was het door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was, waardoor vervolgens een aanrijding is ontstaan tussen zijn, verdachtes, motorrijtuig en een van die voetgangers, zijnde voornoemde [slachtoffer] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1] en bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat het primair tenlastegelegde kan worden bewezen. Er was sprake van een zebrapad. Verdachte was bekend met de verkeerssituatie ter plaatse en er waren geen zicht belemmerende omstandigheden. Verdachte heeft het slachtoffer niet gezien en heeft hem aangereden. Hij heeft ook geen voorrang verleend aan de zich op het tussenstuk van het ononderbroken zebrapad bevindende echtgenote van het slachtoffer.
Onder deze omstandigheden is het aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend om een verkeersdeelnemer over het hoofd te zien.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, nu het verkeersgedrag verdachte niet kan worden gekwalificeerd als aanmerkelijk onvoorzichtig dan wel onoplettend in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WvW’94). Het is waar dat verdachte geen voorrang heeft verleend aan het slachtoffer, maar wellicht had hij verminderd zicht doordat het donker was. Hij reed bovendien op een nat wegdek. Verdachte was bekend met de situatie ter plekke, hij heeft niet te hard gereden, er was geen sprake van alcohol- of drugsgebruik, de auto verkeerde in een goede staat van onderhoud en verdachte was niet afgeleid door zijn telefoon. Verdachte was dus aan het opletten. Door het ontbreken van een Verkeersongevallenanalyse missen we informatie in het dossier en de gaten mogen niet door het hof worden ingevuld in het nadeel van verdachte. Er is onvoldoende bewijs voor een bewezenverklaring van artikel 6 WvW’94.
De verdachte dient ook te worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde. Hij reed met zeer lage snelheid. Het feit dat hij gedurende een zeer kort moment van onoplettendheid het slachtoffer niet heeft gezien, maakt nog niet dat er sprake is van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 5 WvW’94.
Het oordeel van het hof
Het hof, grotendeels overeenkomstig de rechtbank, overweegt het volgende.
Op 23 november 2017 vindt in de gemeente Heerlen een verkeersongeval plaats tussen de verdachte, als bestuurder van een personenauto, en [slachtoffer] die als voetganger bezig was de Ganzeweide over te steken op de aldaar ter hoogte van nummer 3 gelegen voetgangersoversteekplaats nabij de T-splitsing met de Lokerstraat 2. De betreffende voetgangersoversteekplaats bestrijkt de volle breedte van de weg. In het midden van de Ganzeweide (tussen de rijstroken) bevindt zich een strook waar auto's kunnen parkeren. Er geldt een snelheidslimiet van 30 km/u. De verdachte kwam vanuit de richting Willem Barentszweg en reed in de richting van de Bokstraat. De verdachte heeft [slachtoffer] aangereden op de voetgangersoversteekplaats. [2] Daarbij heeft [slachtoffer] ernstig letsel opgelopen, dat enige dagen later heeft geleid tot zijn dood. [3]
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de Ganzeweide goed kent. Hij kwam er dagelijks. Hij had vrij zicht op het zebrapad en er reed geen auto voor hem. Hij heeft het slachtoffer over het hoofd gezien. Mogelijk werd hij afgeleid door mevrouw [getuige] , die zich bevond op het tussenstuk tussen de beide weghelften van de Ganzeweide. Hij zag haar zwaaien. Hij had zijn voertuig voor het zebrapad tot stoppen kunnen brengen, als hij meteen gestopt was toen hij de vrouw zag zwaaien. [4]
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij zag dat voor hem links een vrouw ter hoogte van de parkeerplaats stond. Hij reed op dat moment 25 à 30 km/u. Hij zag de vrouw met haar armen zwaaien. Toen hoorde hij zijn dochter 'stop' zeggen. Ineens hoorde hij een harde klap. Hij zag dat hij iemand aanreed. Hij zag dat een persoon over de motorkap gleed. Direct trapte hij op de rem. Hij had de persoon niet gezien. Hij had niet eens geremd. Dit deed hij pas toen hij de persoon raakte. [5] De vrouw stond op het middenstuk van de voetgangersoversteekplaats waar de auto's mogen parkeren. [6]
De getuige [getuige] heeft bij de politie verklaard dat zij met haar man [slachtoffer] over de voetgangersoversteekplaats aan de Ganzeweide nabij de Lokerstraat liep. Zij wilden deze straat vanaf de kant van de Lokerstraat oversteken naar de overzijde van de weg. Haar man liep op dat moment voor haar. Ze waren beiden de eerste helft van de voetgangersoversteekplaats voorbij. Haar man was al bijna aan de overkant op het
trottoir. Zij was nog aan de kant van de parkeervakken die in het midden tussen de
twee rijbanen liggen en wilde net de voetgangersoversteekplaats (naar het hof begrijpt: van de volgende rijbaan) opstappen. Op dat moment zag zij plots een auto aan komen rijden. Zij dacht dat de auto wel zou stoppen. De auto was al heel dicht bij haar. Tot haar schrik reed de auto zonder te remmen door. Haar man werd door de auto aangereden. [7]
Conclusie
De vraag die het hof moet beantwoorden is of het verkeersgedrag van de verdachte naar strafrechtelijke maatstaven de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van aanmerkelijke schuld in de zin van de Wegenverkeerswet. Uitgangspunt voor de juridische beoordeling is dat gekeken moet worden naar het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Die moeten een aanmerkelijke mate van verwijtbare onoplettendheid en/of onvoorzichtigheid meebrengen om een verdachte te kunnen veroordelen voor het misdrijf van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WvW'94). Vaste rechtspraak is dat de ernst van de gevolgen daarbij niet de bepalende factor is.
De verdachte heeft een voetganger die doende was met oversteken op een voetgangersoversteekplaats als bedoeld in artikel 49 Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV) aangereden. Ingevolge het bepaalde in artikel 49, tweede lid, van het RVV moeten bestuurders voetgangers die op een voetgangersoversteekplaats oversteken of kennelijk op het punt staat zulks te doen, voor laten gaan. De verdachte heeft de heer [slachtoffer] niet voor laten gaan, omdat hij hem niet heeft gezien. Er is echter niet gebleken van omstandigheden die het zicht van de verdachte belemmerden. Het betrof voorts een overzichtelijke verkeerssituatie. Verdachte was ook bekend met de weg en de voetgangersoversteekplaats. Verdachte had het slachtoffer dan ook wel moeten zien. De verdachte heeft bovendien ook geen voorrang verleend aan mevrouw [getuige] die zich eveneens op de voetgangersoversteekplaats bevond. Weliswaar bevond zij zich op het tussenstuk (ter hoogte van de parkeerstrook), maar uit het procesdossier blijkt dat het zebrapad niet onderbroken werd. [8] Mevrouw [getuige] had de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer ook al geheel overgestoken en stond kennelijk op het punt de rijbaan op te stappen waarop de verdachte zich met zijn auto bevond. De verdachte had daarom ook aan haar voorrang dienen te verlenen en voor haar moeten stoppen. Zij had dit blijkens haar eerder aangehaalde verklaring ook verwacht.
Omdat de voorrangsregel van art. 49 RVV ook van toepassing is in een geval dat een voetganger “kennelijk op het punt staat” de voetgangersoversteekplaats over te steken, mag van een automobilist die een zebrapad nadert en ziet dat daar voetgangers staan worden verlangd dat hij zich ervan vergewist of deze voetgangers ook daadwerkelijk deze oversteekplaats wensen over te steken alvorens hij zelf zijn weg vervolgt. Van deze automobilist mag als verkeersnorm worden verlangd dat hij daarop anticipeert en ervoor zorgt dat hij zijn voertuig vóór de oversteekplaats tot stilstand kan brengen opdat de voetganger de oversteekplaats veilig en ongehinderd kan oversteken.
Het staat in deze zaak vast dat de verdachte mevrouw [getuige] wel heeft gezien en ook heeft gezien dat zij met haar armen zwaaide. Mevrouw [getuige] stond op dat moment op het zebrapad en liep in de richting van de rijbaan waarop de auto van de verdachte zich bevond. Desondanks heeft de verdachte zijn rijgedrag daar niet adequaat op aangepast door zijn voertuig niet tijdig tot stilstand te brengen en daaropvolgend heeft de verdachte de zich op de voetgangersoversteekplaats bevindende heer [slachtoffer] , die hij verwijtbaar niet had gezien, aangereden.
Op grond van het voorgaande voldoet het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval volgens het hof aan het begrip ‘schuld’ in de zin van artikel 6 WvW'94, in die zin dat verdachte ten tijde van zijn handelen aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend is geweest. Daarom is het verkeersongeval aan zijn schuld, als bedoeld in artikel 6 WvW ‘94, te wijten.
Het hof acht het primair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en dat daarnaast de rijbevoegdheid moet worden ontzegd voor de duur van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat, in het geval van een bewezenverklaring voor het primair of subsidiair tenlastegelegde, er in strafmatigende zin rekening mee moet worden gehouden dat een ontzegging van de rijbevoegdheid vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte grote gevolgen voor hem zal hebben. Het betreft bovendien een oud feit en sindsdien is er niets meer voorgevallen. Verdachte heeft steeds betrokken getoond bij het slachtoffer en de nabestaanden. Ook dient het hof mee te wegen dat het ongeval ook voor verdachte grote psychische en lichamelijke gevolgen heeft gehad.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft een aan zijn schuld te wijten dodelijk ongeval veroorzaakt. Het slachtoffer is enkele dagen na het ongeluk overleden als gevolg van complicaties. Die complicaties traden op door het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen als gevolg van verdachte’s aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid. Voor de nabestaanden is dat een tragisch en onomkeerbaar verlies. Mevrouw [getuige] , de weduwe van [slachtoffer] , heeft zowel de terechtzitting in eerste aanleg als die in hoger beroep bijgewoond en haar verlies en verdriet verwoord. De gevolgen zijn voor haar groot. Daarbij komt nog dat mevrouw [getuige] ook getuige is geweest van het noodlottig ongeval hetgeen niet meer van haar netvlies zal verdwijnen, zoals zij ook ter terechtzitting naar voren heeft gebracht. ·
Het hof heeft ook oog voor de gevolgen die het ongeval voor de verdachte heeft gehad. Ook de verdachte heeft dit afschuwelijke gevolg niet gewild. Er was geen sprake van opzet, maar in de vorm van schuld wordt hem een strafrechtelijk verwijt gemaakt. Daarbij passen andere straffen dan bij opzetdelicten.
Welke afdoening het hof ook kiest, het leed wordt met de strafoplegging niet of nauwelijks verzacht. Geen enkele straf kan recht doen aan het verlies dat de weduwe en de familie van de heer [slachtoffer] lijdt.
In zaken zoals deze, waarbij niemand de dood van het slachtoffer heeft gewild, wordt doorgaans een taakstraf opgelegd. Een taakstraf brengt geen vrijheidsbeneming met zich mee, maar brengt wel tot uitdrukking dat er een strafbaar feit is gepleegd. Dat de verdachte door de ondergane operaties mogelijk niet direct in staat is om de taakstraf uit te voeren, maakt nog niet dat deze niet kan worden opgelegd. Het is vooralsnog niet te voorzien dat de taakstraf niet binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van het arrest kan worden uitgevoerd. In algemene zin houdt de reclassering ook rekening met de lichamelijke beperkingen van veroordeelden bij het invullen van de taakstraf. Het hof gaat er zonder meer van uit dat de reclassering dat ook in het geval van de verdachte zal doen.
Het hof heeft voor de straftoemeting gekeken naar de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De categorie die het hof, met de rechtbank, in het onderhavige geval het meest vindt passen, is de categorie 'aanmerkelijke schuld, waarbij geen sprake is van alcoholgebruik, de dood ten gevolge hebbende'. Bij deze categorie is een taakstraf voor de duur van 240 uren en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar het oriëntatiepunt. ·
Het hof ziet echter in hetgeen ter terechtzitting is besproken aangaande de persoonlijke omstandigheden van verdachte en in het feit dat na het tijdstip waarop het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden inmiddels geruime tijd is verstreken, aanleiding om af te wijken van het oriëntatiepunt voor wat betreft de hoogte van de taakstraf en zal aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 120 uur, en wanneer deze niet wordt uitgevoerd te vervangen door 60 dagen.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
In hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen ziet het hof evenwel aanleiding te bepalen dat deze bijkomende straf voorwaardelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (een) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. C.P.J. Scheele, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. de Ridder, griffier,
en op 14 februari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Hartmann is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Parkstad-Limburg, Basisteam Heerlen, proces-verbaalnummer PL2300/2017187904, gesloten d.d. 12 januari 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 34.
2.Proces-verbaal aanrijding (overtreding) d.d. l2 januari 2018, doorgenummerde dossierpagina's 2, 3, en 4, incluis situatieschets op pagina 8 en de foto op pagina 20.
3.Geschrift, zijnde het verslag niet-natuurlijke dood, d.d. 3 december 2017.
4.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 31 januari 2022.
5.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 29 november 2017 (het hof ziet de datum als een kennelijke verschrijving en leest dit verbeterd als 23 november2017), doorgenummerde dossierpagina 24.
6.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 10 januari 2018, doorgenummerde dossierpagina
7.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige] , d.d. 23 november 2017, doorgenummerde dossierpagina 29.
8.Bijlage bij proces-verbaal aanrijding (overtreding) d.d. 12 januari 2018, doorgenummerde dossierpagina's 8, 9, 13, 14, 15, 16, l7 en 20.