De vrouw heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het belastbare loon van de man over het jaar 2020 op € 36.150,-- heeft bepaald. De rechtbank had niet mogen uitgaan van slechts één loonstrook, te weten de door de man ingebrachte loonstrook over oktober 2020. Dit was bovendien een fictieve loonstrook. Daarbij komt dat de rechtbank in de beschikking heeft overwogen uit te zullen gaan van een fulltime dienstverband, maar vervolgens toch heeft gerekend met het salaris dat genoemd is op de loonstrook waarbij was uitgegaan van een parttime dienstverband (75%).
Volgens de vrouw is het werkelijke jaarinkomen van de man in 2020 minimaal € 41.470,--; zijnde het inkomen van de man volgens de jaaropgave 2019 ad € 35.063,-- vermeerderd met de pensioenvergoeding van € 534,- per maand. Op grond waarvan de man aan de vrouw per kind per maand een bedrag van € 196,-- kan voldoen.
Ingeval het hof alsnog uitgaat van de genoemde loonstrook dan betwist de vrouw de correctheid van deze loonstrook. De vrouw stelt zich op het standpunt dat alsdan moet worden uitgegaan van een salaris van € 21.887,91 over 9 maanden ofwel een bedrag van € 2.431,99 bruto per maand. Op grond waarvan de man een draagkracht heeft van € 172,-- per kind per maand.
Bovendien twijfelt de vrouw of het in de betreffende loonstrook opgenomen cumulatieve bedrag wel juist is. Zij komt (door de bedragen in de rechterkolom op te tellen) op een fiscaal loon van € 30.994,65. Alsdan heeft de man een draagkracht om een bedrag van
€ 189,-- per kind per maand te voldoen.
De vrouw voert tot slot aan dat als ervan uit wordt gegaan dat de man fulltime werkt gecombineerd met het stamsalaris dat op de loonstrook van oktober 2020 staat (€ 2.643,63 per maand) de man een bijdrage van € 209,-- per kind per maand kan voldoen.
De vrouw benadrukt, ter onderbouwing van haar stellingen, dat de man in eerste aanleg onvoldoende en onduidelijke informatie over zijn inkomen heeft overgelegd. Ondanks verzoeken van de vrouw heeft hij nooit zijn belastingaangiften en -aanslagen overgelegd. De vrouw weet niet of de man naast zijn baan bij zijn huidige werkgever nog een werkgever heeft, zij vermoedt van wel. De vrouw wijst er verder op dat de broer van de man zijn werkgever is en zij vermoedt dat de man meer salaris ontvangt dan de loonstrook vermeldt. Zij gaat er vanuit dat de man een salaris verdient dat gelijk is aan het salaris dat hij verdiende bij [bedrijf] medio 2011 en waar de behoefte van de kinderen door de rechtbank op is gebaseerd.
De man heeft volgens de vrouw derhalve onvoldoende bewijs overgelegd dat hij het door haar verzochte bedrag van € 254,00 per kind per maand niet zou kunnen betalen. De rechtbank had daarom haar verzoek volledig moeten toewijzen.