ECLI:NL:GHSHE:2022:77

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 januari 2022
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
200.298.185_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige in het kader van gezagskwesties

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015 in Portugal. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de beschikking van de rechtbank Limburg, die op 2 juli 2021 de ondertoezichtstelling heeft uitgesproken. De moeder voert aan dat er geen ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] is en dat de ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is. De vader, die in Portugal woont, heeft geen contact met [minderjarige] en de moeder stelt dat dit contact pas veilig kan plaatsvinden na onderzoek door de raad. De raad voor de Kinderbescherming is van mening dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft, omdat [minderjarige] een achterstand in zijn ontwikkeling heeft opgelopen door het ontbreken van onderwijs en sociale contacten. Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling ten tijde van de beschikking aanwezig waren. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk bekrachtigd en gedeeltelijk vernietigd, waarbij de ondertoezichtstelling is verlengd tot 15 maart 2022, om de GI in staat te stellen de situatie goed af te wikkelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 13 januari 2022
Zaaknummer : 200.298.185/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/292390 / JE RK 21-1059
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.H.L. van de Laar,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige]), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats], Portugal.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de vader], hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats], Portugal;
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 2 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, op schrift gesteld op 14 juli 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 augustus 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te wijzigen/vernietigen en het inleidend verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 oktober 2021, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en het beroep van de moeder af te wijzen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 30 augustus 2021.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 november 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van de Laar;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];
- de vader (met gebruikmaking van een tweezijdige beeld- en geluidverbinding via CMS).
De GI is niet verschenen.
2.4.1.
Op de mondelinge behandeling is de beslissing aangehouden om de GI in de gelegenheid te stellen het hof schriftelijk verslag te doen van de actuele situatie van de ondertoezichtstelling.
2.5.
Het hof heeft na de mondelinge behandeling kennis genomen van de inhoud van:
- het evaluatieverslag van de GI van 17 november 2021;
- de schriftelijke reactie van de raad van 2 december 2021;
- het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder van 6 december 2021.
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 2 juli 2021;
2.6.
Het hof heeft de uitspraak bepaald op heden.

3.De beoordeling

3.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.
Tegen de toepasselijkheid van het Nederlandse recht op het verzoek van de raad is geen grief gericht, zodat ook het hof het Nederlandse recht zal toepassen.
3.2.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit, die bij de moeder woont. De vader woont in Portugal.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 2 juli 2021 tot 2 juli 2022.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan.
Er was en is geen sprake van een ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige]. Het sociaal isolement van de moeder is uit zijn verband getrokken. De moeder heeft ME en een besmetting met het coronavirus kan dramatische gevolgen hebben. Daarom heeft de moeder het afgelopen anderhalf jaar een afgezonderd leven geleid. Van een isolement is nu geen sprake meer.
Ook vanwege corona heeft de moeder een afwachtende houding gehad wat betreft de inschrijving van [minderjarige] bij een school. Zij geeft wel toe dat zij hiermee te lang heeft gedraald. Inmiddels gaat [minderjarige] naar school. Hij doet het daar goed. Een ondertoezichtstelling om de schoolgang te waarborgen is niet noodzakelijk. Zo nodig kan de leerplichtambtenaar ingrijpen.
Evenmin is er sprake van een ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] door ontbrekend contact met de vader. Het is overigens de vraag of het in het belang van [minderjarige] is dat hij contact met de vader heeft. De moeder heeft maar kort in Portugal samengewoond met de vader. Zij is naar Nederland gevlucht vanwege huiselijk geweld van de vader. Sindsdien heeft de vader geen initiatief meer genomen om [minderjarige] te zien. De moeder meent dat er eerst onderzoek moet worden gedaan, bij voorbeeld door de raad, voordat er sprake kan zijn van contact tussen de vader en [minderjarige]. Dit contact moet op een veilige manier plaatsvinden. Ook is het de vraag of de gezinsvoogd de aangewezen persoon is om contactherstel tussen de vader en [minderjarige] te bewerkstelligen. Het gaat immers in eerste instantie om een conflict tussen de ouders. In feite heeft de rechtbank een omgangsondertoezichtstelling opgelegd.
De moeder werkt goed samen met de hulpverlening (Gespecialiseerde Thuisbegeleiding) van Meander. Zij had deze hulp al geaccepteerd voordat de procedure begon. [minderjarige] wordt goed verzorgd. Hij spreekt af met vriendjes en gaat naar muziekles. De moeder werkt eraan mee dat er wekelijks contacten door middel van videobellen zijn tussen [minderjarige] en de vader. Meander heeft geen zorgen over [minderjarige].
3.6.
De raad voert - samengevat - het volgende aan.
De gronden voor een ondertoezichtstelling waren aanwezig en zijn nog steeds aanwezig. [minderjarige] heeft onnodig lang - ook al voor het begin van de pandemie - geen onderwijs genoten. Hierdoor had hij ook geen contact met leeftijdgenoten. Als gevolg hiervan heeft hij een achterstand in zijn ontwikkeling opgelopen. [minderjarige] gaat nu weliswaar naar school, maar de raad heeft de indruk dat dit mede door de druk van de ondertoezichtstelling tot stand is gekomen.
De sociale contacten van de moeder zijn minimaal. De medische situatie van de moeder wordt niet door de huisarts bevestigd. Er is een patroon van zorgmijding bij de moeder.
De raad meent dat de moeder geen intrinsieke motivatie heeft voor verandering en dat de hulpverlening alleen maar onder druk van de ondertoezichtstelling wordt geaccepteerd.
Verder wordt [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd, omdat hij geen contact met de vader heeft. De ouders hebben een andere beleving van hun relatie. Volgens de vader maakt de moeder het onmogelijk dat [minderjarige] contact met hem heeft. Voor contactherstel tussen de vader en [minderjarige] is interventie van een gezinsvoogd noodzakelijk. In het vrijwillig kader zal de moeder dit niet oppakken, omdat zij zeer negatief over de vader denkt.
Er zijn nu weliswaar positieve ontwikkelingen, maar de raad acht de resterende termijn van de ondertoezichtstelling in het belang van [minderjarige] noodzakelijk om te volgen of deze nog prille ontwikkeling zich blijft voortzetten en om de ingezette hulpverlening op een goede manier vorm te blijven geven.
3.7.
De vader heeft - in het kort - het volgende naar voren gebracht.
De beeldbelgesprekken met [minderjarige], die in september 2021 zijn opgestart, verlopen goed.
Tijdens de beeldbelgesprekken met [minderjarige] is hij alleen en [minderjarige] geniet van het contact. Dat ziet de vader aan hem.
De vader had [minderjarige] sinds mei 2019 niet meer gezien, omdat de moeder de gesprekken tussen hen verbood. Hij is het eens met de ondertoezichtstelling, omdat de moeder anders niet meewerkt aan het contact tussen hem en [minderjarige].
De vader betwist dat hij voorheen geen contact met [minderjarige] wilde, maar de moeder had geen vertrouwen in hem en wilde niet met hem praten. De moeder is in januari 2017 uit Portugal vertrokken zonder dat er afspraken tussen de ouders waren gemaakt over [minderjarige]. De vader heeft [minderjarige] daarna in Nederland nog wel opgezocht en gezien, in 2019 voor het laatst. De moeder heeft in 2019 het contact tussen de ouders verbroken. Zij reageerde niet meer op berichten van de vader.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en,
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Gelet op de overgelegde stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling is het hof van oordeel dat de gronden voor een ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren. [minderjarige] werd ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Hij was sinds juni 2020 niet meer naar school geweest en leefde met de moeder en [kind 1] en [kind 2], de andere twee kinderen van de moeder, in een sociaal isolement. Hierdoor werd hij zowel cognitief als sociaal-emotioneel in zijn ontwikkeling bedreigd. Ten tijde van de bestreden beschikking ging [minderjarige] weliswaar inmiddels naar school, maar het hof is van oordeel dat het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling, gelet op de voorgeschiedenis, nog nodig was om de voortgang van de schoolgang van [minderjarige] te waarborgen. Een mogelijke interventie van de leerplichtambtenaar was naar het oordeel van het hof in dit geval niet afdoende.
Ook de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] werd ernstig bedreigd, omdat hij geen enkel contact meer met de vader had. Het is in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige] dat hij ook de vader verder leert kennen. Gelet op de houding van de moeder was niet te verwachten dat de moeder, zonder een gedwongen kader, contactherstel tussen [minderjarige] en de vader zou realiseren.
Op dit moment gaat [minderjarige] al enige tijd naar school. Hij doet het daar goed en loopt in op de leerachterstand die hij eerder had opgelopen, zo blijkt uit het verslag van de gezinsvoogd en de informatie van school. Hij is in staat om sociale contacten te maken en te behouden met leeftijdgenootjes. School geeft aan dat de moeder op juiste wijze meewerkt aan de schoolgang van [minderjarige].
Verder accepteert de moeder hulp en ondersteuning door Meander bij de opvoeding van [minderjarige]. Zij neemt de adviezen van de hulpverlening aan. [minderjarige] krijgt de veilige en stabiele opvoeding bij de moeder die hij nodig heeft, zo blijkt uit de meest recente informatie van de GI.
Ten slotte vinden er momenteel wekelijks videobelmomenten plaats tussen de vader en [minderjarige]. Deze contacten worden begeleid door de hulpverlening die de moeder accepteert en deze verlopen goed. De moeder belemmert deze contacten niet. De vader wenst uitbreiding van de contacten en eventueel fysiek contact met [minderjarige].
Uit het verslag van de GI van 23 november 2021 blijkt dat volgens Meander de moeder begeleiding en ondersteuning moet blijven krijgen bij de opvoeding van [minderjarige]. Zij kan worden overvraagd met de ontwikkeltaken van [minderjarige] en is ook nog belast met de opvoeding van de twee jongere kinderen in het gezin. De spanningen die de moeder heeft bij de procedures tegen de vader en de contacten met hem maken het voor de moeder niet gemakkelijker. Ook de raad vindt dat de ingezette hulpverlening moet doorlopen. De moeder heeft tegenover de GI aangegeven dat zij de hulpverlening verder zal accepteren, mocht de ondertoezichtstelling worden beëindigd.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel, dat er weliswaar nog zorgen zijn over de emotionele draagkracht van de moeder en over het ondersteunen en stimuleren van het contact tussen de vader en [minderjarige], maar dat hulpverlening in het vrijwillig kader verder volstaat om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] af te wenden. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de moeder ook zonder de ondertoezichtstelling voort zal gaan met het faciliteren van de videobelcontacten en dat zij [minderjarige] positief ondersteunt bij het onderhouden en verder ontwikkelen van de contacten met zijn vader.
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen met ingang van 15 maart 2022 om de GI in de gelegenheid te stellen de ondertoezichtstelling goed af te wikkelen en de noodzakelijke acties op de rails te zetten.
3.9.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 2 juli 2021 voor zover daarbij [minderjarige] onder toezicht is gesteld gedurende de periode van 2 juli 2021 tot 15 maart 2022;
vernietigt voormelde beschikking voor zover daarbij [minderjarige] onder toezicht is gesteld gedurende de periode van 15 maart 2022 tot 2 juli 2022 en wijst het inleidend verzoek van de raad in zoverre af;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en E.P. de Beij en is op 13 januari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.