ECLI:NL:GHSHE:2022:777

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
200.301.952/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens moedwillige sabotage van een auto door een monteur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter in een arbeidsrechtelijke kwestie. De werknemer, een monteur, is op staande voet ontslagen door zijn werkgever, een garagebedrijf, wegens moedwillige sabotage van een auto. De werknemer had de carterplug van een Opel Corsa losgedraaid, waardoor de auto olie lekte. De werkgever heeft dit ontslag gerechtvaardigd door te stellen dat de werknemer eerder betrokken was bij meerdere verdachte incidenten met andere voertuigen. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de werkgever een dringende reden had om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen. De werknemer heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van de beschikking en toewijzing van zijn verzoeken, waaronder terugbetaling van vergoedingen. Het hof heeft de grieven van de werknemer verworpen en de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, gezien de ernst van de gedragingen van de werknemer en de gevolgen daarvan voor de bedrijfsvoering van de werkgever. De werknemer is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
Uitspraak : 10 maart 2022
Zaaknummer : 200.301.952/01
Zaaknummer eerste aanleg : 9282219 AZ VERZ 21-78
in de zaak in hoger beroep van:
[de werknemer],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [de werknemer] ,
advocaat: mr. P.J.C. Bolton te Heerlen,
tegen
[B.V.] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna aan te duiden als [de werkgever] ,
advocaat: mr. R. Gijsen te Maastricht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 september 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties 10 en 11, ingekomen ter griffie op 2 november 2021;
  • het verweerschrift met producties 1 tot en met 10, ingekomen ter griffie op 30 november 2021;
  • een brief van [de werknemer] met producties 12 en 13, ingekomen ter griffie op 8 februari 2022;
- de op 24 februari 2022 gehouden mondelinge behandeling, waarbij zijn gehoord:
- [de werknemer] , bijgestaan door mr. Bolton;
- [directeur 1] en [directeur 2] , directeuren van [de werkgever] , bijgestaan door mr. Gijsen.
2.2.
[de werkgever] heeft een USB-stick met camerabeelden en filmpjes in het geding gebracht. Deze zijn door het hof tijdens de mondelinge behandeling tezamen met partijen bekeken. Voorts hebben partijen vragen van het hof aan de hand van deze camerabeelden en filmpjes beantwoord.
2.3.
Het hof heeft daarna een datum voor beschikking bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken.

3.De beoordeling

Feiten
3.1.
In rov. 2.1 tot en met 2.3 van de bestreden beschikking heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door kantonrechter vastgestelde feiten, die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof zal hierna deze feiten hierna, vernummerd tot rov. 3.1.1 tot en met 3.1.3, weergeven.
3.1.1.
[de werknemer] is sinds 3 april 2018 krachtens arbeidsovereenkomst (bijlage 1 bij het verzoekschrift) voor onbepaalde tijd in dienst van [de werkgever] in de functie van Eerste auto technicus met APK bevoegdheid / diagnose specialist tegen een (laatstverdiend) loon van
€ 3.370,74 bruto per maand exclusief emolumenten.
3.1.2.
Op 26 april 2021 heeft [de werkgever] [de werknemer] op staande voet ontslagen tijdens een persoonlijk gesprek met de beide directeuren [directeur 1] en [directeur 2] . Het ontslag is per brief van diezelfde datum aan [de werknemer] bevestigd. De brief luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

Geachte Heer [de werknemer] ,
Via deze weg bevestig ik het ontslag op staande voet, zoals wij jou dat gisteren hebben aangezegd. De reden hebben wij gisteren meteen aan je medegedeeld en was jou ook duidelijk. Het gaat om het volgende:
Afgelopen Woensdag 21 april heeft zich een voorval voorgedaan met een auto, een Opel Corsa, die wij voor onderhoud hier hadden. [monteur] had aan deze auto gewerkt en heeft daarna de auto buiten neergezet. De auto vertoonde geen mankementen. Hij heeft de sleutel zoals te doen gebruikelijk bij het tankstation afgegeven.
Rond 16.00 uur komt de eigenaar van de Corsa deze ophalen. Binnen 2 minuten is hij alweer terug, omdat het olielampje aan staat. Dan blijkt er ook een grote plas olie op de plek te liggen waar de auto was geparkeerd. De carterplug ligt daar ook nog.
Omdat er de laatste tijd meer vreemde dingen zijn gebeurd met auto’s die wij hier hebben gehad, hebben wij de beelden van die middag bekeken. Daarop is te zien dat jij rond 14.00 uur een zwarte Opel Antara links van onze garage parkeert, aan de overkant van de weg. Je stapt uit en loopt achter een aantal andere auto’s langs, rechtstreeks naar de Opel Corsa waar [monteur] eerder aan gewerkt had. Je bukt en voert een handeling uit. Je staat daarna op, loopt terug naar de Antara en steekt daar de straat weer over. Later blijkt dus dat de carterplug (die nog intact was) losgedraaid te zijn, waardoor de olie uit de Corsa is gelopen.
Wij hebben jou eerst gevraagd of je bij de Corsa geweest was. Dat heb je ontkend. Daarna hebben wij je de beelden laten zien, waarna je niet meer kon ontkennen. Op de vraag wat je daar bij de auto deed, heb je niets andere gezegd dan “ik weet het niet, ik weet het niet.”
De laatste tijd zijn al meer vreemde dingen gebeurd, “toevallig” steeds als [directeur 2] en ik er niet waren.
Op 22 April was er – na de vervanging van een stang – een storing in de stuurbekrachtiging van een BMW X-5. [directeur 2] ontdekte dat er diep onder de wielkast een kabel was doorgeknipt.
Op 8 April spuit een inruilauto na vervanging van de distributieriem olie aan de zijkant van de motor Ook hier bleek een bout losgedraaid te zijn. Dat was zeker niet gebeurd bij het vervangen van de distributieriem , dus ook toen is er een aparte handeling verricht om die los te draaien.
Op 6 April heeft een Opel Astra precies hetzelfde probleem als de Corsa van Woensdag. Ook toen geen spoor olie vanuit de werkplaats tot bij de auto, maar wel een grote plas olie onder de auto en een losse carterplug.
Begin Maart is er een nagenoeg nieuwe Opel Grandland Hybride bij ons binnengebracht voor een software update. De auto was bij binnenkomst helemaal in orde. Jij hebt aan deze auto gewerkt en sindsdien loopt hij niet meer. De auto is in onderzoek gegeven bij Opel Nederland. Wij hebben deze week te horen gekregen dat er met deze auto geknoeid is, waardoor de auto dus niet meer rijdt.
De bevestigende e-mail en de foto’s hebben wij als bewijs.
En verder is er begin Maart nog een Opel Vivaro binnengekomen voor een onderhoud.
Bij het wegrijden deed de dashbord erlichting het niet meer.
[directeur 2] ontdekt dat er een zekering miste. Die lag kapotgebroken in een bakje.
Wij hebben jou gevraagd of jij ook achter deze voorvallen zit. Je hebt dat niet ontkend. Uit je houding hebben wij afgeleid dat jij hier inderdaad ook verantwoordelijk voor bent. Een verklaring kon je niet geven.
Ieder van deze voorvallen op zichzelf is een dringende reden voor een ontslag op staande voet en dat geldt des te meer voor al deze voorvallen tezamen. Het is overduidelijk dat je moedwillig diverse auto’s gesaboteerd hebt, met alle gevolgen van dien. De beelden van Woensdag spreken - samen met de lekkage - voor zich.
(…)
Wij hebben je om een verklaring gevraagd. Die is er niet gekomen.
Gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder ook jouw persoonlijke omstandigheden, en de verschillende belangen tegen elkaar afwegend, komen wij tot de conclusie dat ons geen andere keuze rest dan direct afscheid van je te nemen. (…)”
3.1.3.
[de werkgever] heeft het loon over de hele maand april 2021 aan [de werknemer] uitbetaald.
Geschil in eerste aanleg
3.2.1.
In eerste aanleg heeft [de werknemer] een verklaring voor recht verzocht inhoudend dat [de werkgever] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met art. 7:671 BW juncto 7:677 BW, maar heeft verder berust in het gegeven dat de arbeidsovereenkomst door die - in zijn optiek onterechte - opzegging is beëindigd (hij heeft niet de vernietiging van de opzegging verzocht).
Daarnaast heeft hij de veroordeling van [de werkgever] verzocht tot betaling van:
1. € 3.827,66 bruto transitievergoeding met rente
2. € 3.370,74 bruto vergoeding wegens onregelmatige opzegging met rente
3. € 15.080,84 billijke vergoeding met rente
4. € 6.000,00 vergoeding van immateriële schade,
een en ander onder verwijzing van [de werkgever] in de proceskosten.
3.2.2.
[de werkgever] heeft verweer gevoerd en een tegenverzoek gedaan. Zij heeft een verklaring voor recht verzocht inhoudende dat de onverwijlde opzegging wegens een dringende reden rechtsgeldig is gegeven en dat [de werknemer] derhalve geen transitievergoeding toekomt. Daarnaast heeft zij de veroordeling van [de werknemer] verzocht tot betaling van € 4.964,18, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der indiening van het verweerschrift tot aan de dag van voldoening, een en ander onder verwijzing van [de werknemer] in de proceskosten en de nakosten. Het bedrag van € 4.964,18 is als volgt opgebouwd:
€ 4.302,29 vergoeding wegens onregelmatige opzegging ex art. 7:677 lid 2 en lid 3 BW;
€ 661,89 onverschuldigd betaald loon over de periode 27 tot en met 30 april 2021.
3.2.3.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [de werknemer] zijn werkgever een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van [de werknemer] daarom afgewezen.
Het tegenverzoek van [de werkgever] heeft de kantonrechter toegewezen, in die zin dat voor recht is verklaard dat de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst op 26 april 2021 door [de werkgever] rechtsgeldig onverwijld is opgezegd wegens een dringende reden en dat [de werknemer] is veroordeeld om aan [de werkgever] € 4.964,18 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der indiening van het verweerschrift tot aan de dag van voldoening.
In het verzoek en het tegenverzoek is [de werknemer] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
Geschil in hoger beroep
3.3.1.
[de werknemer] heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot het alsnog toewijzen van zijn verzoeken, met veroordeling van [de werkgever] in de proceskosten van beide instanties, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad. Daarnaast heeft [de werknemer] verzocht om terugbetaling van het bedrag van € 4.302,29 (de vergoeding wegens onregelmatige opzegging) en het bedrag van € 661,89 (het loon over de periode 27 tot en met 30 april 2021), met rente.
3.3.2.
[de werkgever] heeft verweer gevoerd en, verkort weergegeven, geconcludeerd dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen, met veroordeling van [de werknemer] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente, en wel uitvoerbaar bij voorraad.
3.3.3.
[de werknemer] klaagt er in de inleiding van zijn beroepschrift over dat er in eerste aanleg een rechterswissel heeft plaatsgevonden. De eerder aan de zaak toegewezen kantonrechter mr. Quaedackers werd twee werkdagen voor de mondelinge behandeling gewisseld voor kantonrechter mr. Otto, aldus [de werknemer] . Wat hier verder ook van zij, deze klacht kan niet leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking. Dit hangt af van de beoordeling van de grieven tegen de bestreden beschikking, waartoe het hof nu zal overgaan.
Rechtsgeldig ontslag op staande voet?
3.4.
De grieven, die aan de orde stellen of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.5.
Bij de beoordeling daarvan stelt het hof het volgende voorop. Als dringende reden in de zin van art. 7:678 lid 1 BW worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoren onder meer de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals diens leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
3.6.
Allereerst merkt het hof op dat de kantonrechter heeft geconcludeerd dat het voorval op 21 april 2021 een dringende reden voor ontslag oplevert. In de ontslagbrief (hiervoor geciteerd in rov. 3.1.2) zijn ook andere voorvallen beschreven. Verder is daarin vermeld dat ieder van de voorvallen op zichzelf een dringende reden voor ontslag op staande voet is. Voor zover de grieven ervan uitgaan dat de kantonrechter zijn oordeel dat [de werknemer] zijn werkgever een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen heeft gebaseerd – naast op het voorval op 21 april 2021 – ook op deze andere voorvallen, berusten deze op een verkeerde lezing van de bestreden beschikking. Aan het bezwaar van [de werknemer] dat de kantonrechter ten onrechte het ontbreken van nadere bewijslevering door [de werkgever] ten aanzien van die voorvallen niet heeft betrokken in zijn beoordeling, gaat het hof dan ook voorbij. Ook het hof zal in het navolgende uitsluitend het voorval van 21 april 2021 in de beoordeling van het ontslag op staande voet betrekken.
3.7.
[de werkgever] heeft aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd dat [de werknemer] op 21 april 2021 moedwillig een Opel Corsa heeft gesaboteerd, in de zin dat hij de carterplug heeft losgedraaid waardoor de olie uit de auto is gelekt. Mede op basis van de tijdens de mondelinge behandeling bekeken beelden van camera’s aan de voorzijde van het bedrijf van [de werkgever] (drie videobestanden) en twee filmpjes (over het losdraaien van een carterplug) overweegt het hof dienaangaande het volgende.
3.8.
Op de camerabeelden is te zien dat de monteur [monteur] ( [monteur] ) de Opel Corsa, die bij [de werkgever] was voor onderhoud, inparkeert aan de overkant van de weg rechts van de garage. Deze monteur stapt uit de auto en loopt terug naar het tankstation. Daarbij is hij niet onder de auto geweest. Er was geen oliespoor te zien van de werkplaats tot de plaats waar de Opel Corsa werd ingeparkeerd, zoals ook de magazijnmanager [magazijnmanager] (productie 2 bij het verweerschrift in hoger beroep) heeft verklaard, dus aangenomen kan worden dat de auto niet al olie lekte toen deze werd ingeparkeerd.
Daarna is op de camerabeelden te zien dat [de werknemer] een andere auto aan de overkant van de weg links van de garage parkeert. Nadat hij uit deze auto is gestapt, loopt hij achter een aantal andere auto’s langs naar de Opel Corsa. Hij knielt aan de voorzijde van deze auto en hij kijkt eronder. Dan gaat hij met zijn linkerhand onder de auto en verricht, naar [de werkgever] onbetwist door [de werknemer] heeft gesteld, een handeling bij de carterplug. Dit duurt enkele seconden.
Het hof acht het niet geloofwaardig dat [de werknemer] dat in het kader van een controle van de werkzaamheden van monteur [monteur] heeft gedaan. De auto was klaar gezet aan de overkant van de weg, gereed voor aflevering. Voor een eindcontrole als door [de werknemer] bedoeld, was wat hij deed te kort. Daarbij past ook niet dat dit werk dan buiten de werkplaats zou zijn uitgevoerd. Bovendien was zijn handeling alleen gericht op de carterplug. Voor zover [de werknemer] ingang wil doen vinden dat hij slordig is geweest bij zijn controle, kan het hof hem daarin niet volgen. In zijn beroepschrift, randnummer 3, staat dat hij naar olielekkage heeft gevoeld, terwijl hij tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij aan de carterplug heeft gevoeld. Tussen partijen is niet in geschil dat [de werknemer] een bekwame en ervaren monteur is. Als de carterplug niet goed vast zat, moet [de werknemer] dit dus hebben bemerkt.
Vervolgens is op de camerabeelden te zien dat [de werknemer] terugloopt naar het tankstation. In zijn ene hand heeft hij een poetsdoek. [de werknemer] veegt zijn handen af aan de poetsdoek voordat hij zijn mondkapje pakt en het tankstation ingaat. [de werkgever] heeft onderbouwd dat een carterplug met een (klein) handgereedschap kan worden losgedraaid. Op basis van de camerabeelden kan niet worden vastgesteld dat [de werknemer] een dergelijk gereedschap in zijn andere hand heeft. [de werkgever] heeft met de filmpjes waarop te zien is dat carterplugs met de hand worden losgedraaid, echter voldoende aannemelijk gemaakt dat niet per se gereedschap nodig is om een carterplug (verder) los te draaien. Ook blijkt uit deze filmpjes dat dit in een korte tijdspanne kan. Als [de werknemer] rechtshandig is, zoals hij in dit verband heeft gesteld, sluit dat niet uit dat hij de carterplug met zijn linkerhand heeft losgedraaid.
Als ten slotte de eigenaar van Opel Corsa de auto komt ophalen, staat het olielampje aan. Er blijkt een grote plas olie op de plek te liggen waar de auto was geparkeerd. Dit kan [de werknemer] niet ontkennen omdat hij meegeholpen heeft met het opruimen van de olie (volgens het beroepschrift, randnummer 8, is hij aan het einde van de dag [monteur] gaan helpen ‘olievlekken van het asfalt weg te schrobben’). Ook ligt de carterplug daar. Doordat de carterplug (die nog intact was) losgedraaid is, is de olie uit de Opel Corsa gelopen. Het voorgaande vindt ook steun in de verklaring van [magazijnmanager] daarover in verbinding met de verklaring van [monteur] (producties 2 en 3 bij het verweerschrift in hoger beroep). [de werknemer] heeft een en ander niet althans niet voldoende gemotiveerd betwist.
3.9.
Gelet op hetgeen hiervoor in rov. 3.8 is overwogen, staat voldoende vast dat [de werknemer] de carterplug heeft losgedraaid. Het hof heeft de mogelijkheid onder ogen gezien dat er een andere verklaring is voor de olielekkage bij de Opel Corsa, maar die is niet gebleken. In het bijzonder zijn er geen aanwijzingen dat tussen het moment dat [de werknemer] de handeling onder de auto heeft verricht en het moment dat de eigenaar van de auto deze komt ophalen, een ander dan [de werknemer] de carterplug heeft losgedraaid. [de werkgever] heeft naar voren gebracht dat zij de camerabeelden heeft bekeken om te zien of er iemand anders onder de auto is geweest, maar dat dit niet het geval was. Het losdraaien van de carterplug door [de werknemer] waardoor de olie uit de auto is gelekt kan naar het oordeel van het hof worden gekwalificeerd als het moedwillig saboteren van de auto. Hiermee heeft [de werknemer] de auto immers onklaar gemaakt (‘onklaar maken’ is een gangbare betekenis van ‘saboteren’). Hij kan dit niet anders dan bewust hebben gedaan. Hij heeft deze handeling buiten de werkplaats verricht, uit het zicht van zijn collega’s. Niet behoeft te worden achterhaald met welk motief [de werknemer] dit heeft gedaan.
3.10.
Het hof komt tot de conclusie dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Van [de werkgever] kon in dit geval redelijkerwijs niet worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De moedwillige sabotage van een auto door een monteur is schadelijk voor de bedrijfsvoering van [de werkgever] . Dit kan tot grote materiële en immateriële schade leiden. Ook is de goede naam van het bedrijf geschaad. Hier komt bij dat [de werknemer] geen openheid van zaken heeft gegeven. De gedragingen van [de werknemer] vormen, de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking genomen, een dringende reden voor ontslag. [de werknemer] is direct aansluitend aan het ontslag op staande voet in dienst getreden bij een ander autobedrijf, zij het tegen een lager loon. Dit laatste leidt niet tot een ander oordeel. De aard en de ernst van de dringende reden afwegend tegen de persoonlijke omstandigheden van [de werknemer] was naar het oordeel van het hof een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd en hoefde [de werkgever] niet te volstaan met een minder vergaande (disciplinaire) sanctie. [de werknemer] heeft in het kader van de beoordeling van het ontslag op staande voet verder ook geen omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden.
Slotsom
3.11.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Aan bewijslevering komt het hof gelet op het voorgaande niet toe. [de werknemer] heeft ook geen tegenbewijsaanbod gedaan.
3.12.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. Bijgevolg is het verzoek van [de werknemer] tot terugbetaling van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging en het loon over de periode 27 tot en met 30 april 2021 niet toewijsbaar. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [de werknemer] worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep zoals verzocht door [de werkgever] .

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
veroordeelt [de werknemer] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [de werkgever] op € 772,00 aan griffierecht en op € 2.228,00 aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 163,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,00 vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden; en bepaalt dat de bedragen van € 772,00 en € 2.228,00 binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak en het bedrag van € 163,00 binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak dan wel het bedrag van € 248,00 vermeerderd met explootkosten binnen veertien dagen na de dag van betekening moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.P. de Haan, J.I.M.W. Bartelds en A. Wijsman-Van Veen en is in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2022.