ECLI:NL:GHSHE:2022:762

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
200.290.052_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader van een minderjarige, geboren in 2009, tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De vader verzoekt om een wijziging van de omgangsregeling met zijn dochter, die onder toezicht staat van de Stichting Jeugdbescherming Brabant. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader en de minderjarige slechts twee keer per jaar gedurende een half uur begeleid contact mochten hebben. De vader is het niet eens met deze beslissing en stelt dat de regeling niet in het belang van de minderjarige is, die behoefte heeft aan meer contact met hem.

De mondelinge behandeling in hoger beroep vond plaats op 20 januari 2022, waarbij de vader en zijn advocaat, mr. M.M.M. Minkels, aanwezig waren. De GI was vertegenwoordigd, maar de moeder en de raad voor de kinderbescherming waren niet verschenen. De vader heeft zijn verzoek toegelicht en benadrukt dat hij al jarenlang probeert om contact met zijn dochter te krijgen. Hij stelt dat de huidige regeling schadelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige en dat hij meer betrokkenheid wenst.

De GI heeft echter aangegeven dat de omgang met de vader op dit moment schadelijk is voor de minderjarige en dat het beter zou zijn om de contactregeling stop te zetten. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en besloten de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. De bestaande regeling blijft van kracht, maar het hof heeft ook bepaald dat de GI de vader eens per kwartaal moet informeren over belangrijke zaken met betrekking tot de minderjarige, zoals haar ontwikkeling en gezondheid. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 10 maart 2022
Zaaknummer: 200.290.052/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/355179 / FA RK 19-823
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.M.M. Minkels,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt in de onderhavige zaak aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 18 december 2019 en 4 december 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties en bij aanvullend verzoek, ingekomen ter griffie op 10 februari 2021 respectievelijk 21 mei 2021, heeft de vader het hof verzocht de voormelde beschikking van 18 december 2019 en/of 4 december 2020 met zaaknummer C/02/355179/FA RK 19-823 te vernietigen voor zover het verzoek van de vader niet is toegewezen en als volgt te wijzigen en/of aan te vullen en/of te beslissen:
een, al dan niet opbouwende, omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en de minderjarige [minderjarige] , waarbij zij gerechtigd zijn tot omgang met elkaar een weekend per veertien dagen van vrijdag 18:00 uur, dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht;
te bepalen dat de voogd de vader eens per kwartaal schriftelijk dient te informeren omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van voornoemde minderjarige, zoals ontwikkeling, hobby’s, activiteiten, belangrijke zaken op het gebied van haar gezondheid en informatie over school en schoolresultaten, waarbij - voor zover van toepassing - kopieën van schoolrapporten worden meegestuurd en vergezeld met een recente foto’s van [minderjarige] , dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht;
kosten rechtens.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen ter griffie van het hof.
2.3.
De eerste mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2021.
Bij die gelegenheid is gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Minkels.
2.3.1.
Namens de GI is, hoewel behoorlijk opgeroepen, geen vertegenwoordiger tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
De raad heeft het hof op 10 augustus 2021 telefonisch bericht dat er namens de raad geen vertegenwoordiger tijdens de mondelinge behandeling zal verschijnen.
2.3.3.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de processen-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 10 oktober 2019 en 22 oktober 2020;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 18 februari 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 16 april 2021;
  • het V6-formulier van de advocaat van de vader d.d. 20 mei 2021;
  • de brief met bijlage van de GI d.d. 20 juli 2021;
  • verzoek per email d.d. 11 augustus 2021 van de advocaat van de vader om zijn vriendin mee te nemen naar de mondelinge behandeling;
  • het tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de vader overgelegde pleitnota.
2.5.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn de vader en zijn advocaat gehoord. Het hof achtte zich, bij afwezigheid van zowel de GI als de raad, onvoldoende geïnformeerd om over deze zaak te kunnen beslissen. Daarom heeft hof een nieuwe mondeling behandeling gelast waarbij ook vertegenwoordigers van de GI en de raad aanwezig zouden zijn. Het hof heeft laten weten voorafgaand aan de volgende mondelinge behandeling tijdig en volledig (met onderliggende documentatie) geïnformeerd te willen worden over de actuele situatie van [minderjarige] , haar (kindeigen) problematiek, haar woonsituatie en de ingezette hulpverlening.
2.6.
De voortgezette mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 januari 2022.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Minkels;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.6.1.
Namens de raad is, hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen, geen vertegenwoordiger verschenen.
2.6.2.
De moeder is, hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen, niet verschenen.
2.7.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen van de GI d.d. 5 januari 2022.
2.7.2.
Na afloop van de voortgezette mondelinge behandeling is op 20 januari 2022 de brief van [minderjarige] ingekomen ter griffie. Het hof heeft een korte samenvatting daarvan aan de vader, de GI en de raad verzonden en hen in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren.
2.7.3.
De vader heeft hier in de brief van zijn advocaat van 27 januari 2022 op gereageerd.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefende van rechtswege het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.1.1.
[minderjarige] is bij beschikking van 15 december 2017 onder toezicht gesteld van de GI, nadien is deze ondertoezichtstelling telkens verlengd. [minderjarige] is met ingang van medio december 2017 uit huis geplaatst bij [instantie] in [plaats] en verblijft thans in een gezinshuis.
3.1.2.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 december 2020 is het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en is de GI tot voogd benoemd.
3.2.
Na het verbreken van de relatie zijn de ouders in onderling overleg een omgangsregeling overeengekomen. Vervolgens zijn de ouders tijdens de behandeling van een kort geding een begeleide omgangsregeling overeengekomen, waarbij is afgesproken dat de begeleiding plaats zou vinden door de zus van de vader.
Deze omgangsregeling is vastgelegd in het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 24 november 2010. Bij beschikking van 31 januari 2011 heeft de rechtbank Breda bepaald dat de begeleiding van de omgangsregeling door een voor beide partijen acceptabel persoon dient plaats te vinden. Bij beschikking van 27 juli 2011 heeft de rechtbank Breda vervolgens bepaald dat de omgang via Stichting Kompaan moet gaan plaats vinden.
3.3.
Bij de beschikking van de rechtbank Breda van 29 maart 2012, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag afgewezen en bepaald dat de vader de omgang met [minderjarige] , met ingang van de datum van de beschikking, wordt ontzegd. Bij beschikking van 20 september 2012 heeft het hof deze beslissing, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigd.
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 25 november 2014 is de raad verzocht om een onderzoek in te stellen naar welke vorm van omgang het meest tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige] , of er contra-indicaties zijn voor (begeleide) omgang en zo ja welke en in hoeverre deze contra-indicaties zijn op te heffen, onder welke voorwaarden en op welke termijn. Iedere verdere beslissing is destijds aangehouden in afwachting van het raadsrapport.
3.5.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 13 juli 2015 is het verzoek van de vader om - kort gezegd - de ouders te verwijzen naar Kompaan & de Bocht voor begeleide omgangscontacten tussen de vader en [minderjarige] , afgewezen.
3.6.
Bij beschikking van 18 december 2019 heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de vader en [minderjarige] recht hebben op omgang met elkaar, waarbij de omgang binnen de lopende ondertoezichtstelling van [minderjarige] onder regie van de jeugdzorgwerker dient te worden opgebouwd en begeleid.
De rechtbank heeft het verzoek van de vader - om een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [minderjarige] , waarbij zij gerechtigd zijn tot omgang met elkaar een weekend per veertien dagen van vrijdag 18:00 uur tot zondag 18:00 uur, dan wel een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank juist acht - aangehouden in afwachting van de schriftelijke berichtgeving van de GI.
3.7.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 4 december 2020, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, de beschikking van 18 december 2019 gewijzigd en bepaald dat de vader en [minderjarige] gerechtigd zijn tot begeleide omgang met elkaar twee keer per jaar gedurende een half uur per keer. De rechtbank heeft het verzoek van de vader om de door hem verzochte omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen afgewezen.
3.8.
De vader kan zich met deze laatste beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.1.
De vader voert, kort samengevat, aan dat hij het betreurt dat de rechtbank de zaak niet voor enkele maanden heeft aangehouden en een voorlopige regeling heeft vastgesteld.
De door de rechtbank vastgestelde zeer minimale regeling is niet in het belang van [minderjarige] ; zij heeft behoefte aan meer contact met de vader. Ook leidt de onderhavige regeling alleen maar tot onrust bij de vader. Het is niet zo dat de ontwikkeling van [minderjarige] en haar traject naar een gezinshuis belemmerd zouden worden op het moment dat de rechtbank de zaak zou hebben aangehouden en een voorlopige regeling zou hebben vastgelegd. De vader heeft er geen vertrouwen in dat het contact via de GI zal worden uitgebreid.
De rechtbank heeft daarom ten onrechte zich aangesloten bij de visie van de raad en de GI en bepaald dat op dit moment een begeleide omgang tussen hem en [minderjarige] van twee keer per jaar een half uur het maximaal haalbare is.
Verder heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat, hoewel de rechtbank ziet dat de vader heel erg graag contact wil hebben met [minderjarige] , de rechtbank tegelijkertijd ook merkt dat de vader vooral zijn eigen pijn voelt en op dit moment te weinig rekening houdt met de specifieke situatie rondom [minderjarige] . Dat de rechtbank heeft overwogen dat de vader zich volgend zal moeten gaan (leren) opstellen is derhalve onterecht.
Het is niet zo dat een tijdelijke regeling mogelijk tot onrust en vergeefse hoop bij hem zou leiden.
3.8.2.
Op de mondelinge behandeling heeft de vader daar (samengevat) aan toegevoegd dat het zijn grootste wens is dat [minderjarige] bij hem komt wonen en dat hij al jarenlang heeft geprobeerd om omgang met haar te krijgen. Het recht op omgang tussen ouder en kind is immers een fundamenteel recht.
Hij heeft al eerder (medio 2015) de omgang met [minderjarige] opgegeven zodat er een band tussen de moeder en [minderjarige] kon worden opgebouwd. Inmiddels zijn er jaren verstreken en woont [minderjarige] in een gezinshuis. De vader vindt het nu tijd dat het contact tussen hem en [minderjarige] kan worden opgebouwd.
Deze procedure doet veel met de vader en het is van invloed op zijn leven. Hij probeert hiermee om te gaan en krijgt hulp hiervoor vanuit ASVZ.
Uit de stukken volgt dat [minderjarige] open stond voor het contact met de vader en hem wilde leren kennen; vanuit [instantie] is aangegeven dat het van belang was dat er contact zou komen. [minderjarige] was toen nieuwsgierig naar de vader en de eerste contacten verliepen goed hetgeen ook uit de verslagen volgt. De vader heeft hier ook foto’s van overgelegd. Daarna is er een omslag gekomen in haar gedrag die de vader niet begrijpt. Dat omgang voor [minderjarige] te belastend is, zoals de GI aanvoert, betwist de vader. [minderjarige] was immers tijdens de eerdere contactmomenten zo nieuwsgierig naar hem.
Hij benadrukt dat [minderjarige] veel stappen heeft gemaakt, dat haar basisveiligheid en emotieregulatie is verbeterd en haar zelfbeeld sterker wordt. Zij doet het goed op school en zij is gezond. Hij geeft aan dat dit wellicht komt omdat hij in haar leven is gekomen. De vader wil haar dan ook graag helpen.
De vader wil niet dat de GI de regie krijgt over de omgangsregeling omdat hij bang is dat er dan geen omgang meer zal plaatsvinden tussen hem en [minderjarige] . De GI kan de geldende omgangsregeling niet zomaar naast zich neer kan leggen. De vader heeft in het verleden meerdere keren afstand genomen van [minderjarige] omdat dit in haar belang werd geacht. Nu wil hij vooruit. Vanuit de betrokken instanties dient [minderjarige] positief gestimuleerd te worden tot contact met de vader. Er dient minimaal één keer per week een contact te komen tussen vader en dochter waarbij zij samen leuke dingen kunnen doen in plaats van een begeleid contact in een kamertje.
De vader handhaaft tot slot zijn verzoek om per kwartaal geïnformeerd te worden over [minderjarige] . Hoewel hij inmiddels wordt geïnformeerd door de huidige contactpersoon bij de GI, vindt hij het prettig dat dit wordt vastgelegd in een beschikking.
3.9.1.
De GI voert, kort samengevat, aan dat het begeleide omgangsmoment met de vader op 7 april 2021 voor [minderjarige] zeer belastend is geweest. Ook tijdens de psychomotorische therapie (PMT) laat [minderjarige] veel spanning zien als het over de vader gaat. Het tweede bezoek tussen vader en [minderjarige] stond gepland voor 19 oktober 2021. Omdat [minderjarige] erg op zag tegen dit contact - omdat het haar veel spanning gaf - is de GI akkoord gegaan met een contact via videobellen. Voorafgaand aan het contact liet [minderjarige] onrustig gedrag zien in het gezinshuis en gaf ze aan dat ze geen behoefte had aan contact met de vader. Ze wilde het belcontact ook niet voorbereiden. Tijdens het gesprek gaf ze korte antwoorden en keek zij de vader liever niet aan. Door de vader werd tijdens dit gesprek op twee opmerkingen negatief gereageerd. Hij gaf verder aan voor haar te blijven vechten.
Na het belcontact met de vader is het slechter gegaan met [minderjarige] . Door de gedragswetenschapper van het gezinshuis en de GI wordt gezien dat [minderjarige] niet anders kan dan op deze manier omgaan met de vader, gezien haar loyaliteiten naar de moeder.
Zij ervaart dat zowel de vader als de moeder aan haar trekken waardoor ze klem is komen te zitten in haar loyaliteit naar zowel het gezinshuis als de moeder als de vader.
Na een escalatie in het gezinshuis - waarbij [minderjarige] de gezinshuisouders fysiek heeft aangevallen - is zij vier weken ergens anders geplaatst. Om [minderjarige] rust te geven zijn de bezoeken met de moeder stopgezet en moet er worden bekeken op welke manier deze contacten er in de toekomst uit komen te zien.
Volgens de GI is het van belang dat [minderjarige] rust gaat ervaren. Het op geforceerde wijze tot stand brengen van enig contact tussen [minderjarige] en de vader zou in de gegeven omstandigheden slechts contraproductief werken. Dit zou een blokkade vormen voor [minderjarige] om in de thuissituatie in alle vrijheid aan haar problematiek te werken en dit zou ernstig ten nadele van de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] zijn..
De omgang met de vader is op dit moment schadelijk voor [minderjarige] en belemmert haar in haar functioneren. De GI zou graag zien dat de omgangsregeling wordt stop gezet zodat er ruimte en rust gecreëerd kan worden voor [minderjarige] om te aarden in het gezinshuis waar zij verder zal opgroeien. De GI wenst regie te houden met betrekking tot de omgang met de vader en in samenwerking met het gezinshuis het belang van [minderjarige] voorop te stellen.
De vader zal zich hierin volgend moeten opstellen en rekening moeten houden met het belang van [minderjarige] en haar de ruimte moeten geven om zich op sociaal-emotioneel gebied verder te ontwikkelen binnen het gezinshuis.
3.9.2.
Op de mondelinge behandeling van het hof heeft de GI daar aan toegevoegd dat op dit moment (door de onrust die in het leven van [minderjarige] is ontstaan) het contact tussen de moeder en [minderjarige] is stopgezet en dat het van belang is dat zij vanuit rust kan werken aan haar problematiek. Hoewel zij een sterke band heeft met de moeder mag dit contact geen spanningen oproepen. De GI kijkt de komende periode op welke manier dit contact weer kan worden hervat.
Het gezinshuis waar [minderjarige] nu verblijft is een goede plek. Zij heeft zich goed ontwikkeld. Het is een hele stap dat zij nu op het reguliere onderwijs zit; ze komt tot ontwikkeling.
De GI is voorzichtig met de informatieverstrekking richting de vader, omdat hij een vorige keer na ontvangst van informatie zeer emotioneel heeft gereageerd en dit resulteerde in uitvoerige en emotionele telefoongesprekken met [instantie] . De GI verzoekt de vader daarom om hiervoor hulp in te schakelen van zijn persoonlijke begeleiders/hulpverlening.
3.10.
Het hof oordeelt als volgt.
Omgangsregeling
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.10.2.
De vraag die thans in hoger beroep voorligt is welke omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] kan worden vastgesteld en meer in het bijzonder of de thans geldende omgangsregeling (van twee keer per jaar een half uur begeleid) kan worden uitgebreid, zoals de vader wenst.
3.10.3.
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen zodat de daarin opgenomen contactregeling tussen de vader en [minderjarige] blijft gelden en er derhalve twee keer per jaar begeleide omgang plaatsvindt tussen de vader en [minderjarige] gedurende een half uur. Het hof overweegt daartoe het volgende.
3.10.4.
Het hof begrijpt de vurige wens van de vader om na jarenlang te hebben gewacht op een omgangsregeling met [minderjarige] eindelijk duidelijkheid te krijgen.
Ook heeft het hof begrip voor de lastige situatie waar de GI als voogd mee om dient te gaan in de begeleiding van [minderjarige] voor de omgangsmomenten met de vader. Bovenal is het hof alert op hetgeen [minderjarige] schriftelijk heeft laten weten aan het hof. Zij heeft veel vragen over het contact met de vader, de moeder en de beslissingen die (door de GI) worden genomen over haar en lijkt op dit moment niet open te staan voor nader contact met de vader.
Evident is dat er op dit moment veel speelt in haar leven en dat zij bovendien al veel heeft meegemaakt in het verleden. Hoewel er veel zorgen zijn over [minderjarige] volgt ook uit de stukken dat zij forse stappen heeft gezet in haar persoonlijke ontwikkeling, zoals ook blijkt uit de overstap naar het reguliere onderwijs.
3.10.5.
Hoewel de eerste contacten tussen haar en de vader relatief goed zijn verlopen en zij zich nieuwsgierig uitte richting de vader, is ook duidelijk geworden dat met name het laatste contact met de vader tot veel onrust bij [minderjarige] en haar directe omgeving heeft geleid. Die onrust was zo ernstig dat er sprake was van een escalatie in het gezinshuis en zij vier weken ergens anders heeft moeten verblijven om weer de rust te vinden. Ook zijn in verband daarmee de contacten tussen haar en de moeder tijdelijk stopgezet
Alles overziende maakt dit dat het hof het thans niet in het belang van [minderjarige] acht om de bestaande contactregeling tussen de vader en [minderjarige] uit te breiden. Daarvoor is geen plaats in het leven van [minderjarige] op dit moment.
Door de voorgeschiedenis, de problematiek waar [minderjarige] mee kampt en de escalaties die zich hebben voorgedaan na afloop van de laatste contacten, is alleen een dergelijke beperkte regeling uitvoerbaar op dit moment.
3.10.6.
De GI heeft in de brief van 5 januari 2022 en ter mondelinge behandeling verwoord dat de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] op dit moment schadelijk is en haar belemmert in haar functioneren en dat het beter zou zijn om de contactregeling los te laten.
Het hof is van oordeel dat, voor zover hetgeen de GI heeft verwoord al als een verzoek tot stopzetting op dit moment van de contactregeling tussen de vader en [minderjarige] gezien zou moeten en kunnen worden, hiervoor onvoldoende is aangevoerd. Bovendien heeft de GI eveneens gesteld dat zij de komende periode gaat gebruiken om verder uit te zoeken wat het meest wenselijk is voor [minderjarige] in het contact met de vader.
Het hof vertrouwt er op dat de GI dit daadwerkelijk gaat doen en ook de begeleide contactregeling tussen de vader en [minderjarige] blijft vormgeven, rekening houdend met de mogelijkheden en beperkingen in het belang van [minderjarige] . Het is aan de GI om op termijn te bepalen op welk moment en onder welke voorwaarden eventueel meer omgang mogelijk is.
Informatieregeling
3.10.7.
Duidelijk is dat de GI de vader recent heeft geïnformeerd over [minderjarige] en daarbij recente foto’s van [minderjarige] heeft gestuurd. De vader heeft desondanks zijn verzoek om een informatieregeling gehandhaafd.
Omdat het hof de wens van de vader begrijpt dat hij op de hoogte wil blijven van hetgeen zich in het leven van [minderjarige] afspeelt en hij beperkt contact met haar heeft, wijst het hof het verzoek van de vader toe. Gezien de leeftijd van [minderjarige] zal het hof echter bepalen dat de GI geen foto’s van [minderjarige] hoeft te verstrekken als [minderjarige] dat zelf niet wil.
3.11.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en aanvullend de door de vader gevraagde informatieregeling vaststellen met dien verstande dat de GI slechts een foto van [minderjarige] meestuurt in het geval [minderjarige] daarmee instemt.
3.12.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet de familierechtelijke aard van de zaak.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, 4 december 2020;
stelt aanvullend vast dat de GI gehouden is de vader eens per kwartaal schriftelijk te informeren omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarige [minderjarige] , zoals ontwikkeling, hobby’s, activiteiten, belangrijke zaken op het gebied van haar gezondheid en informatie over school en schoolresultaten, waarbij – voor zover van toepassing – kopieën van schoolrapporten worden meegestuurd. Voor zover [minderjarige] hiermee uitdrukkelijk akkoord gaat dient de GI daarbij ook een recente foto van [minderjarige] mee te sturen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink. E.A.M. Dumoulin, E.H. Schijven-Bours en is op 10 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.