ECLI:NL:GHSHE:2022:766

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
200.297.674_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van de vader tot bewindvoerder na ontslag van de huidige bewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een bewindvoerder. De rechthebbende, die in eerste aanleg verzocht had om ontslag van de huidige bewindvoerder en benoeming van zijn vader als opvolgend bewindvoerder, was in hoger beroep gegaan tegen de afwijzing van dit verzoek door de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechthebbende voerde aan dat er gewichtige redenen waren voor het ontslag van de huidige bewindvoerder, waaronder een kostenbesparing en een slechte uitvoering van de taken door de bewindvoerder. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 januari 2022 werd duidelijk dat de rechthebbende inmiddels zijn schulden had afgelost en dat de relatie met zijn vader was verbeterd. Het hof oordeelde dat de grondslag voor het bewind nog steeds aanwezig was, maar dat de voorkeur van de rechthebbende om zijn vader als bewindvoerder te benoemen, gevolgd moest worden, omdat er geen gegronde redenen waren om dit te weigeren. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en benoemde de vader van de rechthebbende tot opvolgend bewindvoerder, met ingang van 1 april 2022. De huidige bewindvoerder werd ontslagen en er werden voorwaarden gesteld aan de afhandeling van de eindrekening en -verantwoording.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 10 maart 2022
Zaaknummer: 200.297.674/01
Zaaknummer eerste aanleg: 9031019 \ OV VERZ 21-992
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. J.C. van den Doel.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[bewindvoerder] , vennoot van [V.O.F.] V.O.F.,
gevestigd en kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder.
[de broer],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de broer.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 3 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 26 juli 2021, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de vader alsnog tot bewindvoerder zal worden benoemd.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 januari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. Van den Doel;
  • de vader.
2.3.1.
Het hof heeft mevrouw [betrokkene] , cliëntondersteuner van de vader (via een maatwerkvoorziening voor de rechthebbende) en werkzaam bij [instantie] , naar aanleiding van een daartoe schriftelijk ingediend verzoek als toehoorder bijzondere toegang tot de mondelinge behandeling in hoger beroep verleend.
2.3.2.
De bewindvoerder, de moeder en de broer zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 11 augustus 2021;
  • het V6-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de rechthebbende op 31 augustus 2021;
  • de brief van de bewindvoerder d.d. 9 oktober 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de rechthebbende op 12 januari 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de rechthebbende op 25 januari 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 7 juni 2018 heeft de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld, met benoeming van [bewindvoerder] , vennoot van [V.O.F.] V.O.F., tot bewindvoerder.
Bij deze beschikking heeft de kantonrechter verder ten behoeve van de rechthebbende een mentorschap ingesteld, met benoeming van [mentor] tot mentor.
3.2.
De rechthebbende heeft in eerste aanleg de kantonrechter verzocht om de bewindvoerder en mentor te ontslaan en zijn vader tot opvolgend bewindvoerder en opvolgend mentor te benoemen.
Genoemd verzoekschrift is mede ondertekend door de vader.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter:
  • het verzoek van de rechthebbende tot ontslag van de huidige bewindvoerder en tot benoeming van een opvolgend bewindvoerder afgewezen;
  • met ingang van 16 juni 2021, [mentor] als mentor over de rechthebbende ontslagen;
  • met ingang van 16 juni 2021 [de vader] (de vader) tot mentor benoemd.
3.4.
De rechthebbende kan zich -voor wat betreft de afwijzing van het verzoek tot ontslag van de huidige bewindvoerder en tot benoeming van een opvolgend bewindvoerder- met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De rechthebbende voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat er geen gewichtige redenen zijn aangevoerd die moeten leiden tot het ontslag van de huidige bewindvoerder.
In eerste aanleg heeft de rechthebbende in ieder geval één gewichtige reden aangevoerd om te komen tot het ontslag van de huidige bewindvoerder, namelijk een kostenbesparing van € 1.848,- op jaarbasis. Ook kostenbesparing kan een gewichtige reden vormen voor het ontslag van een bewindvoerder (vgl. rechtbank Maastricht van 24 mei 2005, LJN AT6809). De vader zal de bewindvoerders-werkzaamheden kosteloos verrichten, zodat door de rechthebbende meer kan worden gespaard.
Verder heeft de huidige bewindvoerder zijn werk niet goed uitgevoerd en ernstige fouten gemaakt. De bewindvoerder heeft onder meer niet op tijd een uitkering voor de rechthebbende aangevraagd waardoor hij een aantal maanden geen uitkering heeft ontvangen. Verder heeft de bewindvoerder de schulden van de rechthebbende te langzaam afgelost. Het is de vader alsnog gelukt om een deel van de gemiste uitkering uitbetaald te krijgen. De vader heeft daarmee de resterende schulden afgelost. Tot slot is de verstand-houding en de communicatie tussen de bewindvoerder en de rechthebbende slecht.
De rechtbank heeft verder ten onrechte overwogen dat wanneer de vader tot bewindvoerder wordt benoemd dit ongewenste spanningen tussen de vader en de rechthebbende kan opleveren over de uitgaven van de rechthebbende. Indien er al spanningen aanwezig zouden zijn, dan zijn die door het wegvallen van de schulden komen te vervallen. Het contact tussen de rechthebbende en zijn vader is sinds de instelling van het bewind verbeterd. De vader helpt de rechthebbende op dit moment ook op de gebieden die eigenlijk door de bewindvoerder moeten worden opgepakt. Verder voert de rechthebbende overleg met de vader over uitgaven alvorens de bewindvoerder daarover een vraag te stellen.
De rechthebbende heeft -desgevraagd- verklaard dat de handhaving van het bewind niet meer nodig is. Hij heeft een vaste baan bij een caravanhandel, de vaste lasten worden automatisch betaald, zijn schulden zijn afgelost en hij zoekt sneller contact met zijn ouders. Indien het bewind nog wel noodzakelijk is, dan wil de rechthebbende dat zijn vader tot opvolgend bewindvoerder wordt benoemd.
3.6.
De bewindvoerder voert in de brief d.d. 9 oktober 2021 – samengevat – het navolgende aan.
De benoeming van een professionele bewindvoerder is in deze zaak te verkiezen boven een familielid van de rechthebbende. De samenwerking met de vader van de rechthebbende is voor de bewindvoerder ondoenlijk. De vader is onredelijk en dwingend. Hij heeft een ongenuanceerde visie over de bewindvoerder en zoekt voortdurend de confrontatie. De vader gedraagt zich op dit moment reeds als bewindvoerder waardoor instanties ook in verwarring raken. De bewindvoerder betwist iedere aantijging van de rechthebbende en de vader omtrent zijn vakkundigheid en inzet. De bewindvoerder verzoekt om ontslag omdat hij onoverkomelijke problemen heeft met de attitude van de vader .
3.7.
De vader voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het navolgende aan.
Het contact met de rechthebbende is anderhalf jaar geleden hersteld en verloopt goed. De vader heeft de boekhouding van de rechthebbende doorgenomen. Hij is erachter gekomen dat de rechthebbende een tijd lang geen uitkering heeft ontvangen, omdat die door de bewind-voerder niet was aangevraagd. De vader heeft de bewindvoerder daarvoor aansprakelijk gesteld. De gemeente heeft erkend dat er door de bewindvoerder fouten zijn gemaakt en heeft een nabetaling gedaan van € 4.500, waarmee de vader de schulden heeft afgelost. De schuld die de rechthebbende aan de vader had -inzake OV-kosten- heeft hij kwijtgescholden. De rechthebbende heeft iedere week contact met een hulpverleenster. Wanneer het contact met de hulpverlening gehandhaafd blijft dan kan het bewind worden opgeheven.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:448 lid 1 aanhef en sub e en lid 2 BW kan de bewindvoerder door de kantonrechter ontslag worden verleend, hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van de medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstel-ling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid BW, dan wel ambtshalve.
3.8.3.
Het hof stelt voorop dat het bewind over de goederen van de rechthebbende volgens de instellingsbeschikking van 7 juni 2018 is uitgesproken op basis van een dubbele grondslag, te weten dat de rechthebbende ten gevolge van zijn lichamelijke en/of geestelijke toestand en door het hebben van problematische schulden niet in staat was om zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de grondslag van het hebben van problematische schulden is komen te vervallen omdat alle schulden van de rechthebbende inmiddels zijn afgelost dan wel kwijtgescholden.
3.8.4.
Het hof is op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, anders dan de rechthebbende en diens vader, van oordeel dat de rechthebbende op dit moment vanwege zijn geestelijke toestand nog niet in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen voldoende waar te nemen, waardoor de grond voor het bewind nog steeds aanwezig is. Het hof constateert een aantal heel positieve ontwikkelingen aan de zijde van de rechthebbende, maar deze zijn op dit moment nog te pril om het bewind te kunnen opheffen. Het hof sluit echter niet uit dat -wanneer deze positieve ontwikkelingen verder doorzetten- het bewind in de toekomst mogelijk alsnog kan worden opgeheven.
3.8.5.
De bewindvoerder heeft bij brief van 9 oktober 2021 verzocht om te worden ontslagen omdat tussen hem en de rechthebbende een onwerkbare situatie is ontstaan, wat overigens door de rechthebbende en diens vader wordt bevestigd. Omdat het bewind nog niet kan worden opgeheven dient door het hof een nieuwe bewindvoerder te worden benoemd.
3.8.6.
Op grond van artikel 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van een (nieuwe) bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Zowel in het inleidend verzoek van de rechthebbende, als op de mondelinge behandelingen in eerste aanleg en in hoger beroep heeft de rechthebbende uitdrukkelijk verklaard dat hij wenst dat zijn vader tot bewindvoerder wordt benoemd.
Uit de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling volgt dat het contact tussen de rechthebbende en de vader op dit moment al gedurende langere tijd is hersteld en goed verloopt. Verder heeft de vader de rechthebbende geholpen om de door hem gemiste uitkering alsnog (grotendeels) uitbetaald te krijgen. De vader heeft daarmee alle schulden van de rechthebbende afgelost. De vader heeft verklaard dat hij de schuld die de rechthebbende nog bij hem had -vanwege OV-kosten- heeft kwijtgescholden. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden verwacht het hof dan ook niet dat de benoeming van de vader tot opvolgend bewindvoerder spanningen zal opleveren in de onderlinge relatie tussen de vader en de rechthebbende. Het hof ziet daarom geen reden om in deze zaak over te gaan tot de benoeming van een professionele bewindvoerder, zoals door de bewindvoerder verzocht. Van gegronde redenen die zich tegen het volgen van de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende verzetten is het hof niet gebleken.
3.9.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en het inleidend verzoek van de rechthebbende alsnog toewijzen zoals hierna onder 4 vermeld.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 3 juni 2021, voor zover daarbij het verzoek van de rechthebbende tot ontslag van de bewindvoerder en de benoeming van een opvolgend bewindvoerder is afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verleent met ingang van 1 april 2022 aan [bewindvoerder] , vennoot van [V.O.F.] V.O.F., ontslag als bewindvoerder over de goederen van [de rechthebbende] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996, wonende aan het [adres] , te ( [postcode] ) [woonplaats] ;
benoemt met ingang van 1 april 2022 [de vader] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, wonende aan de [adres] , te ( [postcode] ) [woonplaats] , tot opvolgend bewindvoerder;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de rechthebbende en de opvolgend bewindvoerder en een - zo mogelijk door hen voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, overlegt;
bepaalt dat de opvolgend bewindvoerder binnen drie maanden na aanvang van het bewind een beschrijving van de aan het bewind onderworpen goederen dient op te maken en een afschrift daarvan dient in te leveren ter griffie (het Bewindsbureau) van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, in verband met aantekening in het Centraal Curatele- en bewindregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.N.M. Antens en H. van Winkel en is op 10 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.