ECLI:NL:GHSHE:2022:778

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
200.303.661_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging en beëindiging van ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van gezagskwesties

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2010, die sinds 28 september 2020 onder toezicht staat van Jeugdbescherming Brabant. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 september 2021 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling werd verlengd tot 28 september 2022. De moeder stelt dat er geen actuele ontwikkelingsbedreiging meer is en dat de doelen van de ondertoezichtstelling zijn behaald. De vader van de minderjarige is erkend en de ouders hebben een ouderschapsplan opgesteld.

De GI heeft in haar verweerschrift aangegeven dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft, ondanks de positieve ontwikkelingen in de thuissituatie van de minderjarige. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 februari 2022 zijn zowel de moeder als een vertegenwoordiger van de GI gehoord. Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, waaronder artikel 1:255 en 1:260 van het Burgerlijk Wetboek, en heeft geconcludeerd dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig zijn. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de ondertoezichtstelling met ingang van 10 maart 2022 beëindigd.

De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant wordt bekrachtigd voor wat betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling tot 10 maart 2022, maar dat de ondertoezichtstelling daarna niet meer nodig is. De ouders zijn in staat gebleken om samen te werken in het belang van hun kind, en de situatie is zodanig verbeterd dat de ondertoezichtstelling niet langer gerechtvaardigd is.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 10 maart 2022
Zaaknummer : 200.303.661/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/373470 / JE RK 21-1240
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Hollman,
tegen
Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als informant wordt aangemerkt:
[de vader], wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 16 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 december 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - te bepalen dat de (resterende) termijn van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] zal worden beëindigd.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 januari 2022, heeft de GI verzocht het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.2.1
Bij aanvullend verweerschrift, ingekomen ter griffie op 7 februari 2022, heeft de GI verzocht het verzoek van de moeder in hoger beroep gedeeltelijk af te wijzen tot aan
15 februari 2022 en de bestreden beschikking te vernietigen met ingang van 15 februari 2022.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 februari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. Hollman namens de moeder;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
2.3.1.
De raad heeft bij brief van 21 december 2021 aan het hof bericht niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.
2.3.2.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 16 september 2021 (productie 4 bij beroepschrift);
  • het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 14 december 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
De moeder oefent het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 28 september 2020 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 28 september 2022.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, samengevat, het volgende aan.
Ten onrechte is de ondertoezichtstelling verlengd. Er was en is geen sprake meer van een actuele ontwikkelingsbedreiging. De doelen van de ondertoezichtstelling waren al gehaald.
[minderjarige] groeit op in een veilige en liefdevolle omgeving. Er zijn geen zorgen over de thuissituatie van de moeder. [minderjarige] ontwikkelt zich goed en met haar gezondheid gaat het nu ook goed. Zij heeft voldoende sociale contacten en vrijetijdsbesteding.
[minderjarige] heeft verder een onbelast contact met de vader. Er is een goede omgangsregeling en er is ook meerdere keren per week telefonisch contact tussen [minderjarige] en de vader.
De ouders kunnen waar nodig overleggen en doen dit inmiddels telefonisch, zodat er geen misverstanden kunnen ontstaan. Inmiddels hebben de ouders een ouderschapsplan opgesteld en ondertekend. In de praktijk werd dit plan al nagekomen.
De ouders krijgen beiden hulp vanuit het [instantie] . Zij hebben ieder een eigen contactpersoon; dat loopt goed. De moeder aanvaardt alle hulp, zodat deze in het vrijwillig kader kan worden voortgezet.
De tussenkomst van de GI zorgt enkel voor stress en onrust. Bovendien heeft de GI nauwelijks contact met de ouders en met [minderjarige] .
3.6.
De GI voert, samengevat, het volgende aan.
De GI handhaaft haar stellingen zoals in eerste aanleg aangevoerd.
Het is juist dat [minderjarige] op school een positieve ontwikkeling laat zien. Het [instantie] bevestigt de positieve ontwikkeling van [minderjarige] . Deze ontwikkelingen hebben zich eerst voorgedaan in de periode na de verlenging van de ondertoezichtstelling. Dat geldt eveneens voor het ouderschapsplan, dat na de uitspraak van de rechtbank tot stand is gekomen.
Verder stelt de GI vast dat de medische situatie van [minderjarige] op dit moment stabieler is, hetgeen voor de nodige rust zorgt. De ouders hebben hierdoor minder zorgen en onzekerheden, waardoor er meer ruimte is om een positief contact met elkaar aan te gaan. [minderjarige] ervaart dit ook in de overdrachtsmomenten. Op 21 januari 2022 heeft er een evaluatiemoment met de ouders en het [instantie] plaatsgevonden en is een aantal afspraken gemaakt. Gelet op de positieve ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan kan de ondertoezichtstelling met ingang van de datum van de bestreden beschikking worden beëindigd.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.2.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.7.3.
Het hof is op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen beoordeling en waardering overneemt en tot de zijne maakt van oordeel dat de ondertoezichtstelling op goede gronden is verlengd.
3.7.4.
In de periode dat de rechtbank over het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling diende te beslissen werd [minderjarige] nog ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Er waren kortgezegd veel spanningen bij en tussen de ouders en [minderjarige] had hier veel last van, met name gedurende de overdrachtsmomenten.
3.7.5.
Inmiddels hebben er zich positieve ontwikkelingen voorgedaan dan wel hebben deze zich voortgezet. Het gaat al enige tijd goed met de gezondheid van [minderjarige] . [minderjarige] ervaart bovendien meer rust, aangezien er tussen de ouders een positiever contact is ontstaan.
Het hof acht het verder van belang dat de verlenging van de ondertoezichtstelling ertoe heeft geleid dat de ouders een ouderschapsplan hebben ondertekend. Alhoewel de moeder stelt dat de daarin vastgelegde afspraken al langere tijd werden nagekomen, doet dit niet af aan de wettelijke plicht van de ouders om een (schriftelijk) ouderschapsplan op te stellen.
Uit het aanvullend verweerschrift blijkt verder dat de hulpverlening van het [instantie] in beginsel kan worden afgesloten. Het [instantie] blijft in verband met de andere kinderen van de moeder bij het gezin betrokken, zodat er wel zicht op de situatie van [minderjarige] blijft. Bovendien is tijdens de evaluatie in januari 2022 gebleken dat beide ouders de toezegging hebben gedaan dat zij opnieuw bij het [instantie] zullen aankloppen wanneer de afspraken tussen hen niet worden nagekomen. Ook hebben de ouders toegezegd dat zij, indien er opnieuw spanningen tussen hen ontstaan, zij elkaar de nodige rust zullen gunnen en zij de vastgestelde omgangsregeling zullen blijven nakomen.
3.8.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat de gronden voor een ondertoezichtstelling niet langer aanwezig zijn, zodat de ondertoezichtstelling kan worden beëindigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 september 2021 voor wat betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling over de periode van 28 september 2021 tot 10 maart 2022;
vernietigt de genoemde beschikking met ingang van 10 maart 2022;
en, in zoverre, opnieuw recht doende:
wijst met ingang van 10 maart 2022 alsnog af het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.D.M. Lamers en
E.L. Schaafsma-Beversluis en is op 10 maart 2022 uitgesproken in het openbaar door
mr. C.D.M. Lamers in tegenwoordigheid van de griffier.