ECLI:NL:GHSHE:2022:772

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
200.305.048_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gesloten uithuisplaatsing van minderjarige met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de ouders van een minderjarige, geboren in 2006 in Syrië, die onder toezicht is gesteld en in een gesloten setting is geplaatst. De ouders hebben het hof verzocht de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 oktober 2021 te vernietigen, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van hun dochter werd verleend. De ouders zijn van mening dat de situatie thuis zodanig is veranderd dat er geen reden meer is voor een gesloten uithuisplaatsing. Ze stellen dat hun dochter, die sinds 27 februari 2021 onder toezicht staat, na een eerdere uithuisplaatsing weer thuis is geplaatst, maar dat er nu professionele hulp nodig is om haar weer veilig thuis te laten wonen.

De Stichting Jeugdbescherming Brabant, als verweerster in deze zaak, heeft het verzoek van de ouders afgewezen en de bestreden beschikking in stand willen houden. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de minderjarige zich moeilijk kan aanpassen aan de hulpverlening en dat er zorgen zijn over haar gedrag, waaronder zelfbepalend gedrag en middelengebruik. De GI heeft aangegeven dat de gesloten jeugdhulp noodzakelijk is om de minderjarige te beschermen en dat er een behandelplan is opgesteld om haar terug te laten keren naar de thuissituatie.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de machtiging tot gesloten uithuisplaatsing gerechtvaardigd is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat er sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen bij de minderjarige die haar ontwikkeling ernstig belemmeren. De ouders hebben weliswaar zorgen geuit over de gesloten setting, maar het hof oordeelt dat de veiligheid van de minderjarige voorop staat en dat de hulpverlening in de gesloten setting noodzakelijk is om haar te ondersteunen in haar ontwikkeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 10 maart 2022
Zaaknummer : 200.305.048/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/02/390681 /JE RK 21-2124 en C/02/390682 / JE RK 21-2125
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
en
[de moeder],
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. S.O. Zengin-Epozdemir,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , Syrië,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. A.C. Osté.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 22 oktober 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 januari 2022, en aangevuld ter mondelinge behandeling hebben de ouders het hof verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen, het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gesloten setting van de GI af te wijzen en met de kennis van nu een nieuwe beslissing te nemen, althans dat [minderjarige] vóór 22 april 2022 weer thuis wordt geplaatst.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 februari 2022, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de ouders af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 februari 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. hun advocaat en S. Saleeby (tolknummer 9622986), tolk in de Arabische taal;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- [minderjarige] , bijgestaan door mr. Osté.
2.3.1.
Namens de raad is, met bericht van verhindering van 24 januari 2022, geen vertegenwoordiger tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 18 oktober 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de ouders d.d. 26 januari 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , Syrië, [minderjarige] geboren.
3.2.
[minderjarige] is sinds 27 februari 2021 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst.
De uithuisplaatsing liep tot 8 augustus 2021. Vervolgens is zij weer thuis geplaatst.
De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 26 mei 2022.
3.3.
Bij beschikking van 11 oktober 2021 is ten aanzien van [minderjarige] een spoedmachtiging tot gesloten jeugdhulp verleend tot uiterlijk 25 oktober 2021. Het resterend verzoek om een spoedmachtiging alsmede de machtiging tot gesloten jeugdhulp te verlenen voor de duur van zes maanden is aangehouden om betrokkenen in de gelegenheid te stellen hun standpunten ten aanzien van het verzoek kenbaar te maken.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, een machtiging verleend voor de uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van zes maanden (met ingang van 22 oktober 2021 tot 22 april 2022).
3.5.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De ouders voeren in het beroepschrift, aangevuld op de mondelinge behandeling- kort samengevat - aan dat de rechtbank het verzoek van de GI ten onrechte heeft toegewezen. Subsidiair stellen de ouders zich op het standpunt dat de situatie nu zodanig is gewijzigd dat er geen reden meer bestaat voor een uithuisplaatsing.
Tijdens de eerste uithuisplaatsing is [minderjarige] met jongeren in aanraking gekomen die middelen gebruikten en zij is toen ook gaan gebruiken. Uiteindelijk heeft ze zich onttrokken aan het gezag van de instelling en was zij nachtenlang onbereikbaar. Nadat zij weer thuis geplaatst was zette [minderjarige] de ouders onder druk; als zij niet zouden doen wat ze wilde zou zij weer een melding doen bij de politie. Omdat de ouders dit wilden voorkomen hebben zij veel gedoogd. Op 7 oktober 2021 heeft de vader drugs op de kamer van [minderjarige] aangetroffen en is er ruzie ontstaan. Een time-out zou toen op zijn plaats zijn geweest, maar er kwam opnieuw een uithuisplaatsing, nu voor een gesloten instelling.
De ouders zijn van mening dat deze machtiging niet toegewezen had mogen worden. De zorgen thuis zijn niet zodanig dat het voor [minderjarige] niet veilig is. Het is voor de andere kinderen ook veilig bij de ouders thuis en er is geen fysiek incident geweest.
Ook vinden de ouders dat de plaatsing van [minderjarige] in een gesloten setting niet tot de gewenste resultaten zal leiden en dat de maatregelen niet geschikt zijn ter bescherming van de belangen van [minderjarige] . De advocaat heeft op de mondelinge behandeling aandacht gevraagd voor het onderzoeksrapport van “het vergeten kind”. Voor heel veel kinderen is juist de gesloten plaatsing beschadigend. De ouders benadrukken verder dat [minderjarige] zich niet veilig voelt op de groep en zij zien dat het steeds slechter gaat met haar sinds de uithuisplaatsing. De ouders maken zich zorgen wanneer [minderjarige] op de groep is en thuis komt met blauwe plekken. Ook wijzen zij erop dat [minderjarige] meer dan 40 kilo is aangekomen.
Ouders ontkennen noch bagatelliseren de zorgen rond [minderjarige] . Zij zien dat sprake is van ongewenst gedrag en dat het moeilijk is, gelet op het karakter van [minderjarige] , om haar te begrenzen. De ouders kunnen dat echter met professionele hulp prima; die hulp (die aansluit op de cultuur en levensbeschouwing van het gezin) moet snel worden ingezet.
Inmiddels is Omnia ingeschakeld en wordt er Multisysteem Therapie (MST) ingezet. Met de inzet van die hulp binnen het kader van de ondertoezichtstelling zou het mogelijk moeten zijn om [minderjarige] weer thuis te plaatsen en hoeft de termijn van de machtiging tot 22 april 2022 niet te worden afgewacht.
3.5.
De GI voert in het verweerschrift, aangevuld op de mondelinge behandeling - kort samengevat - aan dat de GI van mening is dat hulpverlening in de gesloten jeugdhulp noodzakelijk is. [minderjarige] vindt het lastig om kaders en grenzen te accepteren. Zij onttrekt zich aan het gezag van de ouders maar ook van de hulpverlening. Er hebben de afgelopen vier weken twee escalaties plaats gevonden waarin [minderjarige] fysiek is geworden naar de hulpverlening. [minderjarige] laat zelfbepalend gedrag zien en staat niet open voor sturing. De GI is van mening dat als [minderjarige] dit gedrag binnen de gesloten jeugdhulp laat zien, er een groot risico bestaat dat zij dit ook in de opvoedsituatie bij de ouders zal laten zien.
De benodigde hulpverlening, MST, is nog niet gestart in de thuissituatie waardoor terugplaatsing momenteel niet in het belang van [minderjarige] en de ouders is. Op 7 februari 2022 is het behandelplan opgesteld; terugkeer naar thuissituatie is het doel. In de derde week van februari vindt een intake plaats van MST. Deze kan begin maart starten. De GI ziet het als een risico om nu al de MST vanuit de thuissituatie te laten plaatsvinden; zij vrezen voor te weinig draagvlak bij de ouders.
Van belang is dat [minderjarige] door middel van MST inzicht krijgt in haar gedachten en emoties maar ook in de keuzes die zij maakt. Verder is het van belang dat de ouders goed worden begeleid waarbij er rekening wordt gehouden met de taalbarrière en de culturele verschillen. De GI zet, in de periode tot afloop van de machtiging, in op behandeling van [minderjarige] en stabilisatie in de opvoedsituatie bij de ouders om het uiteindelijke doel en de wens van [minderjarige] en de ouders te realiseren.
3.5.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI erkend dat er incidenten hebben plaatsgevonden tussen [minderjarige] en andere groepsgenoten. De GI begrijpt dat [minderjarige] zich onveilig voelt in bepaalde situaties. Gezien wordt dat [minderjarige] op bepaalde momenten, mede als gevolg van haar kindeigen problematiek (waaronder ODD), het lastig vindt om te luisteren en zich moeilijk laat begrenzen. Hierdoor brengt zij zichzelf soms in onveilige situaties omdat zij bijvoorbeeld niet het gevolg van haar handeling of reactie ergens op inziet.
De organisatie van de groep waar zij verblijft heeft de zorgen over de veiligheid op de groep opgepakt en zij zijn hierop alert.
3.6.
Namens [minderjarige] is ter mondelinge behandeling aangevoerd dat de gesloten setting niet passend is voor haar. Zij heeft zich onttrokken aan hulp maar dat gebeurt op dit moment ook, een gesloten setting helpt dus niet. Omdat ze nu op een onveilige plek zit wordt zij alleen maar meer beschadigd. De advocaat van [minderjarige] acht het realistisch om de uithuisplaatsing tot 1 maart 2022 te beperken. De door de GI beoogde MST kan dan vanuit huis plaatsvinden. Daarbij dient er wel een goed exitgesprek gevoerd te worden waarin duidelijke afspraken worden gemaakt en aan [minderjarige] de consequenties worden uitgelegd. [minderjarige] zelf heeft aan het hof aangegeven dat zij er echt op hoopt dat zij naar huis mag omdat zij zich echt niet veilig voelt op de groep.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 Jeugdwet (Jw) kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of:
  • er bij [minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en;
  • de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
3.7.2.
Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 Jw bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
3.7.3.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.7.4.
Het hof is van oordeel dat voldaan aan de formele vereisten van de Jeugdwet is voldaan.
3.7.5.
De vraag die het hof moet beantwoorden is of er bij [minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en dat opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken .Het hof is van oordeel dat die noodzaak er was en thans nog is.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
3.7.6.
De nu 16-jarige [minderjarige] kent een belast verleden. Vijf jaar geleden is zij met haar familie vanuit Syrië in Nederland komen wonen. Uit de stukken volgen veel zorgen over [minderjarige] .
Dit betreft zowel haar gedrag (extreem zelfbepalend gedrag, automutilatie) maar ook haar netwerk (loverboy-problematiek en middelengebruik) alsook de onrustige thuissituatie.
Nadat zij uit huis is geplaatst (nadat er meerdere escalaties thuis hadden plaatsgevonden) is zij medio februari 2021 op een open leefgroep geplaatst van Sterk Huis. Daar kon haar veiligheid echter niet gewaarborgd worden. [minderjarige] hield zich niet aan afspraken en liet onbegrensd gedrag zien. Zij sneed zichzelf, liep weg en begaf zich in gevaarlijke situaties.
Er was ook geen zicht op de thuissituatie van de ouders en ouders waren niet open over fysieke escalaties thuis. Dit leidde tot gesloten plaatsing met ingang van 9 juni 2021.
[minderjarige] is toen geplaatst op de Stichting Ottho Gerhard Heldring en het Ambulatorium in [plaats] (OGH). Omdat men niet is toegekomen aan een onderzoek van [minderjarige] en er minimaal zicht was op de situatie vanwege het gesloten gezinssysteem heeft de GI een verlenging aangevraagd. De kinderrechter heeft dit verzoek afgewezen en de ouders en [minderjarige] de kans gegeven om als gezin aan de slag te gaan in de thuissituatie.
Nadat [minderjarige] sinds 8 augustus 2021 weer thuis was bij de ouders vonden er dagelijks escalaties plaats tussen haar en de ouders. Zij accepteerde geen gezag, is opnieuw gaan blowen, mocht van de ouders het huis niet uit en liep weg. De ambulante hulpverlening was onvoldoende in staat om de escalaties te verminderen en het gezinssysteem in kaart te brengen. Ook stonden de ouders niet open voor andere hulpverlening.
Na een onveilige situatie op 7 oktober 2021 is er besloten tot een spoed uithuisplaatsing van [minderjarige] op een open behandelgroep van Sterk Huis. Daar kon zij echter niet blijven vanwege onveiligheid. Gezien haar verleden en problematiek achtte Sterk Huis een ander plek noodzakelijk en is zij op 8 oktober 2021 geplaatst op een crisisgroep van Amarant. Daar onttrok [minderjarige] zich aan de groepsleiding en vertoonde extreem zelfbepalend gedrag. Nadat zij op 10 oktober 2021 is weggelopen is zij op 11 oktober 2021 geplaatst bij gesloten jeugdhulp aanbieder Pactum op de observatie en diagnostiek groep Prisma. Ook daar vertoonde [minderjarige] aanhoudende weerstand over het verblijf daar. Dit uitte zich in onttrekking en een dreiging op weglopen.
Uit de observatie aldaar is inmiddels gebleken dat er bij [minderjarige] sprake is van acculturatieproblemen, zij voldoet aan de criteria van een oppositionele gedragsstoornis en er is sprake van emotieregulatie problemen. Er wordt - gelet op het beperkte behandeleffect van de gesloten plaatsing, de grote weerstand en de wens tot thuisplaatsing - geadviseerd om middels een MTS-traject naar huis toe werken. Daarnaast wordt er geadviseerd om de vrijheden van [minderjarige] uit te breiden en het verlof bij de ouders op te bouwen.
Eind december 2021 is [minderjarige] overgeplaatst naar een besloten groep. [minderjarige] blijft hier weerstand vertonen en onttrekt zich aan de groepsgenoten en de hulpverlening. Dat zij het lastig vindt om grenzen en kaders te accepteren is te verklaren vanuit de diagnose oppositionele gedragsstoornis.
Het is [minderjarige] binnen een aanzienlijk korte periode gelukt om van een gesloten groep naar een besloten groep te worden geplaatst. Dat is positief. Het hof is echter van oordeel dat het van groot belang is om deze positieve ontwikkeling door te zetten en het daarom nodig is om eerst de nodige hulpverlening in te zetten , de vrijheden van [minderjarige] geleidelijk uit te breiden en het verlof bij de ouders op te bouwen. Dit alles om zo verantwoord mogelijk naar een thuisplaatsing te werken. Voorkomen moet worden dat er voor [minderjarige] opnieuw onveilige situaties ontstaan en dat er opnieuw na een thuisplaatsing weer een uithuisplaatsing zal volgen. Dat is voor [minderjarige] en voor de ouders volstrekt onwenselijk en niet in het belang van [minderjarige] . De periode tot aan 22 april 2022 zal nodig zijn om naar een verantwoorde thuisplaatsing toe te werken.
3.7.7.
Ten aanzien van de veiligheid op de groep waar [minderjarige] verblijft en de incidenten die zich de afgelopen periode hebben voorgedaan is door de GI ter mondelinge behandeling verklaard dat hiernaar door de groepsleiding van de groep waar [minderjarige] verblijft wordt gekeken en dat men hier alert op is. Het hof vertrouwt erop dat de GI dat blijft afstemmen met de groepsleiding.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 22 oktober 2021, voor zover het betreft de machtiging om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 22 oktober 2021 tot 22 april 2022;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.C. Dumoulin en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en is op 10 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.