In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een bewindvoerder. De rechthebbende, die in eerste aanleg verzocht had om ontslag van de huidige bewindvoerder en benoeming van zijn vader als opvolgend bewindvoerder, was in hoger beroep gegaan tegen de afwijzing van dit verzoek door de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechthebbende voerde aan dat er gewichtige redenen waren voor het ontslag van de huidige bewindvoerder, waaronder een kostenbesparing en een slechte uitvoering van de taken door de bewindvoerder. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 januari 2022 werd duidelijk dat de rechthebbende inmiddels zijn schulden had afgelost en dat de relatie met zijn vader was verbeterd. Het hof oordeelde dat de grondslag voor het bewind nog steeds aanwezig was, maar dat de voorkeur van de rechthebbende om zijn vader als bewindvoerder te benoemen, gevolgd moest worden, omdat er geen gegronde redenen waren om dit te weigeren. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en benoemde de vader van de rechthebbende tot opvolgend bewindvoerder, met ingang van 1 april 2022. De huidige bewindvoerder werd ontslagen en er werden voorwaarden gesteld aan de afhandeling van de eindrekening en -verantwoording.