ECLI:NL:GHSHE:2022:769

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
200.299.084_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht toekenning aan man na echtscheiding, belangenafweging tussen man en vrouw

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van het huurrecht van de echtelijke woning na de echtscheiding van partijen. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, die op 29 juli 2021 had bepaald dat het huurrecht aan de man, verweerder in hoger beroep, werd toegekend. De vrouw betoogde dat haar belang bij het huurrecht groter was dan dat van de man, omdat zij met haar kinderen in de woning woonde en de man psychische klachten had. De man daarentegen stelde dat hij al lange tijd in Nederland woonde, een goede band met zijn kinderen had en dat zijn psychische klachten hem niet in de weg stonden om een alternatieve woonruimte te vinden.

Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen. Het hof oordeelde dat de man meer verbonden was met de woning, mede omdat hij al zes jaar ingeschreven stond bij de woningbouwvereniging en de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd had. De man had ernstige psychische klachten, waarvoor hij behandeld werd, en het hof oordeelde dat een stabiele leefsituatie van groot belang was voor zijn behandeling. De vrouw had daarentegen een onzekere verblijfsstatus in Nederland, wat haar belang bij het huurrecht verzwakte. Het hof concludeerde dat de man meer belang had bij het huurrecht en bekrachtigde de beschikking van de rechtbank.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in zaken van huurrecht na echtscheiding, waarbij de persoonlijke omstandigheden van beide partijen zwaar wegen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 10 maart 2022
Zaaknummer: 200.299.084/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/03/285879 / FA RK 20-4561 + C/03/288722 / FA RK 21-621
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. Kurt-Geçoğlu,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. Y.G.M.J. Breukers.
In het kort
De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank voor zover daarbij het huurrecht van de echtelijke woning aan de man is toegekend.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 29 juli 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 augustus 2021, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen op het onderdeel dat ziet op het huurrecht van de echtelijke woning en te bepalen dat het huurecht van de echtelijke woning aan haar wordt toegekend.
2.2.
Bij verweerschrift met één bijlage, ingekomen ter griffie op 9 september 2021, heeft de man verzocht de vrouw in het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het door haar verzochte af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen onder bekrachtiging van de bestreden beschikking, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 februari 2022. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten, verschenen.
De vrouw is bijgestaan door een tolk in de Servische taal, de heer B. Kosanovic (tolkennummer 1171).
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de V-formulieren met bijlagen van de advocaat van de vrouw van 13 september 2021, 22 januari 2022 en 28 januari 2022.
Schorsingsverzoek
2.5.
De vrouw heeft het hof ook verzocht om de beslissing waarbij het huurrecht aan de man is toegewezen te schorsen totdat is beslist op de hoofdzaak. Het hof heeft dit verzoek bij beschikking van 7 oktober 2021 afgewezen (zaaknummer 200.299.084/
2).

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn van 30 november 2018 tot 10 december 2021 met elkaar getrouwd geweest. Uit het huwelijk van partijen zijn geen kinderen geboren. De vrouw heeft twee kinderen uit een eerdere relatie: de nu 17-jarige [minderjarige 1] en de 14-jarige [minderjarige 2] . Deze kinderen woonden bij de vrouw en maakten van mei 2020 tot en met juli 2021 onderdeel uit van het gezin van partijen in de echtelijke woning.
3.2.
Bij de bestreden beschikking (29 juli 2021) heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. In deze beschikking heeft de rechtbank, onder meer en voor zover nu van belang, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de man huurder zal zijn van de echtelijke woning, waarbij de vrouw een termijn van één maand vanaf de datum van de beschikking werd gegund om samen met haar kinderen andere woonruimte te vinden.
3.3.
De vrouw kan zich hiermee niet verenigen en is voor dit deel van de bestreden beschikking in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift, zoals aangevuld op de mondelinge behandeling, voert zij – kort samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft miskend dat het belang van de vrouw bij toewijzing van het huurrecht aan haar groter is dan het belang van de man bij toewijzing van het huurrecht aan hem.
Ze heeft de woning noodgedwongen moeten verlaten, omdat de man na de uitspraak van de rechtbank onverhoeds andere sloten had aangebracht.
De vrouw betwist niet dat de man informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij behandeld wordt voor zijn psychische klachten. De noodzaak voor behandeling moet echter worden gerelativeerd. Het dienstverband van de man bij zijn voormalige werkgever is geëindigd in verband met een reorganisatie. De man heeft zich nadien ziek gemeld en ontvangt sindsdien een Ziektewetuitkering. Het is opvallend dat de behandeling qua datum samenvalt met die beëindiging en met zijn ziekmelding. De klachten van de man zijn niet zodanig ernstig dat hij in een zeer schrijnende situatie terecht zou komen als hij op zoek zou moeten naar andere woonruimte. Als de man bovendien echt ernstige psychische klachten heeft, zou hij zelf ook in aanmerking kunnen komen voor urgentie.
Dat de man beperkt inkomen heeft, is niet relevant; dat geldt voor de vrouw ook. Dat hij niet bij familie of vrienden kan wonen, maakt de situatie voor hem niet ernstiger dan voor de vrouw. Zij kan evenmin bij familie of vrienden wonen. De man heeft een sociale verbondenheid met de buurt en kan makkelijker dan de vrouw aan een alternatieve woonruimte komen.
De kinderen verblijven nu noodgedwongen bij de ouders van de vrouw in Servië. De vrouw wil voorkomen dat de kinderen bij hun Nederlandse school uitgeschreven worden. Online onderwijs met de Nederlandse school lukt niet. De verbinding is vaak niet goed en de kinderen zijn niet gemotiveerd. De kinderen volgen nu in Servië ook geen onderwijs.
Er is geen indicatie dat de IND de verblijfsvergunning van de vrouw zal intrekken of niet zal verlengen. Nu de vrouw inmiddels een baan heeft is haar (nieuwe) aanvraag voor een verblijfsvergunning hierop gebaseerd. De vrouw heeft een detacheringsovereenkomst met een uitzendbureau voor zes maanden. Per 1 februari 2022 wordt de overeenkomst automatisch verlengd, tenzij de eerdere overeenkomst wordt verbroken. De werkgever waar de vrouw nu via het uitzendbureau werkt heeft een intentieverklaring opgesteld waaruit blijkt dat ze de vrouw langer in dienst willen houden en dit heeft de werkgever ook bevestigd aan de IND. Toen partijen vanuit Duitsland naar Nederland verhuisden kregen zij een grotere (gezins)woning toegewezen omdat ook de kinderen van de vrouw daar kwamen wonen. Ook om die reden is de vrouw van mening dat zij een groter belang heeft dan de man bij toewijzing van de woning aan haar.
3.4.
Het standpunt van de man, zoals blijkt uit zijn verweerschrift en zoals aangevuld op de mondelinge behandeling, luidt – kort samengevat – als volgt.
De man woont sinds 2002 in Nederland en heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij heeft steeds in Nederland gewerkt, ook in de periode dat hij met de vrouw in Duitsland heeft gewoond. Uit een eerdere relatie heeft de man twee zoons, waar hij een goed contact mee heeft. Zij wonen bij hem in de buurt. De man stond al zes jaar ingeschreven bij de woningbouwvereniging voordat hij de huidige woning toegewezen kreeg.
De man heeft met overlegging van de producties in eerste aanleg afdoende aangetoond dat hij ernstige psychische klachten heeft waarvoor hij wordt behandeld. Het is niet aan de vrouw om dit te bagatelliseren. De man bezoekt wekelijks een psycholoog vanwege zijn posttraumatische stressstoornis. Deze ambulante behandeling vindt plaats op een locatie op loopafstand van de woning. De man heeft er, gelet op zijn klachten, belang bij om niet te hoeven verhuizen zodat hij zijn reeds ingezette behandeling kan voortzetten. De man komt niet in aanmerking voor een urgentieverklaring. De kinderen van de man wonen bij hun moeder en de man kan daar, vanzelfsprekend, niet bij gaan wonen.
De kinderen van de vrouw zijn op 20 juli 2021 naar hun grootouders in Servië gegaan. Als de vrouw ervoor kiest om haar kinderen daar te laten verblijven moet ze ook de keuze maken om de kinderen in te schrijven voor onderwijs in Servië óf om ze online onderwijs te laten volgen bij hun school in Nederland. Online onderwijs is heel normaal in deze tijd.
De kinderen hebben maar een jaar in Nederland gewoond. Daarvoor hebben ze ook wisselende verblijfplaatsen gehad.
De vrouw heeft op dit moment een verblijfplaats. Daar heeft ze blijkbaar een uitvalsbasis van waaruit ze op zoek kan gaan naar een andere woning. De vrouw heeft nadat de echtscheiding tussen partijen werd uitgesproken zelf de woning verlaten. De man heeft toen na een paar weken de sloten vervangen. De vrouw werd daar niet door verrast. In de echtscheidingsprocedure heeft de vrouw alle tijd genomen om de procedure te voeren. De vrouw heeft destijds via de WMO twee kamers aangeboden gekregen, maar die heeft zij afgewezen. Zij stond dus niet op straat.
De man gaat er nog steeds van uit dat de verblijfsvergunning van de vrouw wordt of is ingetrokken na inschrijving van de echtscheiding. Dan zal de vrouw met de kinderen Nederland moeten verlaten en heeft ze geen belang meer bij het huurrecht van de woning. De situatie van partijen is dus niet gelijk.
Het hof overweegt als volgt.
3.5.1.
Op grond van artikel 827 lid 1 sub e Rv in samenhang met artikel 7:266 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter in geval van echtscheiding op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn. De beantwoording van de vraag aan wie van partijen het huurrecht van de voormalige echtelijke woning dient te worden toegekend, vindt plaats aan de hand van een afweging van de belangen van zowel de vrouw als de man bij toekenning van dit huurrecht. Bij die belangenafweging moet de rechter volgens vaste rechtspraak alle omstandigheden betrekken die in dit verband door partijen zijn aangevoerd.
3.5.2.
Op grond van de inhoud van de stukken en het verhandelde ter zitting staat voor het hof voldoende vast dat zowel de man als de vrouw niet over alternatieve woonruimte beschikt indien hij of zij de woning moet verlaten. Beide partijen hebben dan ook belang bij de toekenning van het huurrecht. Het hof zal daarom een afweging moeten maken wiens belang zwaarder weegt. Alle belangen afwegende is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat het huurrecht aan de man moet worden toegekend, omdat het leven van de man meer is verweven met de voormalige echtelijke woning dan het leven van de vrouw, gelet op het volgende.
3.5.3.
De man stond al zes jaar ingeschreven bij de woningbouwverenging Stichting Woning Zuid toen hij op 23 maart 2020 voor de huidige woning de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd aanging. Het moge zo zijn dat partijen in aanmerking kwamen voor deze gezinswoning omdat de kinderen van de vrouw bij hen kwamen wonen, maar dit neemt niet weg dat partijen deze woning toegewezen hebben gekregen dankzij de zesjarige inschrijfduur van de man bij de woningbouwvereniging.
Uit de behandelovereenkomst van Psytrec (14 oktober 2020) blijkt dat de man is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis en dat een intensief behandelprogramma geïndiceerd is. Uit de brief van PsyQ (19 januari 2021) aan de huisarts van de man blijkt dat de man op 8 juli 2020 bij MET GGZ is aangemeld vanwege aanhoudende angstklachten ten gevolge van zijn traumatisch verleden. De man heeft langdurige suïcidale gedachten die opkomen bij hevige paniekaanvallen. De man heeft hiermee naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat hij te kampen heeft met ernstige psychische klachten waar hij voor onder behandeling staat. Het is overigens niet gebleken dat de man vanwege zijn psychische klachten in aanmerking komt voor een urgentieverklaring bij de woningverbouwvereniging. De (ambulante) behandeling van de man vindt plaats op loopafstand van de woning. Uit de brief van PsyQ van 19 januari 2021 blijkt ook dat behandeling in de eerste instantie gericht is op stabilisatie voordat traumaverwerking kan starten. Het is een feit van algemene bekendheid dat voor het slagen van een dergelijke traumabehandeling, zeker bij klachten die zo ernstig zijn als die van de man, het van wezenlijk belang is dat er sprake is van een stabiele leefsituatie.
Verder heeft de man er een groot belang bij dat hij in de buurt van zijn twee kinderen kan blijven wonen met wie hij goed contact heeft.
3.5.4.
De rechtbank kende veel gewicht toe aan de onduidelijke verblijfsstatus van de vrouw; die onduidelijkheid heeft de vrouw in hoger beroep niet kunnen wegnemen. Integendeel, de onduidelijkheid is toegenomen. De verblijfsvergunning van de vrouw die zij op basis van haar huwelijk met de man heeft verkregen, is bij besluit van 15 december 2021 ingetrokken. De vrouw heeft hiertegen bezwaar ingediend. Totdat hierop is beslist mag de vrouw (met haar kinderen) de bezwaarprocedure afwachten in Nederland. Verder heeft de vrouw een aanvraag gedaan, ondersteund door haar werkgever, om haar een verblijfsvergunning toe te kennen op basis van haar werk en niet langer op basis van haar huwelijk. Op deze aanvraag is nog niet beslist. Al met al zijn er nog steeds veel onzekerheden en onduidelijkheden over de vraag of de vrouw in Nederland mag blijven wonen.
De kinderen van de vrouw verblijven sinds juli 2021 bij haar ouders in Servië. Het is invoelbaar dat de vrouw herenigd wil worden met haar kinderen en dat zij haar kinderen teruggeplaatst wenst te zien op de Nederlandse school. Het hof ziet echter onvoldoende aanknopingspunten dat dit gekoppeld dient te worden aan de echtelijke woning van partijen. De kinderen zijn niet opgegroeid in Nederland, hebben maar één jaar in de woning van partijen gewoond en hebben maar één schooljaar op een Nederlandse school gezeten.
Voor zover de vrouw haar beroep op psychische klachten zoals zij die bij de rechtbank naar voren heeft gebracht handhaaft, overweegt het hof dat zij dit in hoger beroep onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Er zijn onvoldoende stukken waaruit dit blijkt.
3.5.5.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de man meer belang dan de vrouw heeft om in de echtelijke woning te blijven wonen, waarbij het hof – evenals de rechtbank – veel gewicht toekent aan de onzekere verblijfstatus van de vrouw in Nederland.
3.5.6.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.C. Dumoulin, A.J.F. Manders en is in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2022.