ECLI:NL:GHSHE:2022:775

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
200.293.804_01 en 200.293.805_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behoefte van de vrouw aan levensonderhoud en verdeling van de huwelijksgemeenschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man in haar levensonderhoud en de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Partijen zijn op 21 april 2017 gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. De vrouw heeft op 21 oktober 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de rechtbank de echtscheiding heeft uitgesproken. De man is op 3 mei 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de man werd veroordeeld tot betaling van € 4.000,-- per maand aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud. De vrouw heeft in het principaal hoger beroep verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep verzocht om een compensatie van € 5.000,-- voor inboedelgoederen die in Curaçao zijn achtergebleven.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 januari 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar behoefte aan een bijdrage in haar levensonderhoud. De man betwistte de hoogte van de door de vrouw gestelde behoefte en het hof oordeelde dat de vrouw niet voldoende informatie heeft verstrekt over haar financiële situatie. Hierdoor kon het hof niet beoordelen of de vrouw recht had op de gevraagde alimentatie.

Wat betreft de verdeling van de huwelijksgemeenschap heeft het hof de verzoeken van de vrouw om compensatie voor de inboedelgoederen afgewezen, omdat de vrouw niet had aangetoond dat de waarde van de inboedelgoederen € 5.000,-- bedroeg. De auto van de vrouw werd aan haar toegewezen tegen een waarde van € 2.350,--, met de verplichting om de helft van deze waarde aan de man te betalen. De man heeft de auto die hij in gebruik had, ook toegewezen gekregen, met een vergelijkbare regeling. Het hof heeft de kosten van het geding in hoger beroep gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummers : 200.293.804/01 en 200.293.805/01
zaaknummer rechtbank : C/02/378072/ FA RK 20-5532
beschikking van de meervoudige kamer van 10 maart 2022
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.J. Roossien te Nunspeet,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L.A.E. Bregonje-Voermans te Terneuzen.

1.De zaak in het kort

Deze zaak gaat over i) de behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man in haar levensonderhoud en ii) de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen. Bij dit laatste gaat het om (a) een compensatievergoeding voor de inboedel die in Curaçao is achtergebleven en door de man is weggegeven, (b) de auto’s van partijen en (c) de verzoeken omtrent de onderneming van de man, de nalatenschap van diens moeder en de teruggave van de Belastingdienst.

2.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) van 4 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

3.Het geding in hoger beroep

3.1.
De man is op 3 mei 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
3.2.
De vrouw heeft op 7 juli 2021 een verweerschrift tevens wijziging verzoek ex art. 362 Rv (met prod. 1 t/m 6) ingediend.
3.3.
De man heeft op 27 oktober 2021 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep (met prod. 3 t/m 8) ingediend.
3.4.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 11 mei 2021 met het procesdossier in eerste aanleg, ingekomen op 12 mei 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 31 december 2021 met producties 8 t/m 10, ingekomen op 4 januari 2022.
3.5.
Mr. Roossien heeft zich vanwege de korte termijn van voorbereiding het recht voorbehouden om het beroepschrift nader aan te vullen c.q. stukken over te leggen. Mr. Bregonje-Voermans heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Nu mr. Roossien na de indiening van het beroepschrift geen nieuwe grieven heeft aangevoerd, behoeft het bezwaar van mr. Bregonje-Voermans geen verdere bespreking.
3.6.
De alimentatie en de verdeling van de huwelijksgemeenschap zijn afgesplitst en ingeschreven onder de zaaknummers: 200.293.804/01 (alimentatie) en 200.290.805/01 (verdeling van de huwelijksgemeenschap).
3.7.
De mondelinge behandeling heeft op 12 januari 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

4.De feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten.
a. a) Partijen zijn op 21 april 2017 te [plaats] met elkaar gehuwd in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen.
b) De vrouw heeft op 21 oktober 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend.
c) Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken
.
d) De echtscheidingsbeschikking is op 29 december 20212021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

5.De omvang van het geschil

5.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank voorts, samengevat, conform het verzoek van de vrouw (de man heeft geen verweer gevoerd) en uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat:
  • de man € 4.000,-- bruto per maand aan de vrouw dient te betalen als uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
  • de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap zal plaatsvinden zoals weergegeven in het verzoekschrift tot echtscheiding onder de randnummers 17 tot en met 25 (voor zover van belang hierna onder rov. 6.5. weergegeven).
5.2.
De grieven van de man zien op de partneralimentatie en de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap. De man verzoekt de bestreden beschikking (gedeeltelijk) te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het bedrag voor levensonderhoud van de vrouw op nihil te stellen, althans op een door het hof te bepalen bedrag en de verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen met inachtneming van hetgeen in het beroepschrift naar voren is gebracht.
5.3.
De grief/wijziging van het verzoek van de vrouw ziet op de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap.
Zij verzoekt in het principaal hoger beroep de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel het hoger beroep ongegrond te verklaren met veroordeling van de man in proceskosten.
In het incidenteel hoger beroep verzoek zij de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw rechtdoende de man te veroordelen tot betaling van:
een bedrag van € 5.000,-- als compensatie voor de inboedelgoederen, althans een door het hof te bepalen bedrag;
een bedrag van € 443,62 in verband met de boete voor het niet inleveren van de T-Tag, althans de helft van het bedrag;
de proceskosten.
5.4.
De man verzoekt in het incidenteel hoger beroep de vrouw in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren dan wel deze af te wijzen.
5.5.
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

6.De motivering van de beslissing

De partneralimentatie
De (aanvullende) behoefte van de vrouw
6.1.
De vrouw heeft bij gebrek aan wetenschap haar behoefte gesteld op een bedrag van € 4.000,-- bruto per maand.
6.2.
De man betwist dat bij de vrouw sprake is van een (aanvullende) behoefte die een onderhoudsbijdrage van € 4.000,-- rechtvaardigt.
6.3.
Het hof stelt het volgende voorop. De hoogte van behoefte van de vrouw is mede gerelateerd aan de welstand tijdens het huwelijk. Bij de bepaling van de hoogte van de behoefte dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden. Dit betekent dat de rechter zowel in aanmerking zal moeten nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest als een globaal inzicht zal moeten hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde periode om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen hebben geleefd. De behoefte zal daarnaast zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten - en gelet op de welstand redelijke - kosten van levensonderhoud door de rechter worden bepaald.
6.4.
De vrouw maakt aanspraak op een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. Op grond van het bepaalde in art. 150 Rv rust daarom op haar de stelplicht ten aanzien van haar behoefte en behoeftigheid. Het hof is van oordeel dat zij daar, gelet op de betwisting van de man, niet althans niet voldoende aan heeft voldaan. Zij beroept zich er op dat de man heeft nagelaten gegevens over zijn financiële situatie over te leggen en gaat, bij gebrek daaraan, uit van een behoefte van € 4.000,-- omdat, zo heeft zij bij de mondelinge behandeling desgevraagd verklaard, zij tijdens het huwelijk veel welvaart heeft ervaren. Eigen inkomensgegevens over 2019 (het refertejaar) heeft zij evenwel niet verstrekt, noch heeft zij een concreet beeld gegeven van de welstand en het inkomsten- en uitgavenpatronen van partijen tijdens dat laatste jaar van hun huwelijk. Bovendien heeft zij niet althans onvoldoende informatie verstrekt over de mate waarin zij thans zelf aan haar behoefte bijdraagt of zou kunnen bijdragen. Zij heeft weliswaar bankafschriften overgelegd waaruit inkomsten blijken uit een persoonsgebonden budget van SVB Dienstverlening, maar het had op haar weg gelegen om een sluitend (en met stukken onderbouwd) overzicht van die inkomsten te geven en voorts inzicht te verschaffen in haar (on)mogelijkheden om overigens nog in haar behoefte te voorzien. Het hof stelt vast dat een zorgcontract waaruit de omvang en aard van haar werkzaamheden en de hoogte van haar beloning daarvoor blijkt, ontbreekt.
Nu de vrouw de omvang van haar (aanvullende) behoefte en verdiencapaciteit niet heeft onderbouwd, kan het hof niet kan beoordelen of en zo ja in welke mate de vrouw thans behoefte heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud. De grief van de man slaagt en het verzoek van de vrouw om een bijdrage in haar levensonderhoud zal worden afgewezen. Aan een beoordeling van de draagkracht van de man komt het hof, gezien het voorgaande, niet toe.
De verdeling van de huwelijksgemeenschap (grief 2)
6.5.
De rechtbank heeft de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap gelast conform het verzoek van de vrouw zoals weergegeven in het verzoekschrift tot echtscheiding onder de randnummers 17 tot en met 25. De tekst hiervan, voor zover in hoger beroep van belang, luidt als volgt:
‘18. Een groot deel van de inboedelgoederen van partijen bevinden zich te Curacao. Door de vrouw is een lijst opgesteld van de inboedelgoederen die zij wenst te ontvangen (produktie 9). De man heeft reeds meerdere malen aangegeven naar Curacao te gaan om de inboedelgoederen te laten verschepen (produktie 10) en de door de vrouw gewenste goederen mee te nemen. De vrouw wenst de inboedelgoederen te ontvangen zoals aangegeven op het door haar opgestelde lijstje.
19. De vrouw heeft zeer recent een auto gekocht. Om deze auto te kunnen kopen heeft zij diverse leningen moeten afsluiten.De vrouw wenst deze auto toebedeeld te krijgen en zij zal ook zorgdragen voor aflossing van de voor de aanschaf van de auto afgesloten leningen.
20. De man heeft eveneens de beschikking over een auto. Deze auto stond voorheen op naam van de dochter van de vrouw. Nu niet meer. De vrouw heeft de beschikking over whatsapp berichten tussen haar dochter en de man over een boete die de dochter heeft gekregen omdat de man in de auto reed terwijl deze nog op naam van de dochter van de vrouw stond (produktie 11). De vrouw schat dat de waarde van de auto € 5.000,-- bedraagt. De man dient op dit punt opheldering te verschaffen. De auto op naam van de man kan aan de man worden toebedeeld onder uitkering van de helft van de waarde aan de vrouw.
(…)
23. Voor wat betreft de aandelen van de ondernemingen stelt de vrouw zich op het standpunt dat de aandelen aan de man kunnen worden toebedeeld onder uitkering van de helft van de waarde van de aandelen aan de vrouw. Door de man wordt aangegeven dat de ondernemingen niet meer zouden zijn geregistreerd bij de kamer van Koophandel. De vrouw beschikt nog wel over gegevens van de kamer van Koophandel (produktie 12). Wanneer de man de ondernemingen heeft laten uitschrijven is de vrouw niet bekend. De man dient hierover nadere informatie te verschaffen. Vooralsnog gaat de vrouw ervan uit dat de ondernemingen nog niet zijn opgeheven en dat de ondernemingen enige waarde vertegenwoordigen.
24. De moeder van de man is overleden in juli 2020. De man is enig kind. Voor zover bij de vrouw bekend was door de moeder van de man geen testament opgemaakt. Gevolg hiervan is dat de door de man ontvangen nalatenschap behoort tot de huwelijksgoederengemeenschap en derhalve voor verdeling in aanmerking komt. De vrouw heeft geen wetenschap van de omvang van de nalatenschap van de moeder van de man. Ook op dit punt dient de man inzage te verschaffen en opheldering te geven, zodat duidelijk is waartoe de vrouw gerechtigd is.
25. De vrouw is ermee bekend dat de man nog een aanzienlijk geldbedrag van de belastingdienst zou ontvangen. Voor zover bij de vrouw bekend zou hiermee een bedrag gemoeid zijn van € 40.000,--. Whatsappberichten die op dit onderwerp betrekking hebben worden als produktie 13 overgelegd. De vrouw weet niet of de man dit bedrag al heeft ontvangen en, zo ja, wanneer. Voorts weet de vrouw ook niet of nog enig bedrag van de belastingteruggave resteert dan wel of het bedrag nog dient te worden ontvangen. De man dient op dit punt opheldering te verschaffen. Mocht de belastingdienst nog niet tot uitkering zijn overgegaan, dan stelt de vrouw zich op het standpunt dat zij de helft van het uit te keren bedrag wenst te ontvangen.’
6.6.
De grief van de man betreft:
- de inboedelgoederen (randnr. 18),
- de auto van de vrouw (randnr. 19),
- de auto van de man (randnr. 20),
- de ondernemingen van de man (randnr. 23),
- de nalatenschap van de moeder van de man (randnr. 24),
- de aanslag IB (randnr. 25).
De inboedelgoederen
6.7.
De man betoogt dat hij de vrouw de mogelijkheid heeft geboden om de door haar gewenste inboedelgoederen in Curaçao op te halen, maar dat zij dat aanbod niet heeft aanvaard (prod. 7 vws inc hoger beroep). Hij heeft de inboedelgoederen in Curacao achtergelaten en aan armlastige inwoners aldaar geschonken omdat de kosten voor opslag en verscheping (€ 159,-- per maand respectievelijk € 2.500,-- tot € 3.000,--) in verhouding tot de waarde van de inboedelgoederen (hoogstens € 4.000,--) onevenredig hoog waren. Aangezien ook de vrouw geen moeite heeft gedaan om de goederen naar Nederland te verschepen, is die beslissing, gelet op de hoge kosten, gerechtvaardigd.
6.8.
Volgens de vrouw had de inboedel moeten worden verdeeld tussen partijen Zij heeft in hoger beroep haar verzoek gewijzigd en verzoekt thans ter compensatie van het gemis van de inboedelgoederen veroordeling van de man tot betaling aan haar van een bedrag van € 5.000,--.
6.9.
Het hof overweegt als volgt.
Zoals partijen ter mondelinge behandeling is voorgehouden, zijn geen stukken overgelegd op basis waarvan de omvang en waarde van de inboedel op de peildatum kunnen worden vastgesteld. Van de zijde van de vrouw is verwezen naar de bij de rechtbank overgelegde lijst van de inboedelgoederen die zij wenst te ontvangen (prod. 9). Uit die lijst kan geen totale waarde van de inboedelgoederen ter hoogte van € 5.000,-- (de door haar verzochte compensatievergoeding) worden afgeleid. Het hof becijfert (op basis van de waardes die op de lijst zijn aangetekend) de totale waarde van die inboedelgoederen op NAF 1.019,--, (ongeveer € 510,--). De man schat de waarde van de (totale) inboedel ‘uit de losse pols’ op € 4.000,--.
De aldus betwiste, relatief lage, waarde van de inboedel, afgezet tegen de onweersproken kosten van opslag en verscheping van de inboedelgoederen naar Nederland, leidt ertoe dat het hof geen aanleiding ziet de man te veroordelen tot het betalen van een compensatievergoeding aan de vrouw. Temeer niet nu gesteld noch gebleken is dat de vrouw zelf enige poging heeft ondernomen om de inboedelgoederen naar Nederland te verzenden. Ook staat als onweersproken vast dat zij niet heeft gereageerd op de door de man geboden mogelijkheid om de goederen zelf in Curaçao op te halen. Het hof zal het verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.
De auto van de vrouw
6.10.
Tot de huwelijksgemeenschap behoort een auto die de vrouw thans tot haar beschikking heeft. Volgens de vrouw heeft zij voor de aankoop van die auto diverse leningen moeten afsluiten. Zij wenst dat de auto aan haar wordt toegedeeld en zij zal dan zorgdragen voor aflossing van de voor de aanschaf van de auto afgesloten leningen. Als de waarde van de auto in de verdeling wordt betrokken, geldt dat ook voor die leningen.
6.11.
De man betwist dat de vrouw voor de aankoop van de auto leningen heeft afgesloten. Hij betoogt dat de waarde van de auto in de verrekening dient te worden betrokken.
6.12.
Het hof overweegt als volgt.
Partijen zijn het erover eens dat uitgegaan moet worden van de waarde van de auto per datum van de ontbinding van de huwelijksgemeenschap(21 oktober 2020) en dat die waarde op genoemde datum € 2.350,-- bedraagt. Tussen hen is in geschil of de vrouw voor de aanschaf van de auto schulden is aangegaan. De vrouw verwijst ter onderbouwing van haar stelling naar bankafschriften, in eerste aanleg overgelegd als productie 8. Op die bankafschriften staat wel de aanduiding ‘lening’, maar niet duidelijk is dat dit een geldlening betreft die de vrouw voor de aanschaf van de auto is aangegaan. Derhalve heeft zij haar stelling, tegenover de betwisting van de man, onvoldoende geconcretiseerd. Het hof zal daarom, conform het verzoek van de man, de auto toedelen aan de vrouw tegen een waarde van € 2.350,--, onder de verplichting van de vrouw wegens overbedeling de helft hiervan, € 1.175,--, aan de man te voldoen.
De auto van de man
6.13.
Tot de huwelijksgemeenschap behoort ook een auto die de man tot zijn beschikking heeft. Bij de mondelinge behandeling heeft de vrouw ermee ingestemd dat, conform het verzoek van de man, de auto een waarde heeft van € 700,-- en deze wordt toegedeeld aan de man, onder de verplichting de helft van die waarde, € 350,--, aan de vrouw te voldoen.
De ondernemingen van de man, de nalatenschap van de moeder van de man en de teruggave va de Belastingdienst
6.14.
Volgens de vrouw behoren tot de huwelijksgemeenschap ook de aandelen van de man in zijn ondernemingen , het aandeel van de man in de nalatenschap van zijn moeder en een teruggave van de Belastingdienst en deze moeten worden verdeeld. De man dient hierover de benodigde informatie en opheldering te verschaffen, zodat duidelijk is waartoe de vrouw gerechtigd is.
6.15.
De man betoogt dat de waarde van de ondernemingen, evenals de nalatenschap van zijn moeder, nihil is en dat de teruggave van de Belastingdienst onmiddellijk is verrekend met een schuld aan de Belastingdienst.
6.16.
Het hof overweegt als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat de aandelen van de man in zijn ondernemingen, zijn aandeel in de nalatenschap van zijn moeder en de teruggave van de Belastingdienst tot de huwelijksgemeenschap behoren. Tussen hen is wel in geschil of deze goederen op het moment van ontbinding van de huwelijksgemeenschap (21 oktober 2020) een waarde vertegenwoordigden. Het hof kan die waarde niet vaststellen omdat de daarvoor benodigde stukken niet in het geding zijn gebracht. Het hof kan daarom geen beslissing nemen over de verdeling van deze goederen.
Nu de vrouw aan haar betoog dat de man informatie en opheldering dient te verschaffen geen expliciet verzoek heeft verbonden, gaat het hof daar verder aan voorbij.
T-tag (aanvullend verzoek van de vrouw)
6.17 .
Ter mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over de verschuldigde boete vanwege het niet inleveren van de T-Tag. Partijen zijn overeengekomen dat de man de helft van die boete van € 443,62 (€ 221,81) aan de vrouw zal voldoen. Dit verzoek behoeft daarom geen nadere bespreking.

7.De slotsom

in het principaal en het incidenteel hoger beroep
7.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, gedeeltelijk vernietigen en beslissen als volgt.
7.2.
De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen in de proceskosten. Het hof ziet daar geen aanleiding toe en zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

8.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) van 4 februari 2021, voor zover het betreft de bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw en de wijze van verdeling van:
- de inboedelgoederen;
- de auto die de vrouw tot haar beschikking heeft;
en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst alsnog af het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage van de man in haar levensonderhoud;
wijst af het (gewijzigde) verzoek van de vrouw de man te veroordelen een bedrag van € 5.000,-- aan haar te betalen als compensatie voor de inboedelgoederen;
deelt de auto die de vrouw tot haar beschikking heeft toe aan de vrouw tegen een waarde van € 2.350,--, onder de verplichting wegens overbedeling de helft hiervan, € 1.175,--, aan de man te voldoen.
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.P.M. van Reijsen, C.N.M. Antens en M.J. van Laarhoven en is op 10 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.