3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. [appellante] huurt van Woonpartners de woning aan [adres 1] in [plaats] . Op deze overeenkomst zijn de bepalingen uit het huurreglement 1998 van toepassing.
Artikel 9 lid 1van dit huurreglement bepaalt, voor zover van belang:
“Huurder zal het gehuurde als een goed huurder en overeenkomstig de daaraan bij overeenkomst gegeven bestemming gebruiken. (…)”
Artikel 9 lid 2bepaalt, voor zover van belang:
“Huurder zal het gehuurde gedurende de huurtijd zelf permanent bewonen en er zijn hoofdverblijf hebben. (…)”
Artikel 9 lid 4bepaalt:
“Huurder zal in het gehuurde geen nering, bedrijf of huisindustrie, hetzij zelf uitoefenen hetzij door anderen laten uitoefenen.”
Artikel 9 lid 10bepaalt, voor zover van belang:
“Huurder zal zich onthouden van gedragingen, waarvan naar algemeen gangbare opvattingen mag worden aangenomen, dat zij schade veroorzaken aan het gehuurde, danwel als hinderlijk en storend worden ervaren door, of overlast bezorgen aan, medebewoners of derden aanwezig in de naburige percelen. (…)”
[appellante] en haar echtgenoot, de heer [persoon A] , hebben een woning aan het adres [adres 2] in [plaats] gekocht en op 30 september 2016 in eigendom geleverd gekregen.
Op verzoek van Woonpartners (naar aanleiding van een klacht van de buurvrouw, mevrouw [persoon B] dat ze veel overlast ondervindt van honden op [adres 1] ) heeft de dierenpolitie in april 2017 drie bezoeken gebracht aan de huurwoning van [appellante] . Op 10 april 2017 constateerden de verbalisanten dat er op de gevel een bordje hing met de tekst “ [tekst] ”. In het mutatierapport van 25 april 2017 is aangegeven dat dit volgens de site bleek te gaan om een kennel. Bij twee bezoeken werd er niemand thuis aangetroffen. Eenmaal, op 21 april 2017, heeft “een mannelijke bewoner” opengedaan en dat werd voorafgegaan door een blafconcert van meerdere honden, aldus het rapport.
Bij brief van 18 mei 2017 heeft Woonpartners [appellante] en [persoon A] aangeschreven met het verzoek om de huur van de woning op te zeggen in verband met enerzijds het niet meer bewonen van de woning en anderzijds het met de huurovereenkomst strijdige gebruik van de woning voor bedrijfsmatige activiteiten.
Bij e-mail van 22 mei 2017 heeft mr. [persoon C] namens [appellante] hierop gereageerd en gevraagd om nadere informatie. Deze heeft Woonpartners hem verstrekt.
Bij brief van 7 juni 2017 heeft Woonpartners aan [appellante] , voor zover van belang, het volgende medegedeeld:
“Op 6 juni 2017 ben ik samen met mevrouw [persoon D] bij u op huisbezoek geweest. In deze brief bevestig ik de met u gemaakte afspraken.
Gegevens
Wij hebben informatie dat u samen met uw man in september 2016 een huis heeft gekocht aan de [adres 2] . U heeft dit ook bevestigd.
Huurcontract
Tijdens het huisbezoek geeft u aan dat u in een echtscheidingsprocedure terecht bent gekomen. Dat is de reden dat u op het adres [adres 1] woont. Uw man geeft tijdens het gesprek aan, dat de woning [adres 2] te koop staat. (…)
Kennelactiviteiten
Tevens hebben we gesproken over uw kennelactiviteiten in de woning [adres 1] en dat wij hierover klachten ontvangen van omwonenden. U heeft aangegeven dat het huidige nest, het laatste is wat u fokt en dat de kennelactiviteiten worden beëindigd.
Gemaakte afspraken
Hieronder volgen de met u gemaakte afspraken:
Ik stuur u hierbij een formulier toe waarmee uw man zijn medehuurderschap opzegt van het adres [adres 1] . U dient dit formulier beiden te ondertekenen.
U zorgt er voor dat u de kennelactiviteiten in de woning afbouwt en beëindigd.
Als de echtscheiding niet doorgaat dan zegt u de huur van de woning aan de [adres 1] op.
Ik ga er van uit dat ik alles duidelijk heb weergegeven.(…)”
Bij brief van 20 oktober 2017 heeft mr. [persoon C] namens [appellante] gereageerd op de brief van 7 juni 2017. Hij betwist daarin dat is afgesproken dat [appellante] de huur zal opzeggen op het moment dat de echtscheiding niet doorgaat. Als Woonpartners het buurtonderzoek wil voortzetten, dan zou [appellante] graag willen dat ook met de buren op nummer [huisnummer 1] zou worden gesproken. Zij wil ook graag inzage in de klachten die zijn gemeld en zij wil dat met de huurder op nr. [huisnummer 2] wordt gesproken over haar klachten over geluidsoverlast die zij ondervindt van deze huurder.
Op deze brief heeft Woonpartners niet gereageerd.
Bij mutatierapport van 30 mei 2018 heeft de politie aangegeven dat zij naar aanleiding van een melding van geluidsoverlast van blaffende honden op [adres 1] daar rond 7.30 uur is geweest; de verbalisanten hoorden aan de achterzijde van de woning geen blaffende honden, wel bij de buren op nr. [huisnummer 3] . In de woning van meldster [persoon B] (nr. [huisnummer 2] ) hoorden de verbalisanten wel meerdere kleine hondjes blaffen. “Dit was best goed hoorbaar”, aldus het mutatierapport.
Blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel van 30 juli 2018 is op het adres [adres 1] te [plaats] sinds 2002 een eenmanszaak gevestigd met als activiteiten onder meer het fokken en houden van overige dieren, meer in het bijzonder [ras] . Als eigenaar is [appellante] genoemd.
Woonpartners heeft in deze zaak een dagvaarding uitgebracht op 3 augustus 2018. Tijdens de zitting van 18 februari 2019 heeft de kantonrechter aan [appellante] gevraagd hoeveel hondjes zij had. Daarop antwoordde zij: vier, twee hoogbejaarde en twee zieke hondjes.
Aan het einde van de zitting hebben partijen aan de kantonrechter gevraagd de procedure voor twaalf maanden aan te houden waarna de zaak is aangehouden tot 20 februari 2020. Er zouden in de tussenliggende periode maandelijkse controles door Woonpartners in de huurwoning van [appellante] plaatsvinden om inzicht te krijgen in wat er zich achter de voordeur van [appellante] afspeelt.
Er is in 2019 een aantal (niet maandelijkse) huisbezoeken geweest waarvan gespreksverslagen zijn gemaakt.
In het gespreksverslag van 28 mei2019 is, voor zover van belang, opgenomen:
“(…) Tijdens het bezoek heb ik diverse hondenbenches en -manden, maar geen hondjes gezien. Woning ziet er verder bewoond uit. Geen aanwijzingen voor bedrijfsmatig gebruik (…)”
In het gespreksverslag van 11 juni 2019is, voor zover van belang, opgenomen:
“(…) Daarna rondje door de gehele woning gemaakt zonder noemenswaardige bijzonderheden naar aanleiding van het eerdere controlebezoek (…)”
In het gespreksverslag van 2 oktober 2019is, voor zover van belang, opgenomen:
“(…) Daarna een rondje door de gehele woning en tuin gemaakt, wederom zonder noemenswaardige bijzonderheden. Het enige wat nu anders was, was dat huurder enkele hondjes op haar slaapkamer hield. (…)
In het gespreksverslag van 14 oktober 2019is, voor zover van belang, opgenomen:
“(…) Huurder zou nu 13 honden in totaal hebben, waarvan er nu dagelijks 4 honden op de [adres 1] bij huurder verblijven. De andere honden verblijven op de [adres 2] bij de echtgenoot van huurder. (…) Huurder benadrukt dat er geen bedrijfsmatige activiteiten zijn in de woning. [persoon E] geeft aan dat we dit tot op heden ook niet (meer) hebben geconstateerd en dat het dus eigenlijk prima gaat. (…) Huurder mag gewoon leefgeluiden veroorzaken. Sterker nog: leefgeluiden zouden juist aantonen dat huurder wel in het gehuurde zou wonen. Aangegeven dat dit echter geen vrijbrief is om overlast te veroorzaken (…)
Huurder doet het verzoek om alle honden (13) in de woning te gaan houden, Ze geeft aan dat ze een bijzonder omgang heeft met haar echtgenoot. Zo gebruiken ze ook samen de auto en zijn ze nog steeds getrouwd. Haar echtgenoot zou de huur betalen. Huurder zegt zelf geen inkomen te hebben en als wederdienst voor de hondjes te zorgen.”
[appellante] heeft op 14 november 2019 de aangehouden procedure bij de kantonrechter bij vervroeging voortgezet met het indienen van een akte.
3.2.1.In de onderhavige procedure heeft Woonpartners, kort samengevat, de kantonrechter primair verzocht om de huurovereenkomst te ontbinden en [appellante] te veroordelen tot ontruiming. Subsidiair heeft zij verzocht [appellante] te veroordelen om zelf daadwerkelijk hoofdverblijf in het gehuurde te houden, de bedrijfsactiviteiten te staken en alle honden te verwijderen en verwijderd te houden.
3.2.2.Aan deze vordering heeft zij ten grondslag gelegd dat [appellante] het huurreglement heeft overtreden: zij heeft geen hoofdverblijf meer in de woning en zij runt een hondenfokkerij in de woning, waarbij overlast wordt veroorzaakt.
3.2.3.[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.In het bestreden vonnis van 2 april 2020 heeft de kantonrechter de primaire vordering afgewezen en de subsidiaire deels toegewezen. [appellante] is veroordeeld om in het gehuurde daadwerkelijk hoofdverblijf te houden, de bedrijfsactiviteiten vanuit het gehuurde te staken en gestaakt te houden en het aantal honden te beperken tot vier, en af te bouwen tot twee honden, een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag met een maximum van € 25.000,00 voor iedere dag na betekening dat wordt geconstateerd dat [appellante] hier niet aan voldoet, onverminderd het recht van Woonpartners om met behulp van de sterke arm de in het gehuurde aanwezige honden boven het aantal van vier op kosten van [appellante] te laten verwijderen. De proceskosten zijn gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.