ECLI:NL:GHSHE:2022:782

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
200.297.910_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging ontzegging omgang en wijziging naar eenhoofdig gezag

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de bekrachtiging van een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de man het recht op omgang met zijn kinderen is ontzegd en het gezag over de kinderen is gewijzigd naar eenhoofdig gezag voor de vrouw. De zaak betreft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die respectievelijk in 2009 en 2012 zijn geboren. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft in zijn beroepschrift verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen, terwijl de vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft verzocht om het hoger beroep van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. De kinderen wonen bij de vrouw en hebben sinds oktober 2018 geen contact meer met de man. De rechtbank had eerder bepaald dat het gezag over de kinderen voortaan alleen aan de vrouw toekomt, en dat de man voor onbepaalde tijd het recht op omgang met de kinderen is ontzegd. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders, en dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat het gezag bij de vrouw blijft. De man heeft geen inzicht getoond in de impact van zijn gedrag op de kinderen en de vrouw, en de kinderen hebben behoefte aan rust en duidelijkheid. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 10 maart 2022
Zaaknummer: 200.297.910/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/382187 / FA RK 21-615
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw
,
advocaat: mr. J.A.E. van Raak-Kuiper.
Deze zaak gaat over:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 28 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 juli 2021, heeft de man het hof verzocht voormelde beschikking integraal te vernietigen en, opnieuw beschikkende, zo nodig onder aanvulling of verbetering van rechtsgronden:
I. het verzoek van de vrouw om het gezamenlijk gezag te beëindigen en haar te belasten met het eenhoofdig gezag, af te wijzen;
II. het verzoek van de vrouw om de man het recht op omgang met de kinderen voor onbepaalde tijd te ontzeggen, af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 september 2021, heeft de vrouw het hof verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep als zijnde ongegrond en/of onbewezen;
- het hoger beroep van de man af te wijzen en de bestreden beschikking, zonodig onder verbetering of aanvulling van de gronden, te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 21 september 2021, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de man af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 januari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. Van Kerkhof;
-de vrouw, bijgestaan door mr. Van Raak-Kuiper;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en is na de mondelinge behandeling gehoord.
Het hof heeft aan partijen en overige belanghebbenden een samenvatting van het gesprek met [minderjarige 1] gestuurd en aan hen de gelegenheid geboden daarop te reageren.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 14 april 2021;
- een brief van de raad d.d. 20 januari 2022;
- een V-formulier van de advocaat van de vrouw d.d. 24 januari 2022;
- een V-formulier met bijlage van de advocaat van de man d.d. 25 januari 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats];
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats].
De man heeft de kinderen erkend. Partijen hebben tot de datum van de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag over de kinderen uitgeoefend.
De kinderen wonen bij de vrouw. Zij hebben sinds oktober 2018 geen contact met de man.
3.2.
De kinderen zijn sinds 7 februari 2019 onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd bij beschikking van de rechtbank van 14 april 2021 tot 18 april 2022.
3.3.
Bij beschikking van 7 mei 2019 heeft de rechtbank:
- het verzoek van de vrouw om de man het recht op contact tussen hem en de kinderen te ontzeggen afgewezen;
- het verzoek van de man om partijen te verwijzen naar het mediationbureau voor het deelnemen aan Intensieve Oudergesprekken afgewezen;
- omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en de kinderen voorlopig bepaald, dat zolang er sprake is van een ondertoezichtstelling van de kinderen, de omvang en frequentie van de contacten tussen de kinderen en de man door de GI wordt bepaald en dat de GI de volledige regie daarover heeft;
- bepaald dat de vrouw de man uiterlijk eenmaal per kwartaal schriftelijk, dan wel elektronisch informeert omtrent belangrijke gebeurtenissen met betrekking tot de kinderen, een en ander nader in onderling overleg door partijen te regelen;
- die beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- de behandeling van de zaak ten aanzien van het gezag en de definitieve contactregeling voor het overige aangehouden tot 5 november 2019 pro forma, in afwachting van een verslag van de GI over het verloop van hulp en contact en de reactie van (de advocaten) van partijen op dat verslag;
- iedere verdere beslissing aangehouden.
3.4.
Bij nadere beschikking van 9 maart 2020 heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw tot wijziging van het gezag naar eenhoofdig gezag en haar verzoek om de man het recht op contact met de kinderen voor ten minste zes maanden te ontzeggen, afgewezen. Tevens heeft de rechtbank het verzoek van de man tot vaststelling van een definitieve zorgregeling afgewezen.
3.5.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 28 april 2021 heeft de rechtbank:
- bepaald dat het gezag over de kinderen voortaan de vrouw alleen toekomt;
- de man met ingang van die beschikking voor onbepaalde tijd het recht op omgang met de kinderen ontzegd;
- bepaald dat de vrouw de man uiterlijk eenmaal per kwartaal schriftelijk, dan wel elektronisch, informeert over belangrijke gebeurtenissen met betrekking tot de kinderen;
- het meer of anders verzochte afgewezen.
ten aanzien van de ontvankelijkheid
3.6.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling haar verweer ten aanzien van de ontvankelijkheid ingetrokken. Het hof zal de man in zijn verzoeken ontvangen.
ten aanzien van het gezag
3.7.
De man kan zich met de beslissing tot wijziging van gezag niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De man voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Aan de voorwaarden voor wijziging van het gezamenlijk gezag is niet voldaan. Er is geen noodzaak voor beëindiging van het gezag van de man. De man berust in het feit dat er nu geen contact is tussen hem en de kinderen en dat de vrouw de dagelijkse beslissingen over de kinderen neemt. Er is geen sprake van groot onderling wantrouwen tussen partijen. Omdat de man zelf geen contact heeft met de kinderen en hij van de vrouw onvoldoende informatie over de kinderen ontvangt, heeft hij zich door derden nader laten informeren bij te nemen gezag beslissingen. Dit kan hem niet worden verweten. Hij heeft na ontvangst van nadere informatie altijd toestemming aan de vrouw gegeven om de gezag beslissingen te nemen die zij voor ogen heeft. Door de vrouw zelf genomen beslissingen heeft hij nooit willen aantasten of terugdraaien. De man heeft zijn persoonlijke hulpverlening bij Fivoor doorlopen. De kinderen hebben nimmer hinder gehad van de situatie dat beide partijen nog belast waren met het gezag. Aan het klemcriterium van artikel 1:251a BW is niet voldaan.
Gezamenlijk gezag is in de huidige omstandigheden voor de man de enige mogelijkheid om nog iets van het opgroeien van de kinderen mee te krijgen. Als het hof de bestreden beslissing in stand laat, raakt hij verstoten van informatie en kan hij niet meer aansluiten bij de belevingswereld van de kinderen.
Eerst had een raadsonderzoek moeten plaatsvinden voordat een beslissing genomen werd.
De raad was eerder van mening dat het gezamenlijk gezag niet behoeft te eindigen. De wijze van gezagsuitoefening die de raad destijds voor ogen had, een passieve vorm van ouderlijk gezag, is wat de man betreft de komende jaren nog steeds uitvoerbaar. Als de GI voor de man nog hulpverlening van Fivoor nodig acht, bijvoorbeeld voor reflectie, dan is hij bereid dat te volgen. De man wil met de vrouw deelnemen aan een traject dat gericht is op oudercommunicatie. De GI heeft in het kader van de ondertoezichtstelling daar eerder weinig aandacht voor gehad, doordat zij (enkel) heeft ingezet op traumabehandeling van de kinderen. Als in de toekomst de situatie verbetert, zal hij mogelijk een meer actieve vorm van gezag kunnen uitoefenen.
3.9.
De vrouw voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Tijdens en na de beëindiging van de relatie tussen partijen is sprake geweest van huiselijk geweld, spanningen en bedreigingen. De kinderen zijn hiervan getuigen geweest, met name [minderjarige 1]. Voor beide kinderen is hulpverlening ingezet (geweest). Ook door eigen ervaringen van de kinderen met de man, willen zij al lange tijd geen omgang met de man.
Partijen zijn niet in staat om in onderling overleg tot beslissingen over de kinderen te komen. Er is geen enkel onderling vertrouwen tussen hen. De vrouw kan niet met de man in gesprek na alles wat er is gebeurd. De man heeft geen vertrouwen in de vrouw en de hulpverlening. Hij wil zelf een oordeel vormen, gaat op zoek naar aanvullende informatie en benadert derden. Bij het vragen van toestemming voor een paspoort en een vakantie voor de kinderen heeft dit voor problemen gezorgd, alsook bij de inschrijving van [minderjarige 2] op een andere school. De man heeft een gebrek aan zelfinzicht. Zonder inbreng van de GI kan de vrouw niet met de man praten over zaken die het gezag raken. De kinderen zitten klem en hebben behoefte aan rust. Zij hebben die rust eerder niet ervaren, doordat de man hun keuzes niet kon respecteren en hun belang niet voorop kon stellen. Na de beschikking van de rechtbank tot wijziging van het gezag laten de kinderen een positieve ontwikkeling zien. Zij ervaren meer rust en veiligheid doordat zij weten dat de man geen zeggenschap meer over hen heeft en zij zich gehoord voelen.
Niet te verwachten is dat binnen afzienbare tijd voldoende verbetering kan komen in de onderlinge verstandhouding en oudercommunicatie tussen partijen. Aan de inzet van hulpverlening heeft de vrouw afgelopen jaren steeds medewerking verleend, maar dit heeft niet tot een verbetering geleid. Het is voor de vrouw niet meer mogelijk om met de man te communiceren.
3.10.
De GI voert in haar verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De communicatie tussen partijen verloopt via de GI. De vrouw heeft geen vertrouwen in de man door het dwingende en veeleisende gedrag wat hij al lange tijd laat zien. De man heeft ook veel wantrouwen richting de vrouw. Hij vindt de informatievoorziening door de vrouw aan hem onvoldoende, terwijl de vrouw hem conform de beslissing van de rechtbank informeert.
Er is geen directe communicatie tussen partijen en zij kunnen geen gezamenlijke besluiten nemen in het belang van de kinderen. Anders dan de man ziet de vrouw geen mogelijkheden voor het opstarten van onderlinge gesprekken. Wanneer er sprake is van fysiek contact, bijvoorbeeld bij zittingen, heeft de vrouw last van herbelevingen en nachtmerries. Zij is bekend met PTSS en zal nog traumaverwerking moeten ondergaan. De man is gestopt met zijn behandeling bij Fivoor, omdat hij van mening was geen hulpvragen meer te hebben. De inzet van een traject ouderbemiddeling of een mediationtraject kan niet aan de orde zijn bij de vorm van partnergeweld dat heeft plaatsgevonden.
Tot 18 april 2021 heeft de GI de man meegenomen in de besluiten rondom de kinderen. Bij de inzet van hulpverlening voor de kinderen heeft de man uiteindelijk zijn medewerking verleend, maar de tussenkomst van de GI is hierbij noodzakelijk geweest om uitleg te geven en om de man te helpen om in het belang van de kinderen te denken. Een voorbeeld hiervan is dat ten aanzien van de schoolwisseling van [minderjarige 2] er diverse instanties aan te pas moesten komen om de man te kunnen overtuigen. De gang van zaken belemmert de vrouw in haar taak als verzorgende ouder.
De kinderen laten sinds de wijziging van het gezag een positieve ontwikkeling zien. Zij ervaren rust. [minderjarige 1] heeft eerder traumabehandeling gehad. De terugval die hij laat zien wordt minder. Voor hem is belangrijk dat de druk, die hij door het mede gezag van de man ervaart, weg is. Op dit moment heeft hij geen hulpverlening. [minderjarige 2] volgt speltherapie en heeft daar baat bij.
3.11.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd de bestreden beschikking wat betreft het gezag in stand te laten. De visie van de raad uit 2019 is niet op de huidige situatie toepasbaar. Er is een proces doorlopen. De kinderen zijn hard aan de slag gegaan met hun trauma’s en hetgeen zij hebben meegemaakt. De beschikking geeft aan de kinderen de duidelijkheid die zij nodig hebben. Ook geeft de beschikking rust in de gezinssituatie, wat in het belang van de kinderen is. Die duidelijkheid en rust hebben de kinderen nodig om aan hun eigen ontwikkeling toe te kunnen komen.
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.1.
Ingevolge artikel 1:253n lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
In artikel 1:253n lid 2 BW is bepaald dat artikel 1:251a lid 1 BW van overeenkomstige toepassing is. Op grond van laatstgenoemde bepaling kan de rechter bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.12.2.
Ter beoordeling aan het hof ligt voor de vraag of de rechtbank op juiste gronden het gezamenlijk gezag van partijen over de kinderen heeft beëindigd en aan de vrouw alleen het gezag heeft opgedragen.
3.12.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten van artikel 1:251a lid 1 BW. In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.
3.12.4.
De kinderen hebben een zeer belast verleden. Zij zijn een lange periode geconfronteerd met de strijd tussen partijen en hebben in het contact met de man onveiligheid ervaren. Vanaf oktober 2018 is er geen contact meer tussen de man en de kinderen. Ook na de hulpverlening die afgelopen jaren voor de kinderen is ingezet, willen zij geen contact met de man.
[minderjarige 1] heeft traumabehandeling gehad. Uit het overgelegde behandelverslag van Impegno van 22 februari 2021 komt naar voren dat op de momenten dat er onrust speelt of er grote veranderingen plaatsvinden, zijn gevoelens van onveiligheid en angsten richting de man weer sterk naar voren komen. [minderjarige 1] voelt zich niet met rust gelaten door de man en is nog steeds op zijn hoede dat er weer vervelende dingen kunnen gaan gebeuren. Uit de verklaringen van de GI en [minderjarige 1] bij het hof komt ook naar voren dat het belangrijk voor [minderjarige 1] is dat de druk die het gezamenlijk gezag meebrengt, weg is.
Uit de eindevaluatie van 19 februari 2021 met betrekking tot de therapie die [minderjarige 2] bij SPEL heeft gehad, blijkt dat [minderjarige 2] nog steeds angst heeft om de man te zien en de situatie voor haar onveilig voelt. De aan haar geadviseerde speltherapie volgt [minderjarige 2] nog.
De kinderen hebben rust en duidelijkheid nodig om aan hun ontwikkeling toe te kunnen komen.
3.12.5.
Het in stand laten van het gezamenlijk gezag, terwijl partijen niet in staat zijn met elkaar te communiceren en de man zelf geïnformeerd wil worden, leidt onder deze omstandigheden tot een onzekerheid voor de kinderen die zij in het licht van het voorgaande niet aan kunnen.
De man heeft eerder bij te nemen gezag beslissingen (aanvullende) informatie ingewonnen bij derden over de kinderen om zelf een oordeel te kunnen vormen. Hij stelt in hoger beroep dat hem dat niet verweten kan worden wanneer hij onvoldoende geïnformeerd wordt door de vrouw. De man toont daarbij geen reflectie wat zijn handelen voor de kinderen en de vrouw betekent. Door het handelen van de man worden de kinderen (indirect) met de hem geconfronteerd en wordt de vrouw belemmerd in haar taak als verzorgende ouder. Er is geen enkele zekerheid dat de man zich bij behoud van het gezag anders zal opstellen. Ook in hoger beroep is gebleken dat sprake is van onderling wantrouwen tussen partijen en dat zij niet met elkaar kunnen communiceren. Voor verbetering van die communicatie worden vanuit de GI op dit moment geen mogelijkheden gezien. Tot de bestreden beschikking was de tussenkomst van de GI noodzakelijk bij het nemen van gezag beslissingen, mede om de man te helpen om in het belang van de kinderen te denken.
3.12.6.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er een onaanvaardbaar risico is dat bij instandhouding van het gezamenlijk gezag van partijen de kinderen klem of verloren raken en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt. De beslissing dat het gezag over de kinderen voortaan alleen aan de vrouw toekomt zal het hof daarom bekrachtigen.
3.12.7.
Het hof ziet geen aanleiding om een raadsonderzoek te gelasten, zoals door de man is verzocht. Het hof acht zich voldoende geïnformeerd om te beslissen over het gezag. Bovendien acht het hof het in strijd met de belangen van de kinderen om hen te betrekken in een zodanig onderzoek. Een raadsonderzoek zal leiden tot onrust en onduidelijkheid voor de kinderen, terwijl het in hun belang is dat er rust komt.
ten aanzien van de ontzegging van het recht op omgang
3.13.
De man kan zich met de beslissing tot ontzegging van zijn recht op omgang met de kinderen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.14.
De man voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De man heeft jarenlang moeten wachten op contactherstel met de kinderen. Hij heeft zich geduldig opgesteld en een hulpverleningstraject bij Fivoor gevolgd, maar dit mocht niet baten. De raad heeft in 2019 gewaarschuwd voor ouderverstoting. Ondanks dat de kinderen volgens de raad in de gelegenheid zouden moeten worden gesteld om hun beeld van de man te corrigeren en de vrouw tegenover de raad heeft aangegeven dat zij kan instemmen met contactherstel, vaart de GI haar eigen koers. Er is nooit ingezet geweest op intensieve ouderschapgesprekken. Het gevolg hiervan is dat de vrouw moeilijk toestemming kan geven voor contact van de man met de kinderen en de kinderen de man zijn gaan demoniseren. De GI heeft vervolgens geen reden meer gezien om in te zetten op contactherstel.
De man hoopt dat contact tussen hem en de kinderen op een bepaald moment weer mogelijk zal zijn. De verplichting voor de GI om de mogelijkheid van contactherstel te onderzoeken is er nog steeds. Tot die tijd berust hij er in dat hij geen contact heeft. Hij neemt een ‘rol op afstand’ in en zal de kinderen niet opzoeken. Nu hij deze houding heeft aangenomen is er geen reden om het recht op omgang met de kinderen voor onbepaalde tijd te ontzeggen.
3.15.
De vrouw voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Uit de eerdere beschikkingen van de rechtbank komt naar voren dat contactherstel voor de kinderen pas mogelijk is na een afronding door hen van EMDR therapie en dat therapie pas zin heeft vanuit een stabiele situatie. Ook diende de man eerst zijn behandeling inzake emotieregulering af te ronden. De man heeft echter onverminderd getracht het contact met de kinderen af te dwingen. Iedere poging van de man heeft veel onrust teweeg gebracht. De kinderen hebben door het verleden en het feit dat de man steeds onverwacht opdook trauma’s opgelopen. Zij hebben beide expliciet aangegeven dat zij geen contact wensen met de man. De kinderen zijn bang voor de man en telkens als de man in beeld komt is er sprake van een terugval bij hen. Contactherstel is niet mogelijk gelet op de felle weerstand bij de kinderen. De inzet van adequate hulpverlening heeft niet geleid tot enige ruimte bij de kinderen daartoe. Het is in het belang van de kinderen dat zij de nodige rust krijgen om aan zichzelf te werken en opdat zij toekomen aan een positieve ontwikkeling. Beide kinderen verdienen het om een onbezorgde schooltijd te hebben, zonder de zorgen over het verleden en over hun veiligheid te moeten dragen. De vrouw is er niet gerust op dat de man zijn eigen behoeftes aan de kant kan zetten. De man zoekt nog steeds (via derden) contact.
Er is daarom sprake van een ontzeggingsgrond in die zin dat het contact met de man ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de kinderen dan wel dat de omgang tussen de man en de kinderen in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen.
3.16.
De GI voert – samengevat – het volgende aan.
Gedurende de ondertoezichtstelling is adequate hulpverlening ingezet voor beide kinderen waarin contactherstel met de man aan bod is gekomen. Beide kinderen laten geen enkele ruimte voor de man en zijn familie zien. De vrouw heeft de kinderen meerdere malen emotionele toestemming gegeven voor een vorm van contact met de man. [minderjarige 1] voelt zich niet serieus genomen, omdat hij al langere tijd stelt dat hij geen contact wil. Met [minderjarige 1] is daarom niet gewerkt aan contactherstel. Met [minderjarige 2] is daaraan wel gewerkt, omdat zij aanvankelijk nog enige ruimte liet zien. Gedurende het traject dat voor [minderjarige 2] is gestart liet [minderjarige 2] ook weten geen contact met de man te willen. De GI concludeert dat het werken aan contactherstel niet langer in het belang van de kinderen is. De afwijzing van de man en zijn familie door de kinderen is in de visie van de GI gerechtvaardigd vanwege bepaald gedrag van de man in het verleden en de impact die dit, tot op de dag van vandaag op de kinderen heeft.
De man heeft zich afgelopen periode onthouden van het zoeken van direct contact met de kinderen, maar hij heeft zich wel ingezet om te zorgen voor indirect contact via derden. Een voorbeeld hiervan is het inzetten van een klasgenootje van [minderjarige 1].
De GI gunt beide kinderen de rust die zij hard nodig hebben aangezien zij nog slechts gedeeltelijk de ingrijpende gebeurtenissen hebben verwerkt middels traumatherapie. De GI ziet dat de kinderen een positieve ontwikkeling aan het doormaken zijn, zeker nu er sprake is van een contactverbod van de man jegens hen. [minderjarige 1] is steeds beter in staat om zijn angsten onder controle te krijgen. [minderjarige 2] is een evenwichtiger meisje dat meer voor zichzelf durft op te komen.
3.17.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd de bestreden beschikking wat betreft de ontzegging van het recht op omgang in stand te laten. De kinderen hebben door de gebeurtenissen in het verleden veel onveiligheid ervaren. De impact van die gebeurtenissen op de kinderen is groot. Het ontbreekt de man aan inzicht wat die impact is geweest en aan zelfreflectie. Hij heeft zich niet zodanig bij de problematiek van de kinderen kunnen aansluiten, dat voldoende veiligheid is gecreëerd om contactherstel mogelijk te maken. De beschikking geeft aan de kinderen de duidelijkheid die zij nodig hebben.
3.18.
Het hof overweegt als volgt.
3.18.1.
Op grond van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Ingevolge lid 2 stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Volgens het bepaalde in lid 3 ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.18.2.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof deugdelijk gemotiveerd waarom de rechtbank de man het recht op omgang heeft ontzegd. Het hof schaart zich, na eigen onderzoek, achter de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking over waarom de omgang in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen en maakt die tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd.
3.18.3.
De man voert aan dat hij er in berust dat hij geen contact heeft met de kinderen en de kinderen niet zal opzoeken, maar dit is gelet op de belangen van de kinderen onvoldoende. Zoals hiervoor onder 3.12.4. is overwogen, hebben de kinderen een zeer belast verleden en onveiligheid in het contact met de man ervaren. Ondanks de hulpverlening die is ingezet voor de kinderen, ervaren zij angst en weerstand richting de man en is bij hen geen ruimte ontstaan voor contactherstel met hem. Dit blijkt uit de overgelegde verslagen van de ingezette hulpverlening, alsook uit de verklaringen van de GI, de moeder en [minderjarige 1] in hoger beroep.
Bij [minderjarige 1] wordt gezien dat hij profijt heeft gehad van zijn traumabehandeling. Hij heeft wel nog steeds last van terugvallen als hij met zaken wordt geconfronteerd die met de man te maken hebben, maar deze terugvallen worden minder. Aan [minderjarige 1] wordt de ruimte geboden om hierin zelf een weg te vinden. Ook bij [minderjarige 2] wordt gezien dat zij baat heeft bij haar behandeling. De bestreden beschikking heeft rust voor de kinderen gebracht en zij laten een positieve ontwikkeling zien. De kinderen hebben onverminderd behoefte aan de ontstane rust en duidelijkheid over het contact met de man. Onzekerheid over het recht op omgang van de man kunnen de kinderen niet aan. Dit geldt temeer nu de man kennelijk nog steeds via derden contact zoekt.
De man heeft verzocht om nieuwe hulpverlening in te zetten om contact met de vrouw en (op termijn) met de kinderen te bewerkstelligen, maar daarmee beoogt hij een rol die hij niet kan krijgen. Het hof gaat daarom aan dit verzoek voorbij.
De slotsom
3.19.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen voor zover het de beslissingen over het gezag en de omgang betreft.
3.20.
De man heeft verzocht de bestreden beschikking integraal te vernietigen, maar heeft geen grieven gericht tegen de beslissing over de informatieregeling. Voor zover het hoger beroep van de man wel tegen die beslissing is gericht, zal het hof dat afwijzen.
3.21.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 28 april 2021;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, E.M.C. Dumoulin en H.M.A.W. Erven en is op 10 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.