ECLI:NL:GHSHE:2022:845

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
200.279.583_01.
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over koopprijs trailer tussen [productions] V.O.F. en [geïntimeerde]

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een geschil tussen [productions] V.O.F. en [geïntimeerde] over de koopprijs van een trailer die in 2015 is geleverd. De appellanten, [productions] V.O.F., [appellant 2], en [appellant 3], hebben in hoger beroep zeven grieven aangevoerd tegen het vonnis van de kantonrechter van 27 mei 2020, waarin [productions] werd veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [geïntimeerde]. De kern van het geschil betreft de vraag welke koopprijs partijen zijn overeengekomen voor de trailer. [geïntimeerde] stelt dat de koopprijs € 10.285,-- inclusief btw bedraagt, terwijl [productions] dit betwist en aanvoert dat de levering van de trailer als betaling voor een eerdere vordering kan worden gezien. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] de bewijslast draagt voor zijn stelling over de koopprijs. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor bewijslevering, waarbij [geïntimeerde] is toegelaten om te bewijzen dat de koopprijs inderdaad € 10.285,-- inclusief btw was. Het hof heeft verder opgemerkt dat het financieel belang van de zaak relatief gering is en heeft partijen aangemoedigd om een minnelijke regeling te overwegen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.279.583/01
arrest van 15 maart 2022
in de zaak van

1.[productions] Productions V.O.F.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[appellant 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3.
[appellant 3] ,wonende te [woonplaats] , België,
appellanten,
hierna tezamen aan te duiden als [productions] (enkelvoud), en elk afzonderlijk als [productions] vof, [appellant 2] en [appellant 3] ,
advocaat: mr. P.P.M. Kerckhoffs te Maastricht,
tegen
[geïntimeerde] ,
voorheen handelend onder de naam [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats] , België,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. W.J.F. Geertsen te Maastricht,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 4 augustus 2020 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer 8126549 CV EXPL 19-7131 gewezen vonnis van 27 mei 2020.

5.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • het tussenarrest van 4 augustus 2020 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 21 oktober 2020;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord met producties 9 en 10;
  • de akte van [productions] ;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De beoordeling

De vaststaande feiten en de kern van het geschil
6.1.1.
Dit geding gaat naar de kern genomen om de vraag welke koopprijs partijen zijn overeengekomen voor een door [geïntimeerde] aan [productions] verkochte en geleverde trailer.
6.1.2.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
  • a. [appellant 2] en [appellant 3] zijn vennoten van [productions] vof.
  • b. Bij in 2015 gesloten mondeling koopovereenkomst heeft [geïntimeerde] aan [productions] vof een trailer (oplegger) van het merk [merk] met kenteken [kenteken] verkocht. [geïntimeerde] handelde daarbij in de uitoefening van zijn bedrijf [handelsnaam] .
  • c. [geïntimeerde] heeft deze trailer in 2015 aan [productions] vof geleverd.
  • d. Bij factuur van 26 november 2015 heeft [geïntimeerde] aan [productions] vof voor de trailer (€ 8.500,-- vermeerderd met € 1.785,-- aan btw is) € 10.285,-- inclusief btw in rekening gebracht.
  • e. [productions] vof had van [geïntimeerde] nog € 7.232,78 te vorderen ter zake van 33 opeisbare facturen uit 2014.
  • f. Partijen zijn overeengekomen dat dit door [geïntimeerde] aan [productions] vof verschuldigde bedrag verrekend zou worden met, en dus in mindering zou komen op, het door [productions] vof voor de trailer aan [geïntimeerde] verschuldigde bedrag.
  • g. Bij brief van 13 december 2018 heeft de toenmalige gemachtigde van [geïntimeerde] [productions] vof erop gewezen, kort gezegd, dat [geïntimeerde] nog een bedrag van [productions] vof te vorderen heeft
  • h. Bij brief van 28 januari 2019 heeft [appellant 3] namens [productions] vof aan de toenmalige gemachtigde van [geïntimeerde] onder meer het volgende meegedeeld:
“Ik heb meneer [geïntimeerde] div malen geld geven hiervoor maar ben bang dat het nooit
Is afgeschreven bij hun”
- i. Bij brief van 8 februari 2019 heeft [productions] vof aan de toenmalige gemachtigde van [geïntimeerde] onder meer het volgende meegedeeld:
“Verder kan ik niet aan tonen zoals al eerder gezegd dat er onder hands betalingen hebben plaats gevonden heb er helaas geen afschrift van
Ik stel dan maar voor alleen de hoofdsom maar te gaan betalen en verder niets van kosten of rente”
- j. Partijen hebben geen overeenstemming bereikt.
Het geding bij de kantonrechter
6.2.1.
In de onderhavige procedure vorderde [geïntimeerde] bij inleidende dagvaarding hoofdelijke veroordeling van [productions] tot, samengevat, betaling van € 5.349,83, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 3.652,72 vanaf 22 oktober 2019 en met veroordeling van [productions] in de proceskosten.
Het gevorderde bedrag van € 5.349,83 is opgebouwd uit de volgende posten:
  • een hoofdsom van € 3.652,72;
  • € 593,23 ter zake buitengerechtelijke incassokosten;
  • € 1.103,88 aan wettelijke rente over de hoofdsom, berekend over de periode tot 22 oktober 2019.
6.2.2.
Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
De koopsom voor de in 2015 door [geïntimeerde] aan [productions] vof geleverde trailer bedroeg € 10.285,-- inclusief btw. Daarvan heeft [productions] € 7.232,78 voldaan door verrekening van de koopsom met de vordering die [productions] vof op [geïntimeerde] had ter zake de facturen uit 2014. Er resteert dus nog een bedrag van € 3.052,22 dat [productions] aan [geïntimeerde] moet voldoen.
Daarnaast heeft [geïntimeerde] voor in totaal € 600,50 aan bekeuringen ontvangen voor verkeersovertredingen die [productions] vof met de trailer heeft begaan. [productions] moet dat bedrag aan [geïntimeerde] vergoeden.
6.2.3.
[productions] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.4.
In het beroepen vonnis van 27 mei 2020 heeft de kantonrechter, samengevat, als volgt geoordeeld.
  • Gelet op de feiten en omstandigheden moet het er voor worden gehouden dat [productions] heeft erkend dat de koopprijs voor de trailer € 10.285,-- inclusief btw bedroeg. [productions] kan hier niet meer van terugkomen (rov. 4.2 eerste deel).
  • Er is niet gebleken dat [productions] de na verrekening resterende vordering heeft voldaan. De vordering is in zoverre toewijsbaar (rov. 4.2 tweede deel).
  • Wat [productions] in de conclusie van dupliek vanaf onderdeel 1.8 naar voren heeft gebracht, is te laat naar voren gebracht en moet buiten beschouwing blijven (rov. 4.2 voorlaatste volzin).
  • Ter zake de verkeersboetes is slechts de boete van € 67,50 toewijsbaar (rov. 4.3).
  • De buitengerechtelijke incassokosten zijn toewijsbaar (rov. 4.4).
  • De wettelijke handelsrente is toewijsbaar (rov. 4.5).
Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter [productions] hoofdelijk veroordeeld om aan [geïntimeerde] € 4.816,83 te betalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 3.119,72 vanaf 22 oktober 2019. De kantonrechter heeft [productions] voorts hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld, het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.
6.2.5.
Naar het hof begrijpt bestaat het bedrag van € 3.119,72, waarover de kantonrechter de wettelijke handelsrente heeft toegewezen, uit de twee navolgende posten:
  • € 3.052,22 aan restant koopsom voor de trailer;
  • € 67,50 ter zake de door [productions] aan [geïntimeerde] te vergoeden verkeersboete.
Het door de kantonrechter toegewezen bedrag van € 4.816,83 bestaat klaarblijkelijk uit de navolgende posten:
  • voormeld bedrag van € 3.119,72;
  • € 593,23 ter zake buitengerechtelijke incassokosten;
  • € 1.103,88 aan wettelijke rente over de hoofdsom, berekend over de periode tot 22 oktober 2019.
Het geding in hoger beroep
6.3.1.
[productions] vof heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd. [productions] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] , met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
6.3.2.
[geïntimeerde] heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het beroepen vonnis, met hoofdelijke veroordeling van [productions] in de proceskosten.
Bevoegdheid Nederlandse rechter en toepasselijkheid Nederlands recht.
6.4.1.
[geïntimeerde] en [appellant 3] wonen in België. Het geding heeft dus internationale aspecten, zodat het hof eerst moet onderzoeken of de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Die bevoegdheid is aanwezig omdat [appellant 3] ten tijde van de aanvang van het geding nog in Nederland woonde en de woonplaats van de gedaagde partijen in dit geval beslissend is voor de bevoegdheid van de rechter.
6.4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat Nederlands recht van toepassing is op hun geschil. Beide partijen hebben onder meer in het kader van grief 6 een beroep gedaan op bepalingen uit het Nederlandse Burgerlijk Wetboek.
De vordering ter zake verkeersboetes
6.5.
[productions] is in hoger beroep niet opgekomen tegen de gedeeltelijke toewijzing van de vordering van [geïntimeerde] ter zake verkeersboetes. [geïntimeerde] is niet opgekomen tegen de gedeeltelijke afwijzing van die vordering. De vordering ter zake verkeersboetes ligt in dit hoger beroep dus niet ter beoordeling voor aan het hof.
Met betrekking tot de grief 4: door [productions] te laat naar voren gebracht verweer?
6.6.1.
Het hof zal eerst grief 4 behandelen. Die grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat hetgeen [productions] in de conclusie van dupliek vanaf onderdeel 1.8 naar voren heeft gebracht, te laat naar voren is gebracht en buiten beschouwing moet blijven.
6.6.2.
Naar het oordeel van het hof kan in het midden blijven of de kantonrechter hetgeen in de conclusie van dupliek vanaf onderdeel 1.8 naar voren is gebracht, terecht buiten beschouwing heeft gelaten. Het staat [productions] in beginsel vrij om eventuele fouten die zij in het geding bij de kantonrechter zou hebben gemaakt, zoals het te laat naar voren brengen van stellingen, in hoger beroep te herstellen. [productions] heeft de stellingen die de kantonrechter buiten beschouwing heeft gelaten, in de memorie van grieven wederom naar voren gebracht. Dit heeft zij met name gedaan in de toelichting op grief 3. [geïntimeerde] heeft daar in de memorie van antwoord inhoudelijk op kunnen reageren. Het hof zal de stellingen daarom in de beoordeling betrekken bij de behandeling van grief 3. In zoverre slaagt grief 4.
Met betrekking tot de grieven 1 tot en met 3: welke koopsom zijn partijen overeengekomen voor de trailer?
6.7.1.
Het hof zal de grieven 1 tot en met 3 gezamenlijk behandelen. Door deze grieven wordt aan het hof naar de kern genomen de vraag voorgelegd welke koopsom partijen zijn overeengekomen voor de trailer. Volgens [geïntimeerde] bedroeg die koopsom € 10.285,-- inclusief btw. [productions] heeft dat betwist. Volgens [productions] zou [geïntimeerde] door levering van de trailer het bedrag van € 7.232,78 voldoen dat [productions] van [geïntimeerde] te vorderen had ter zake van 33 opeisbare facturen uit 2014, en zouden partijen dan ter zake van de trailer en de 33 facturen niets meer van elkaar te vorderen hebben.
6.7.2.
Omdat [geïntimeerde] zich beroept op de rechtsgevolgen van zijn stelling dat partijen voor de trailer een koopsom van € 10.285,-- inclusief btw zijn overeengekomen, draagt hij de bewijslast van die stelling. Dit volgt uit de in artikel 150 Rv neergelegde hoofdregel van bewijslastverdeling. Dat [productions] ter onderbouwing van haar verweer heeft gesteld dat de levering van de trailer zou gelden als betaling van de 33 facturen uit 2014 en dat partijen daarna niets meer van elkaar te vorderen zou hebben, betekent niet dat zij dit verweer moet bewijzen. Het ligt in beginsel slechts op de weg van [productions] om de stelling van [geïntimeerde] dat de koopsom voor de trailer € 10.285,-- inclusief btw bedroeg, gemotiveerd te betwisten, zo nodig door de levering van tegenbewijs. Voor zover [geïntimeerde] een andere bewijslastverdeling bepleit, moet zijn standpunt worden verworpen.
6.8.1.
De kantonrechter heeft overwogen dat [productions] niet heeft geprotesteerd tegen de factuur van 26 november 2015, en dat [productions] bij haar brieven van 28 januari 2019 en 8 februari 2019 heeft gesteld dat zij de vordering reeds contant heeft voldaan. Volgens de kantonrechter moet het er bij deze stand van zaken voor worden gehouden dat [productions] heeft erkend dat de koopprijs voor de trailer € 10.285,-- inclusief btw bedroeg, zodat [productions] niet meer toe levering van bewijs (hof: tegenbewijs) hoeft te worden toegelaten. [productions] is in de toelichting op haar grieven 1 tot en met 3 tegen dit oordeel opgekomen.
6.8.2.
Het hof stelt daarover voorop dat in elk geval geen sprake is van een gerechtelijke erkentenis als bedoeld in artikel 154 lid 1 Rv. De gedragingen waarin volgens de kantonrechter een erkenning besloten ligt, hebben plaatsgevonden vóór aanvang van deze gerechtelijke procedure. Dat brengt mee dat de beperking die in artikel 154 lid 2 Rv is gesteld aan de mogelijkheid tot het herroepen van een gerechtelijke erkentenis, in dit geval niet van toepassing is. Een buitengerechtelijke erkentenis levert slechts vrij bewijs op, waarbij het aan de rechter is om het bewijs op de voet van artikel 152 lid 2 Rv te waarderen. De bewijslast van de beweerdelijk erkende feiten blijft in een geval als dit rusten op de partij die zich op de erkenning beroept ( [geïntimeerde] ). Indien [productions] de stelling van [geïntimeerde] over de hoogte van de koopsom buiten rechte heeft erkend, levert dat in beginsel wel een sterke aanwijzing op voor de juistheid van die stelling.
6.8.3.
[productions] heeft uitdrukkelijk betwist dat zij de stelling van [productions] over de hoogte van de koopsom, of met andere woorden de juistheid van de factuur van 26 november 2015, heeft erkend. Volgens [productions] verkeerde zij na ontvangst van de sommatie van de toenmalige gemachtigde van [geïntimeerde] van 13 december 2018 in de veronderstelling dat die sommatie betrekking had op een andere trailer, die zij op 10 augustus 2017 had gekocht en waarvan de financiële afwikkeling eveneens via [geïntimeerde] liep. [productions] heeft in dit kader ook gewezen op het tijdsverloop tussen de factuur van 26 november 2015 en de sommatie van 13 december 2018.
6.8.4.
Het hof constateert dat in de sommatie die de toenmalige gemachtigde van [geïntimeerde] op 13 december 2018 aan [productions] heeft verzonden, uitdrukkelijk is vermeld dat die sommatie betrekking heeft op een bedrag dat [geïntimeerde] nog van [productions] vof te vorderen heeft “ter zake van de verkoop van een trailerkast ( [merk] 3 asser kastetrailer [kenteken] ) in 2015.” Gelet hierop komt de stelling van [productions] dat zij meende dat de sommatie betrekking had op een andere trailer, niet logisch over. Daar staat echter tegenover dat de sommatie pas meer dat drie jaar na de verzending van de factuur is verzonden. Het is niet onvoorstelbaar dat [productions] door dit tijdsverloop op het verkeerde been is gezet, en niet adequaat heeft gereageerd. De bewoordingen die [productions] in haar brieven van 28 januari 2019 en 8 februari 2019 heeft gebruikt, zijn bovendien beknopt en daardoor niet geheel duidelijk. Een uitdrukkelijke en zonder voorbehoud gegeven erkenning van de juistheid van de factuur van 26 november 2015 valt er niet in te lezen. Het hof acht de bovengenoemde feiten en omstandigheden in elk geval onvoldoende om voorshands bewezen te kunnen achten dat partijen voor de verkoop van de trailer in 2015 een door [productions] te betalen koopsom van € 10.285,-- inclusief btw zijn overeengekomen. Het hof neemt hier ook bij in aanmerking dat [geïntimeerde] na verzending van de factuur van 26 november 2015 meer dan drie jaar lang niet heeft gerappelleerd ter zake het in zijn visie na verrekening met de 33 facturen uit 2014 nog resterende bedrag van € 3.052,22. Als de stelling van [geïntimeerde] juist zou zijn, en [productions] het laatstgenoemde bedrag nog daadwerkelijk verschuldigd was, zou het voor de hand hebben gelegen dat [geïntimeerde] [productions] eerder schriftelijk had gesommeerd tot betaling van dat bedrag. [geïntimeerde] heeft geen overtuigende verklaring gegeven voor uit niet eerder sommeren van [productions] tot betaling, en dit doet afbreuk aan de stellingen van [geïntimeerde] .
6.8.5.
[geïntimeerde] heeft bij de conclusie van repliek schriftelijke getuigenverklaringen overgelegd van [persoon A] en [persoon B] . [geïntimeerde] heeft voorts bij memorie van antwoord een getuigenverklaring van [persoon C] en een getuigenverklaring van mevrouw [persoon D] en mevrouw [persoon E] overgelegd. Het hof acht deze schriftelijke verklaringen, die niet ten overstaan van een rechter zijn afgelegd, voorshands onvoldoende overtuigend om [geïntimeerde] geslaagd te achten in het bewijs van zijn stelling over de overeengekomen koopsom.
6.8.6.
Het bovenstaande brengt mee dat de grieven 1 tot en met 3 terecht zijn voorgedragen. De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] ten onrechte toegewezen zonder nader bewijs van [geïntimeerde] te verlangen.
6.8.7.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep geen bewijsaanbod gedaan. In het geding bij de kantonrechter heeft [geïntimeerde] echter meermaals aangeboden zijn stellingen door getuigenverhoren te bewijzen. Omdat de grieven van [productions] terecht zijn voorgedragen en het geschil ter verdere behandeling bij het hof voorligt, moet dat bewijsaanbod in hoger beroep als herhaald en ingelast worden beschouwd. Het hof zal [geïntimeerde] daarom toelaten om te bewijzen dat hij met [productions] vof voor de verkoop van de trailer in 2015 een door [productions] vof te betalen koopsom van € 10.285,-- inclusief btw is overeengekomen.
6.8.8.
Het hof zal elk verder oordeel over de grieven 1 tot en met 3 aanhouden.
Met betrekking tot:
  • grief 5: buitengerechtelijk kosten
  • grief 6: wettelijke handelsrente
  • grief 7: proceskosten
6.9.
De grieven 5, 6 en 7 zijn gericht tegen de beslissingen van de kantonrechter over respectievelijk de buitengerechtelijke kosten, wettelijke handelsrente en proceskosten. Het hof zal elk oordeel over deze grieven aanhouden tot na de bewijslevering.
Tussenconclusie
6.10.1.
Uit het bovenstaande volgt dat [geïntimeerde] moet worden toegelaten tot bewijslevering.
6.10.2.
Het financieel belang van deze zaak is relatief gering. Het hof geeft partijen in overweging om in overleg te treden over een minnelijke regeling waarmee dit geschil kan worden beëindigd, teneinde zich de relatief hoge kosten van getuigenverhoren te besparen.
6.10.3.
Het hof zal elke verdere beslissing nu aanhouden.

7.De uitspraak

Het hof:
laat [geïntimeerde] toe om te bewijzen dat hij met [productions] vof voor de verkoop van de trailer van het merk [merk] met kenteken [kenteken] in 2015 een door [productions] vof te betalen koopsom van € 10.285,-- inclusief btw is overeengekomen;
bepaalt, voor het geval [geïntimeerde] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. I.B.N. Keizer als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 29 maart 2022 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de advocaat van [geïntimeerde] bij zijn opgave op genoemde roldatum een fotokopie van het procesdossier zal overleggen;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [geïntimeerde] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, L.S. Frakes en M.B.M. Loos en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 maart 2022.
griffier rolraadsheer