Uitspraak
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
1.Maatschap [maatschap] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/345545 / HA ZA 19-282)
2.Het geding in hoger beroep
3. De beoordeling
mutatis mutandishetzelfde. Ook wanneer het perceel vanwege zijn aard en bestemming alleen voor landbouw bruikbaar was en [appellant] het perceel juist daarvoor benutte, kan dat naar verkeersopvattingen een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of sprake is van bezit, maar niet meer dan dat. De vraag is er nog niet mee beantwoord. Het gebruik van een perceel door een derde overeenkomstig zijn aard en bestemming behoeft immers niet noodzakelijk voort te komen uit een eigendomspretentie. Daar is, zoals de hiervoor aangehaalde maatstaf meebrengt, meer voor nodig. Het hof beoordeelt al het voorgaande in het licht van de bijzondere omstandigheid dat de familie [appellant] het perceel na de onteigening is blijven gebruiken zoals dat daarvoor ook al het geval was, terwijl door die onteigening, waarbij de familie [appellant] als onteigende partij betrokken was, alle rechten op het perceel niet langer aan de familie [appellant] , maar aan de nieuwe (opeenvolgende) eigenaren toekwamen. In dit geval rechtvaardigen de door [appellant] gestelde omstandigheden al met al niet de conclusie dat een neutrale buitenstaander daaruit naar objectieve maatstaven, op basis van uiterlijke feiten, zou afleiden dat [appellant] het perceel in bezit had genomen (met ontneming van het bezit aan de eigenaar ervan). Dit betekent dat grief 1 van [appellant] wordt verworpen. Hetzelfde geldt voor grief 2, die daarnaast geen zelfstandige betekenis heeft. Voor bewijslevering als door [appellant] aangeboden is bij deze stand van zaken geen grond aanwezig.