In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2010, die sinds 28 september 2020 onder toezicht staat van Jeugdbescherming Brabant. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 september 2021 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling werd verlengd tot 28 september 2022. De moeder stelt dat er geen actuele ontwikkelingsbedreiging meer is en dat de doelen van de ondertoezichtstelling zijn behaald. De vader van de minderjarige is erkend en de ouders hebben een ouderschapsplan opgesteld.
De GI heeft in haar verweerschrift aangegeven dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft, ondanks de positieve ontwikkelingen in de thuissituatie van de minderjarige. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 februari 2022 zijn zowel de moeder als een vertegenwoordiger van de GI gehoord. Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, waaronder artikel 1:255 en 1:260 van het Burgerlijk Wetboek, en heeft geconcludeerd dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig zijn. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de ondertoezichtstelling met ingang van 10 maart 2022 beëindigd.
De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant wordt bekrachtigd voor wat betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling tot 10 maart 2022, maar dat de ondertoezichtstelling daarna niet meer nodig is. De ouders zijn in staat gebleken om samen te werken in het belang van hun kind, en de situatie is zodanig verbeterd dat de ondertoezichtstelling niet langer gerechtvaardigd is.