ECLI:NL:GHSHE:2022:843

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
200.276.795_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van West Plant Limburg B.V. (hierna: WPL) tegen de curator in het faillissement van een gefailleerde. Het hoger beroep was ingeleid op 31 maart 2020 tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, dat op 3 maart 2020 was gewezen. Tijdens de procedure in hoger beroep heeft WPL op 16 februari 2022 laten weten haar vorderingen in te trekken, met instemming van de curator. Dit leidde tot de conclusie dat WPL niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in het hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat er geen grieven meer door WPL tegen het bestreden vonnis zijn opgeworpen, wat resulteert in de niet-ontvankelijkheid van WPL. Daarnaast heeft het hof WPL veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 1.727,00 aan griffierecht en € 4.851,00 aan salaris advocaat. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 maart 2021.

De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van grieven in hoger beroep en de gevolgen van het intrekken van vorderingen. Het hof heeft de kosten van de procedure vastgesteld volgens het Liquidatietarief voor rechtbanken en gerechtshoven, waarbij is opgemerkt dat er geen punt is toegekend voor de niet-gehouden mondelinge behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.276.795/01
arrest van 15 maart 2021
in de zaak van
West Plant Limburg B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als WPL,
advocaat: mr. J.A. Bloo te Venlo,
tegen
[geïntimeerde] , in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [gefailleerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de curator,
advocaat: mr. R.A.D. Blaauw te Rotterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 31 maart 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 3 maart 2020, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen WPL als eiseres en de curator als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/273659 / KG ZA 20-29)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven, tevens houdende vermeerdering van eis, met producties;
  • de memorie van antwoord tevens houdende akte uitlating vermeerdering van eis, met producties;
  • de op 10 september 2021 bij brief van WPL ontvangen producties, die WPL ter gelegenheid van de op 24 september 2021 geplande mondelinge behandeling bij akte in het geding wilde brengen.
2.2.
De op 24 september 2021 geplande mondelinge behandeling heeft geen doorgang gevonden vanwege ziekte van de bestuurder van WPL. Vervolgens was op 17 februari 2022 opnieuw een mondelinge behandeling gepland. Op 16 februari 2022 hebben partijen het hof laten weten dat WPL haar vorderingen in het hoger beroep intrekt en dat de curator daarmee instemt, en dat partijen het hof verzoeken WPL te veroordelen in de kosten van de procedure. Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Het hof begrijpt uit de mededelingen van partijen dat WPL geen grieven tegen het bestreden vonnis meer wenst op te werpen. Dit betekent dat WPL niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep. WPL zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Volgens het Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven wordt voor een mondelinge behandeling 1 punt toegekend. Aangezien de mondelinge behandeling niet heeft plaatsgevonden, zal dit punt niet worden toegekend. Uitsluitend voor de memorie van antwoord zal één punt volgens tarief VII worden toegekend. Dit betekent dat de kosten van het hoger beroep aan de zijde van de curator als volgt worden begroot:
  • Griffierecht € 1.727,00
  • Salaris advocaat (1 punt x tarief VII € 4.851,00) € 4.851,00

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart WPL niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
veroordeelt WPL, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van de curator op € 1.727,00 aan griffierecht en € 4.851,00 aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. van Rijkom, N.W.M. van den Heuvel en M.C. Schepel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 maart 2021.
griffier rolraadsheer