ECLI:NL:GHSHE:2022:850

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
200.280.873_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevorderde contractuele boete en beslagkosten op basis van een (al dan niet) geschonden verplichting om een erfdienstbaarheid en kwalitatieve verplichting over te dragen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingeleid door [appellante], die optreedt als executeur-afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van de op 8 augustus 2018 overleden Erflater. De zaak betreft een geschil over een gevorderde contractuele boete en beslagkosten die voortvloeien uit een (al dan niet) geschonden verplichting om een erfdienstbaarheid en kwalitatieve verplichting over te dragen. De rechtbank Oost-Brabant had eerder in een tussenvonnis van 29 mei 2019 en een eindvonnis van 4 maart 2020 geoordeeld dat [appellante] niet had aangetoond dat de lasten en beperkingen met betrekking tot het betrokken perceel ten tijde van de verkoop aan de koper waren ingeschreven in de openbare registers. Hierdoor werd [appellante] veroordeeld tot betaling van een contractuele boete van € 45.378,02, beslagkosten en proceskosten.

In hoger beroep heeft [appellante] drie principale grieven ingediend en verzocht om vernietiging van de eerdere vonnissen, terwijl [geïntimeerde] in incidenteel beroep een grief heeft geformuleerd voor het geval dat de principale grieven van [appellante] zouden slagen. Het hof heeft vastgesteld dat de erfdienstbaarheid en kwalitatieve verplichting in 1988 zijn ingeschreven in de openbare registers, waardoor deze verplichtingen ook voor de koper kenbaar waren. Het hof oordeelt dat de contractuele boete niet toewijsbaar is, omdat de verplichtingen op de koper zijn overgegaan. Het hof vernietigt de eerdere vonnissen en wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af, waarbij [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.280.873/01
arrest van 15 maart 2022
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] (België),
in haar hoedanigheid van executeur-afwikkelingsbewindvoerder in
de nalatenschap van
[erflater],
hierna: Erflater,
appellante in principaal beroep,
geïntimeerde in incidenteel beroep,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. M.A.J. Kemps te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal beroep,
appellant in incidenteel beroep,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R. Zwanenberg te Eindhoven,
op het bij dagvaardingsexploot van 20 mei 2020 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussenvonnissen van 29 mei 2019 en 24 juli 2019 en het eindvonnis van 4 maart 2020 tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellante] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak C/01/337276/HA ZA/ 18-541)

Hiervoor verwijst het hof naar de voornoemde vonnissen en het daaraan voorafgaande
tussenvonnis van 7 november 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het voornoemde dagvaardingsexploot van [appellante] ;
  • de memorie van grieven van [appellante] met producties;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde] in principaal beroep, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel beroep;
  • de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel beroep van [appellante] .
2.2
Na gevraagd arrest heeft het hof een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op de voornoemde stukken, die genoemd in het tussenarrest en die van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1
In dit geding gaat het kort gezegd om een gevorderde contractuele boete en beslagkosten op basis van een (al dan niet) geschonden verplichting om een erfdienstbaarheid en kwalitatieve verplichting over te dragen.
3.2
Als gesteld en niet (voldoende) betwist vormen de volgende feiten voor het hof het uitgangspunt.
a. [appellante] was de zus van de op 8 augustus 2018 overleden Erflater. [appellante] is de executeur-afwikkelingsbewindvoerder en als zodanig bevoegd om de nalatenschap van Erflater te beheren en daarover te beschikken.
Blijkens daarvan opgemaakte en op 27 december 1984 gedateerde notariële transportakte heeft Erflater op grond van koop de eigendom verkregen van een perceel aan de [adres] te [plaats] , kadastraal bekend als gemeente Valkenswaard sectie [sectieletter] nummer [sectienummer 1] (hierna: [ perceel] ). Dit [ perceel] is later gesplitst in de twee percelen (het kleinere) [perceel 2] en (het grotere) [perceel 3] .
Erflater heeft bedoeld perceel [perceel 2] aan [geïntimeerde] verkocht. De daarvan opgemaakte en op 19 september 1988 gedateerde notariële transportakte vermeldt: “
( ... )
[Erflater, hof] verklaarde te hebben verkocht en mitsdien in volle en onbezwaarde eigendom over te dragen aan [ [geïntimeerde] , hof], die verklaarde te hebben gekocht en in volle en onbezwaarde eigendom aan te nemen:
een perceel (…) uitmakende een ter plaatse kennelijk aangeduid en afgepaald
gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente Valkenswaard, sektie [sectieletter]
nummer [sectienummer 1] en zoals dit perceelgedeelte op de aan deze akte gehechte, door
partijen gewaarmerkte situatieschets in principe in schuine arcering is
aangeduid.
(…)
Erfdienstbaarheden
8. Ten behoeve van het bij deze akte verkochte en ten laste van het aan verkoper in
eigendom verblijvende gedeelte van gemeld kadastraal perceel, wordt gevestigd: (...);
b. de erfdienstbaarheid inhoudende het verbod om op het lijdend erf een bedrijf uit te oefenen, omvattende het houden van pelsdieren, pluimvee of varkens; zullende alzo alle andere agrarische bedrijfsuitoefeningen op het lijdend erf zijn toegestaan.
(…)
10. De hiervoor sub 8 onder b omschreven erfdienstbaarheid, inhoudende het verbod om op het bij verkoper in eigendom verblijvend gedeelte van voormeld kadastraal perceel een bedrijf uit te oefenen omvattende het houden van pelsdieren, pluimvee of varkens wordt tevens aan verkoper opgelegd als kwalitatieve verplichting, zullende bij niet of niet behoorlijke nakoming of overtreding van deze verplichting een boete zijn verbeurd ten behoeve van de eigenaar van het bij deze verkochte perceelsgedeelte van TWEEHONDERD VIJFTIG GULDEN (f. 250,00) voor elke dag dat de overtreding, niet- of niet behoorlijke nakoming voortduurt en welke boete zal zijn verbeurd door het enkele feit van niet- of niet behoorlijke nakoming of overtreding zelve, zonder dat hiertoe enige ingebrekestelling bij bevel of soortgelijke akte wordt vereist.
11. Bij elke gehele of gedeeltelijke vervreemding van het bij verkoper in eigendom verbleven gedeelte van gemeld kadastraal perceel is verkoper, op verbeurte van een dadelijk opeisbare boete van EENHONDERD DUIZEND GULDEN (f. 100.000,00) verplicht het bepaalde sub 10 en de onderhavige bepaling aan zijn rechtsopvolger op te leggen en de daaruit voortvloeiende rechten ten behoeve van de gerechtigde te (doen) aanvaarden. Ten aanzien van de opeisbaarheid van gemelde boetesom is het bepaalde sub 10 ten deze van overeenkomstige toepassing. (... ).”
Erflater heeft perceel [perceel 3] verkocht aan [persoon A] en [persoon B] (hierna in enkelvoud: koper [persoon A] - [persoon B] ). De daarvan opgemaakte en op 10 november 2015 gedateerde notariële leveringsakte vermeldt: “ (…)
Verkoper en koper hebben een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot het hierna te vermelden registergoed. (…)
LEVERING
Ter uitvoering van de koopovereenkomst levert verkoper bij deze aan koper, die bij dezen aanvaardt, (…):
OMSCHRIJVING REGISTERGOED
Een perceel (…) kadastraal bekend gemeente Valkenswaard, sectie [sectieletter] nummer [sectienummer 2] , (…)
GEEN ERFDIENSTBAARHEDEN/BIJZONDERE LASTEN EN BEPERKINGEN
Van het bestaan van erfdienstbaarheden, bijzondere lasten en beperkingen met betrekking tot het verkochte is tot uit de titel van aankomst niets gebleken.
AANVAARDING DOOR KOPER
De koper aanvaardt uitdrukkelijk die lasten en beperkingen, welke met betrekking tot het verkochte zijn ingeschreven in de openbare registers als bedoeld in artikel 16 Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en hiervoor niet zijn vermeld.
Voorts aanvaardt koper die bijzondere lasten en beperkingen die voortvloeien uit feiten die aan hem bekend zijn of aan hem bekend hadden kunnen zijn uit eigen onderzoek, voorzover een dergelijk onderzoek naar de geldende verkeersopvattingen van hem verlangd mag worden.
(...).”
Bij in de zaak C/01/335669/BP RK 18-527 gegeven beschikking van 29 juni 2018 heeft de voorzieningenrechter op verzoek van [geïntimeerde] beslagverlof verleend voor de op € 58.991,43 begrote (boete)vordering van [geïntimeerde] met rente en kosten. Op basis van dat verlof heeft [geïntimeerde] op 3 juli 2018 conservatoir (derden)beslag doen leggen onder de Rabobank.
Tussen [appellante] en koper [persoon A] - [persoon B] is met betrekking tot perceel [perceel 3] een aanvullende notariële akte opgemaakt. Die op 3 oktober 2018 gedateerde notariële akte vermeldt:
“(…)AANVULLING AKTE VAN LEVERING
(…)
In voormelde akte van levering van tien november tweeduizend vijftien is (…) het volgende woordelijk opgenomen:
“GEEN ERFDIENSTBAARHEDEN/BIJZONDERE LASTEN EN
BEPERKINGEN
Van het bestaan van erfdienstbaarheden, bijzondere lasten en beperkingen
met betrekking tot het verkochte is tot uit de titel van aankomst niets
gebleken.
AANVAARDING DOOR KOPER
De koper aanvaardt uitdrukkelijk die lasten en beperkingen, welke met
betrekking tot het verkochte(lees: perceel [perceel 3] )zijn ingeschreven in de
openbare registers als bedoeld in artikel 16 Boek 3 van het Burgerlijk
Wetboek en hiervoor niet zijn vermeld.
Voorts aanvaardt koper die bijzondere lasten en beperkingen die
voortvloeien uit feiten die aan hem bekend zijn of aan hem bekend hadden
kunnen zijn uit eigen onderzoek, voorzover een dergelijk onderzoek naar de
geldende verkeersopvattingen van hem verlangd mag worden.”
AANVULLING AKTE VAN LEVERING
Ter verduidelijking wensen verkoper en koper de tekst van de in voormelde akte van negentien september negentienhonderd achtentachtig gevestigde erfdienstbaarheden en het opgelegde kettingbeding alsnog letterlijk op te nemen als aanvulling op de akte van levering van tien november tweeduizend vijftien, luidende als volgt:
“ERFDIENSTBAARHEDIEN / BIJZONDERE LASTEN EN
BEPERKINGEN
Ten aanzien van met betrekking tot het verkochte bestaande bijzondere
lasten en beperkingen van civielrechtelijke aard wordt verwezen naar een
akte van levering, negentien september negentienhonderd achtentachtig,
(…), waarin onder meer het volgende voorkomt, woordelijk luidende:
“Erfdienstbaarheden
8. Ten behoeve van het bij deze akte verkochte(lees: perceel [perceel 2] )en ten
laste van het aan verkoper in eigendom verblijvende gedeelte van gemeld
kadastraal perceel(lees: perceel [perceel 3]), wordt gevestigd:
a. (...);
b. de erfdienstbaarheid inhoudende het verbod om op het lijdend erf een
bedrijf uit te oefenen, omvattende het houden van pelsdieren, pluimvee of
varkens; zullende alzo alle andere agrarische bedrijfsuitoefeningen op het
lijdend erf zijn toegestaan.
(…)
10. De hiervoor sub 8 onder b omschreven erfdienstbaarheid, inhoudende
het verbod om op het bij verkoper in eigendom verblijvend gedeelte van
voormeld kadastraal perceel(lees: perceel [perceel 3] )een bedrijf uit te oefenen
omvattende het houden van pelsdieren, pluimvee of varkens wordt tevens aan
verkoper opgelegd als kwalitatieve verplichting, zullende bij niet of niet
behoorlijke nakoming of overtreding van deze verplichting een boete zijn
verbeurd ten behoeve van de eigenaar van het bij deze verkochte
perceelsgedeelte(lees: perceel [perceel 2] )van TWEEHONDERD VIJFTIG
GULDEN (f. 250,00) voor elke dag dat de overtreding, niet- of niet
behoorlijke nakoming voortduurt en welke boete zal zijn verbeurd door het
enkele feit van niet- of niet behoorlijke nakoming of overtreding zelve,
zonder dat hiertoe enige ingebrekestelling bij bevel of soortgelijke akte
wordt vereist.
11. Bij elke gehele of gedeeltelijke vervreemding van het bij verkoper in
eigendom verbleven gedeelte van gemeld kadastraal perceel(lees: perceel
[perceel 3]) is verkoper, op verbeurte van een dadelijk opeisbare boete van
EENHONDERD DUIZEND GULDEN (f. 100.000,00) verplicht het bepaalde
sub 10 en de onderhavige bepaling aan zijn rechtsopvolger op te leggen en
de daaruit voortvloeiende rechten ten behoeve van de gerechtigde te (doen)
aanvaarden. Ten aanzien van de opeisbaarheid van gemelde boetesom is het
bepaalde sub 10 ten deze van overeenkomstige toepassing. (... ).”
AANVAARDING DOOR KOPER
Voorzover in bovengenoemde bepalingen verplichtingen voorkomen welke verkoper verplicht is aan koper op te leggen, doet hij dat bij deze en worden die bepalingen bij deze door koper aanvaard.”
3.3.1
In dit met de dagvaarding van 16 juli 2018 ingeleide geding heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg kort gezegd gevorderd dat [appellante] zal worden veroordeeld tot betaling van:
a. € 45.378,02 aan contractuele boete, met wettelijke rente;
b. van de proceskosten inclusief beslag- en nakostenkosten, met wettelijke rente.
3.3.2
Na een bij het tussenvonnis van 7 november 2018 gelaste mondelinge behandeling heeft de rechtbank bij het tussenvonnis van 29 mei 2019 samengevat [appellante] opgedragen te bewijzen dat de lasten en beperkingen met betrekking tot perceel [perceel 3] ten tijde van de verkoop aan koper [persoon A] - [persoon B] waren ingeschreven in de openbare registers (hierna: bewijsopdracht A).
3.3.3
Bij het tussenvonnis van 24 juli 2019 heeft de rechtbank kort gezegd vastgesteld dat [appellante] voor bewijsopdracht A geen bewijs heeft bijgebracht en [appellante] vervolgens opgedragen te bewijzen dat koper [persoon A] - [persoon B] bekend was met de lasten en beperkingen en die heeft aanvaard (hierna: bewijsopdracht B).
3.3.4
Nadat [appellante] voor bewijsopdracht B (alleen) koper [geïntimeerde] als getuige heeft doen horen, heeft de rechtbank bij het eindvonnis van 4 maart 2020 kort gezegd geoordeeld dat [appellante] niet is geslaagd in de bewijsopdrachten A en B en [appellante] veroordeeld tot betaling van:
I. € 45.378,02 aan contractuele boete, met wettelijke rente vanaf 26 juli 2018;
II. de op € 1.736,39 begrote beslagkosten, met wettelijke rente met ingang van 14 dagen
na betekening van het vonnis;
III. de op € 3.925,91 begrote proceskosten, met wettelijke rente met ingang van 14 dagen
na betekening van het vonnis;
IV. de nakosten, met wettelijke rente met ingang van 14 dagen na betekening van het
vonnis.
3.4.1
In principaal beroep formuleert [appellante] drie principale grieven en concludeert [appellante] in de kern dat het hof de beroepen vonnissen zal vernietigen, de vorderingen van [geïntimeerde] (alsnog) volledig zal afwijzen en [geïntimeerde] zal veroordelen in de proceskosten van de eerste aanleg en het beroep.
3.4.2
[geïntimeerde] weerspreekt de principale grieven en concludeert in hoofdlijn dat het hof het principaal beroep zal verwerpen.
Voor het geval dat principale grief 1 van [appellante] mocht slagen, stelt [geïntimeerde] incidenteel beroep in en formuleert [geïntimeerde] één incidentele grief.
In principaal en voorwaardelijk incidenteel beroep concludeert [geïntimeerde] samengevat dat het hof het beroepen vonnis zal bekrachtigen en [appellante] zal veroordelen in de proceskosten van de eerste aanleg en het beroep, met nakosten en rente.
3.4.3
In voorwaardelijk incidenteel beroep weerspreekt [appellante] de incidentele grief van [geïntimeerde] en concludeert [appellante] dat het hof het voorwaardelijk incidenteel beroep zal verwerpen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
Internationaal aspect
3.5
Dit geschil heeft internationale aspecten omdat [appellante] in België woont. De rechtbank heeft kennelijk terecht en onbestreden de Nederlandse rechter bevoegd geoordeeld. Onbestreden is de toepasselijkheid van Nederlands recht. Bij gebreke van partijdebat hierover behoeft dit alles verder geen bespreking.
Vordering I (contractuele boete c.a.)
3.6
[geïntimeerde] legt aan vordering I in de kern ten grondslag dat Erflater op of omstreeks 10 november 2015 bij de verkoop en overdracht van perceel [perceel 3] tegenover [geïntimeerde] tekort is geschoten door niet de in het (in artikel 11 van de transportakte van 19 september 1988 vervatte) kettingbeding bedoelde verplichtingen aan koper [persoon A] - [persoon B] op te leggen. Volgens [geïntimeerde] laat deze tekortkoming zich niet achteraf ongedaan maken, zodat van rechtswege sprake was van verzuim en op grond van dat kettingbeding de contractuele boete van (f. 100.000,-- is omgerekend) € 45.378,02 is verbeurd.
Bovendien was volgens [geïntimeerde] bedongen dat de boete zonder enige (vorm van) ingebrekestelling wordt verbeurd, terwijl ook bij deurwaardersexploot van 16 juli 2018 nog tot betaling is gesommeerd en bij datzelfde exploot voor zoveel nodig ook is gedagvaard. Dat koper [persoon A] - [persoon B] de bedoelde verplichtingen op 3 oktober 2018 alsnog heeft aanvaard, laat volgens [geïntimeerde] onverlet dat koper [persoon A] - [persoon B] daar enkele jaren niet aan gebonden is geweest en dat [geïntimeerde] door toedoen van [appellante] enkele jaren in onzekerheid heeft verkeerd.
3.7
[appellante] voert als primair verweer aan dat de lasten en beperkingen met betrekking tot perceel [perceel 3] niet expliciet in de leveringsakte van 10 november 2015 werden vermeld, maar toen wel als erfdienstbaarheid en kwalitatieve verplichting van rechtswege op koper [persoon A] - [persoon B] zijn overgegaan. Met principale grief 1 betoogt [appellante] dat de rechtbank (blijkens het tussenvonnis van 29 mei 2019 rov. 4.6 tot en met 4.8) heeft miskend dat de lasten en beperkingen met betrekking tot perceel [perceel 3] ten tijde van de verkoop aan koper [persoon A] - [persoon B] al in de openbare registers waren ingeschreven. [appellante] betoogt dat de rechtbank daarom de bewijsopdrachten A en B niet had hoeven geven, dat de contractuele boete daarom niet verschuldigd is en dat daarom de tussenvonnissen van 29 mei 2019 en 24 juli 2019 en het eindvonnis van 4 maart 2020 moeten worden vernietigd.
3.8
Het hof overweegt dat artikel 8 onder b van de notariële transportakte van 19 september 1988 het verbod bevat om samengevat op het bij Erflater in eigendom verblijvend gedeelte van het daarin genoemde [ perceel] bedrijfsmatig pelsdieren, pluimvee of varkens te houden. Mede blijkens artikel 10 van die akte hebben Erflater en [geïntimeerde] daarbij het oog gehad op een te vestigen erfdienstbaarheid en kwalitatieve verplichting ten laste van (de eigenaar van) het destijds bij Erflater verblijvende deel van [ perceel] ten gunste van het destijds aan [geïntimeerde] overgedragen deel van [ perceel] . Ook de aan die transportakte gehechte situatieschets verduidelijkt middels een aanduiding met schuine arcering welk deel van toenmalig [ perceel] aan koper [geïntimeerde] wordt overgedragen en welk deel van [ perceel] bij verkoper Erflater verblijft. Blijkens de bijbehorende vermelding van de hypotheekbewaarder werd die transportakte met situatieschets op 20 september 1988 voor (geheel) toenmalig [ perceel] in de openbare registers ingeschreven. Hiermee werd daadwerkelijk de bedoelde erfdienstbaarheid en kwalitatieve verplichting gevestigd ten laste van (de eigenaar van) het destijds bij verkoper Erflater verblijvende deel van [ perceel] (het bedoelde latere perceel [perceel 3] ) ten gunste van (de eigenaar van) het destijds aan koper [geïntimeerde] overgedragen deel van [ perceel] (het bedoelde latere perceel [perceel 2] ).
3.9
De voor de rechtstoestand en beschikkingsbevoegdheid van (de eigenaar van) het destijds bij verkoper Erflater verblijvende deel van [ perceel] (het bedoelde latere perceel [perceel 3] ) relevante erfdienstbaarheid en kwalitatieve verplichting zijn dus in september 1988 voor [ perceel] ingeschreven in de openbare registers. Die erfdienstbaarheid en kwalitatieve verplichting waren daarmee ook in beginsel voor eenieder kenbaar uit de openbare registers en werken sindsdien tegen iedere opvolgend eigenaar althans zakelijk gerechtigde van bedoeld perceel [perceel 3] , dus ook tegen de latere koper [persoon A] - [persoon B] . Voor zover [geïntimeerde] inroept dat de tussen Erflater en koper [persoon A] - [persoon B] opgemaakte notariële akte van 10 november 2015 vermeldt:
“(…)
GEEN ERFDIENSTBAARHEDEN/BIJZONDERE LASTEN EN BEPERKINGEN
Van het bestaan van erfdienstbaarheden, bijzondere lasten en beperkingen met betrekking tot het verkochte is tot uit de titel van aankomst niets gebleken.
(…)”
kan dat aan voornoemd goederenrechtelijk effect als zodanig niet afdoen. Bovendien ziet [geïntimeerde] er daarmee aan voorbij dat diezelfde akte vermeldt:
“(…)
AANVAARDING DOOR KOPER
De koper aanvaardt uitdrukkelijk die lasten en beperkingen, welke met betrekking tot het verkochte zijn ingeschreven in de openbare registers als bedoeld in artikel 16 Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en hiervoor niet zijn vermeld.
Voorts aanvaardt koper die bijzondere lasten en beperkingen die voortvloeien uit feiten die aan hem bekend zijn of aan hem bekend hadden kunnen zijn uit eigen onderzoek, voorzover een dergelijk onderzoek naar de geldende verkeersopvattingen van hem verlangd mag worden.
(...).”
3.10.1
Nu uit het voorgaande volgt dat bij de verkoop en overdracht door Erflater op of omstreeks 10 november 2015 de in het (in artikel 11 van de transportakte van 19 september 1988 vervatte) kettingbeding bedoelde verplichtingen op koper [persoon A] - [persoon B] zijn overgegaan, is vordering I niet toewijsbaar en treft principale grief 1 van [appellante] doel.
3.10.2
Omdat [geïntimeerde] de incidentele grief formuleert voor het geval dat principale grief 1 van [appellante] mocht slagen en de daaraan verbonden voorwaarde dus intreedt, komt het hof nu toe aan (een onderzoek van en beslissing op) het incidenteel beroep.
In dit verband betoogt [geïntimeerde] kort gezegd dat de actuele status van een onroerende zaak steeds uit de openbare registers kenbaar hoort te zijn. Voor zover [geïntimeerde] aanvoert dat hij die actuele status van bedoeld perceel [perceel 3] niet kende, laat dit echter onverlet dat deze -zoals uit het hiervoor overwogene volgt- uit de openbare registers wel kenbaar was. De incidentele grief van [geïntimeerde] kan tot niets leiden.
3.10.3
Omdat het hof de contractuele boete niet toewijsbaar oordeelt, wordt verder niet toegekomen aan een onderzoek van principale grief 2 (over de door [appellante] opgeworpen kwestie of [geïntimeerde] wel nakoming van de contractuele boete kan verlangen) en principale grief 3 (over de door [appellante] verzochte matiging van de contractuele boete).
Vorderingen II (beslagkosten c.a.), III (proceskosten eerste aanleg c.a.) en
IV (nakosten c.a.)
3.11
Nu het hof vordering I (alsnog) zal afwijzen, zijn ook de daarop voortbouwende vorderingen II, III en IV niet toewijsbaar.
Slotsom
3.12
Alles bij elkaar concludeert het hof dat het principaal beroep van [appellante] slaagt terwijl het incidenteel beroep van [geïntimeerde] wordt verworpen. De beroepen tussenvonnissen van 29 mei 2019 en 24 juli 2019 en het beroepen eindvonnis van 4 maart 2020 moeten worden vernietigd, de inleidende vorderingen van [geïntimeerde] moeten alsnog worden afgewezen en [geïntimeerde] zal -als de in het ongelijk te stellen partij- alsnog in de proceskosten van de eerste aanleg worden veroordeeld. Wat partijen verder nog aanvoeren, bevat geen (voldoende) concrete argumenten die het hof anders kunnen doen oordelen.
Het hof zal [geïntimeerde] als de in hoger beroep overwegend in het ongelijk te stellen partij tevens veroordelen in de proceskosten van het principaal beroep en van het incidenteel hoger beroep. Het hof beslist als volgt.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt de beroepen tussenvonnissen van 29 mei 2019 en 24 juli 2019 en het beroepen eindvonnis van 4 maart 2020 en doet in zoverre opnieuw recht:
- wijst de vorderingen van [geïntimeerde] (alsnog) af;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg aan de zijde van [appellante] en begroot die kosten tot op de datum van het beroepen vonnis op € 895,-- aan griffierecht, € 0,-- aan voorgeschoten getuigentaxen en € 3.222,-- aan salaris gemachtigde;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van [appellante] en begroot die kosten tot op heden:
  • in principaal beroep op € 102,96 aan dagvaardingskosten, op € 760,-- aan griffierecht en op € 2.031,-- aan salaris advocaat;
  • in incidenteel beroep op € 1.015,50 aan salaris advocaat;
wijst het meer of anders in beroep gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, L.S. Frakes en G.J.S. Bouwens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 maart 2022.
griffier rolraadsheer