In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de ouders van een minderjarige, geboren in 2006 in Syrië, die onder toezicht is gesteld en in een gesloten setting is geplaatst. De ouders hebben het hof verzocht de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 oktober 2021 te vernietigen, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van hun dochter werd verleend. De ouders zijn van mening dat de situatie thuis zodanig is veranderd dat er geen reden meer is voor een gesloten uithuisplaatsing. Ze stellen dat hun dochter, die sinds 27 februari 2021 onder toezicht staat, na een eerdere uithuisplaatsing weer thuis is geplaatst, maar dat er nu professionele hulp nodig is om haar weer veilig thuis te laten wonen.
De Stichting Jeugdbescherming Brabant, als verweerster in deze zaak, heeft het verzoek van de ouders afgewezen en de bestreden beschikking in stand willen houden. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de minderjarige zich moeilijk kan aanpassen aan de hulpverlening en dat er zorgen zijn over haar gedrag, waaronder zelfbepalend gedrag en middelengebruik. De GI heeft aangegeven dat de gesloten jeugdhulp noodzakelijk is om de minderjarige te beschermen en dat er een behandelplan is opgesteld om haar terug te laten keren naar de thuissituatie.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de machtiging tot gesloten uithuisplaatsing gerechtvaardigd is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat er sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen bij de minderjarige die haar ontwikkeling ernstig belemmeren. De ouders hebben weliswaar zorgen geuit over de gesloten setting, maar het hof oordeelt dat de veiligheid van de minderjarige voorop staat en dat de hulpverlening in de gesloten setting noodzakelijk is om haar te ondersteunen in haar ontwikkeling.