In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013, die sinds 15 augustus 2019 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI) Stichting Jeugdbescherming Brabant. De moeder heeft in eerste aanleg verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 augustus 2021 te vernietigen, waarin de ondertoezichtstelling van [minderjarige] werd verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing werd gegeven. De moeder stelt dat er geen ernstige bedreiging is voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] en dat zij in staat is om voor haar te zorgen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder haar positieve ontwikkelingen toegelicht, waaronder haar behandeling bij GGzE en haar wens om in een moeder/kind huis te verblijven.
De GI heeft echter betoogd dat er wel degelijk sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat de moeder onvoldoende meewerkt aan de hulpverlening. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat er positieve ontwikkelingen zijn aan de kant van de moeder, maar dat er ook nog veel onzekerheden zijn. Het hof heeft daarom de GI opgedragen om alsnog een perspectiefonderzoek uit te voeren, waarbij ook de mogelijkheid van een plaatsing in een moeder/kind huis moet worden onderzocht. De beslissing van het hof houdt in dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing worden verlengd, maar dat er ruimte is voor een herbeoordeling van de situatie van [minderjarige] in de toekomst.