In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van West Plant Limburg B.V. (hierna: WPL) tegen de curator in het faillissement van een gefailleerde. Het hoger beroep was ingeleid op 31 maart 2020 tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, dat op 3 maart 2020 was gewezen. Tijdens de procedure in hoger beroep heeft WPL op 16 februari 2022 laten weten haar vorderingen in te trekken, met instemming van de curator. Dit leidde tot de conclusie dat WPL niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in het hoger beroep.
Het hof heeft vastgesteld dat er geen grieven meer door WPL tegen het bestreden vonnis zijn opgeworpen, wat resulteert in de niet-ontvankelijkheid van WPL. Daarnaast heeft het hof WPL veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 1.727,00 aan griffierecht en € 4.851,00 aan salaris advocaat. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 maart 2021.
De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van grieven in hoger beroep en de gevolgen van het intrekken van vorderingen. Het hof heeft de kosten van de procedure vastgesteld volgens het Liquidatietarief voor rechtbanken en gerechtshoven, waarbij is opgemerkt dat er geen punt is toegekend voor de niet-gehouden mondelinge behandeling.