ECLI:NL:GHSHE:2022:732

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
200.279.220_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de gemeente als wegbeheerder voor vochtoverlast in woning door reconstructie van de weg

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de gemeente Echt-Susteren als wegbeheerder voor vochtoverlast in de woning van [appellant], die sinds 2010 water- en vochtoverlast ondervindt. De appellant stelt dat deze overlast is verergerd door de reconstructie van de [straatnaam] in 2014, waarbij het wegpeil is verlaagd en het trottoir op zijn verzoek met 2 cm is verlaagd. De appellant eist dat de gemeente maatregelen treft om de overlast te verhelpen en schadevergoeding betaalt voor de geleden schade, waaronder kosten voor het injecteren van de gevel tegen optrekkend vocht en schade aan de tuin. De gemeente betwist de aansprakelijkheid en stelt dat de weg en de pompput niet gebrekkig zijn.

Het hof heeft de feiten vastgesteld en de grieven van de appellant beoordeeld. Het hof concludeert dat de gemeente niet aansprakelijk is voor de vochtoverlast, omdat het trottoir geen gebrek vertoont en de appellant zelf verantwoordelijk is voor het nemen van maatregelen om de vochtproblemen te verhelpen. Het hof oordeelt dat de gemeente niet verplicht is om het trottoir te verhogen of drainage aan te leggen, omdat de vochtproblemen voornamelijk voortkomen uit de poreuze staat van de muur van de woning van de appellant. De grieven van de appellant worden afgewezen, en het hof verwijst de zaak naar de rol voor akte door beide partijen over de schade aan de tuin.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.279.220/01
arrest van 8 maart 2022
in de zaak van

1.[appellant] ,

2.
[appellante],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna in enkelvoud aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. D.C. Bitter te Geleen,
tegen
de gemeente Echt-Susteren,
met zetel te Echt, gemeente Echt-Susteren,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de gemeente,
advocaat: mr. R.M. Pieterse te Middelburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 13 februari 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 20 november 2019, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellant] als eiser en de gemeente als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/255899 / HA ZA 18-505)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven, met wijziging van eis en met producties 1 tot en met 8
  • de memorie van antwoord, met antwoordakte wijziging eis en met producties 8 tot en met 11
  • de akte van [appellant] met producties 9, 10 en 11
  • de antwoordakte van de gemeente.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De feiten

In dit hoger beroep neemt het hof tot uitgangspunt de feiten die de rechtbank heeft vastgesteld in onderdeel 2 van het bestreden vonnis. Voor zover relevant vult het hof de opsomming aan met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan.
3.1.
[appellant] is sinds 2009 eigenaar van een perceel grond met woonhuis aan de [straatnaam] te [plaats] . Het woonhuis is gebouwd in 1880 en grenst direct aan het trottoir.
De tuin is omheind met een hekwerk.
3.2.
De [straatnaam] is een openbare, doorgaande weg. De weg is in onderhoud en beheer bij de gemeente. De weg is voorzien van een afwateringssysteem. Dit systeem bestaat uit zogenoemde kolken voor het afvoeren van hemelwater. De kolken bevinden zich tussen het trottoir en de fietsstroken. In 1995 is bij het woonhuis van [appellant] een pompput aangelegd. De pompput bevindt zich op een klein perceel dat eigendom is van de gemeente. Dit perceel is omheind met een hekwerk. Het grenst aan de openbare weg en wordt aan twee kanten omgeven door de tuin van [appellant] .
3.3.
In 2014 heeft een reconstructie van de weg plaatsgevonden. Het werk is in september 2014 aangevangen en aan het einde van dat jaar gereed gekomen. Het wegpeil is daarbij ongeveer 10-15 cm verlaagd. De hoogte van het trottoir bleef nagenoeg ongewijzigd, behalve bij het woonhuis van [appellant] . Op zijn verzoek is daar het trottoir met ongeveer 2 cm verlaagd. Er zijn extra kolken aangebracht en er is een gescheiden rioolstelsel aangelegd.
De pompput die in 1995 was aangelegd, is vervangen. Vóór deze reconstructie waren het trottoir, fietsstroken en de rijbaan nog niet duidelijk van elkaar gescheiden. Na deze reconstructie is dit wel het geval.
3.4.
Op verzoek van [appellant] heeft [persoon A] , werkzaam bij [[ X ]] Vochttechniek, een onderzoek ingesteld naar vocht in de woning van [appellant] . [persoon A] heeft op 20 juli 2016 rapport uitgebracht.
3.5.
Op verzoek van de gemeente heeft [persoon B] NIVRE-re (hierna: [persoon B] ), werkzaam bij [[ Y ]] BV registerexperts, de situatie ter plaatse van het woonhuis van [appellant] onderzocht. [persoon B] heeft op 21 december 2018 rapport uitgebracht.

4.De procedure in eerste aanleg

4.1.
In de onderhavige procedure heeft [appellant] diverse vorderingen ingesteld.
De vorderingen hebben betrekking op schade die [appellant] stelt te hebben geleden door de reconstructie van de [straatnaam] .
4.2.
De gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De stellingen en verweren van partijen komen hierna aan de orde, voor zover in hoger beroep van belang.
4.3.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen afgewezen.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1.
[appellant] heeft in hoger beroep twintig grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis en tot het alsnog toewijzen van de volgende, gewijzigde vorderingen:
‘1. voor recht verklaren dat geïntimeerde jegens appellanten aansprakelijk is voor alle schade,
zowel van materiële als immateriële aard, die appellanten reeds hebben geleden, lijden en
in de toekomst zullen lijden als gevolg van de gebrekkige opstallen, die zich ter hoogte van
de gevel van hun woning, ter plaatse van het trottoir en de langs de weg bevindende goot,
alsmede hun tuin, ter plaatse van de pompput, in de openbare ruimte bevinden, een en
ander staande en gelegen aan de [adres] te [plaats] ;
2. geïntimeerde veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan appellanten te
betalen een schadevergoeding ad € 3.500,00 ter zake de kosten van het injecteren van de
gevel tegen optrekkend vocht, althans enig ander door uw gerechtshof in goede justitie te
bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 17 mei 2014,
althans 14 januari 2017, althans de dag der dagvaarding in eerste aanleg, althans een
andere door uw gerechtshof in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag der algehele
voldoening;
Primair
3a. geïntimeerde veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het in deze zaak te
wijzen vonnis een aanvang te maken met het op haar kosten treffen van zodanige
maatregelen, dat daarmee voorgoed het via de voordeur van de woning van appellanten
binnendringen van water, het spatten van water tegen de gevel van deze woning, alsmede
het in- en optrekken van vocht in de gevel en in de vloer van de begane grond van deze
woning door vanaf de openbare ruimte afkomstig water wordt beëindigd, althans
voorkomen, welke maatregelen dienen te zijn getroffen binnen drie maanden na de dag,
dat daarmee een aanvang is gemaakt,
Subsidiair
3b. althans geïntimeerde veroordelen tot het treffen van zodanige maatregelen als het
gerechtshof in goede justitie vermeent te behoren,
Zowel primair als subsidiair
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of een
gedeelte van een dag dat geïntimeerde in gebreke blijft om aan deze veroordeling volledig
te voldoen, zulks tot een maximum van € 100.000,00, althans een door het gerechtshof in
goede justitie te bepalen dwangsom;
4 geïntimeerde veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan appellanten te
betalen een bedrag ad € 11.720,51 ter zake van de kosten van herstel van de tuin van
appellanten, gelegen aan de [adres] te [plaats] , althans
enig ander door het gerechtshof in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met
de wettelijke rente hierover vanaf 14 januari 2017, althans de dag der dagvaarding in
eerste aanleg, althans een andere door uw gerechtshof in goede justitie te bepalen dag,
tot aan de dag der algehele voldoening;
5 geïntimeerde veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan appellanten te
betalen een bedrag ad € 24.085,88 ter zake materiële schade wegens gederfd woongenot
over de periode van juni 2014 tot en met september 2018, althans enig ander door het
gerechtshof in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente
hierover vanaf de dag der dagvaarding in eerste aanleg tot aan de dag der algehele
voldoening;
6 geïntimeerde veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan appellanten te
betalen een bedrag ad € 463,19 per maand, althans enig ander door het gerechtshof in
goede justitie te bepalen bedrag, telkens opeisbaar op elke eerste dag van de maand,
waarbij een ingegane maand voor een volle dient te worden gerekend, ter zake materiële
schade wegens gederfd woongenot, te rekenen vanaf de maand oktober 2018 tot aan de
maand waarin de in deze zaak aan de orde gestelde water- en vochtproblematiek definitief
zal zijn verholpen, zulks met een maximale duur van zes maanden vanaf de dag van het te
dezen te wijzen arrest, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nog te verschijnen
maandbedragen, telkens vanaf de dag der opeisbaarheid van die maandbedragen, tot aan
de dag der algehele voldoening;
Primair
7a. geïntimeerde veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het in deze zaak te
wijzen arrest een aanvang te maken met het op haar kosten treffen van zodanige
maatregelen, dat daarmee voorgoed overstroming van de tuin van appellanten ter hoogte
van de pompput door vanaf de openbare ruimte afkomstig water wordt beëindigd, althans
voorkomen, welke maatregelen binnen drie maanden na de dag, dat daarmee een
aanvang is gemaakt, getroffen dienen te zijn,
Subsidiair
7b. althans geïntimeerde veroordelen tot het treffen van zodanige maatregelen als uw
gerechtshof in goede justitie vermeent te behoren,
Zowel primair als subsidiair
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of een
gedeelte van een dag dat geïntimeerde in gebreke blijft om aan deze veroordeling volledig
te voldoen, zulks tot een maximum van € 50.000,00, althans een door het gerechtshof in
goede justitie te bepalen dwangsom;
8. geïntimeerde veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan appellant [appellant]
te betalen een bedrag ad € 5.000,00 ter zake van immateriële schade wegens gederfd
woongenot, althans enig ander door het gerechtshof in goede justitie te bepalen bedrag,
te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 januari 2017, althans de dag
der dagvaarding in eerste aanleg, tot aan de dag der algehele voldoening;
9. geïntimeerde veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellante]
te betalen een bedrag ad € 5.000,00 ter zake van immateriële schade wegens gederfd
woongenot, althans enig ander door het gerechtshof in goede justitie te bepalen bedrag,
te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 januari 2017, althans de dag
der dagvaarding in eerste aanleg, tot aan de dag der algehele voldoening;
10. geïntimeerde veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan appellanten te
betalen de buitengerechtelijke kosten ad € 2.049,25, te vermeerderen met de wettelijke
rente hierover vanaf de dag der dagvaarding in eerste aanleg tot aan de dag der algehele
voldoening;
11. geïntimeerde veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan appellanten te
betalen een bedrag ad € 1.646,25 terzake van de deskundigenkosten van het Bureau voor
Bouwpathologie, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van deze
memorie tot aan de dag der algehele voldoening;
12. geïntimeerde veroordelen om al hetgeen appellanten ter uitvoering van het bestreden
eindvonnis van 20 november 2019 aan geïntimeerde hebben voldaan aan appellanten
terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van betaling
door appellanten tot aan de dag van terugbetaling;
13. geïntimeerde veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties, alsmede in de
gebruikelijke nakosten (zowel zonder als met betekening), te vermeerderen met de
wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van de
uitspraak.’
Het geschil in het kort
5.2.
[appellant] stelt dat hij sinds 2010 water- en/of vochtoverlast ondervindt in zijn woonhuis. Volgens hem is deze overlast door de reconstructie van de weg groter geworden. [appellant] verwijst naar een rapport van 13 juli 2020 van [persoon C] van het bedrijf Bureau voor Bouwpathologie te [vestigingsplaats] (hierna: [persoon C] ). [appellant] eist dat de gemeente maatregelen treft om een einde te maken aan de overlast en zijn schade vergoedt. Verder stelt [appellant] dat bij de werkzaamheden aan de pompput een boom, enkele heesters en het gazon zijn beschadigd. [appellant] wil dat de gemeente ook deze schade vergoedt.
5.3.
De gemeente stelt daar tegenover dat de weg en de pompput niet gebrekkig zijn en dat zij geen verplichting heeft om maatregelen te treffen of schade te vergoeden.
5.4.
[persoon B] heeft de bevindingen en conclusies van [persoon C] besproken in een rapport van 27 oktober 2020. [persoon C] heeft hierop gereageerd in een rapport van 15 januari 2021.
Grondslagen en stelplicht
5.5.
In de grieven 2, 6, 7 en 8 gaat [appellant] in op de grondslagen van zijn vordering en op de stelplicht van partijen. Voor zover van belang betrekt het hof deze grieven bij het bespreken van de andere grieven.
De weg
a.
Het verwijt
5.6.
[appellant] heeft in 4.3 van de memorie van grieven samengevat welk verwijt hij de gemeente maakt ten aanzien van de weg, zoals deze is na de reconstructie daarvan:
‘Voor wat betreft de door de reconstructie van de weg ontstane nieuwe situatie, is het
verwijt, dat [appellant] aan de gemeente maken dat:
- er thans een onbeschermde zone langs de gevel is ontstaan;
- het hemelwaterafvoersysteem voor de gevel van de woning [appellant] , althans het
trottoir aldaar gebrekkig is, voor zover:
• er een hoogteverschil tussen dit trottoir, althans de weg en het niveau van de
vloer van de begane grond bestaat;
• er langs de gevel van de woning onder het trottoir geen drainage en (op een
zinkput of de HWA/riolering) aan te sluiten) grindkoffer is aangelegd;
- het hemelwaterafvoersysteem bij de goot, naast de rijstrook, pal voor de woning
van [appellant] , gebrekkig is, voor zover het zich daar verzamelde water niet naar de
straatkolken afwatert.’
5.7.
[appellant] gaat daarbij uit van de juistheid van de bevindingen van [persoon C] , zoals neergelegd in het rapport van 13 juli 2020. Uit dit rapport blijkt ook dat de voorgevel van het huis van [appellant] een relatief poreuze muur is, zonder waterafstotende toplaag bij de overgang naar het straatwerk. [appellant] stelt verder dat het niet gaat om het rioleringsstelsel ter plaatse van de [straatnaam] , maar om de situatie bij de voorgevel van zijn woonhuis, die aan de weg ligt. [appellant] is van mening dat:
‘het hemelwaterafvoersysteem ter plaatse van:
- het voor de gevel van hun woning aanwezige trottoir gebrekkig is in die zin, dat er
door de aldaar ontstane onbeschermde zone hemelwater, dat op dit trottoir stroomt,
althans daarop terecht komt niet, althans onvoldoende naar de straatkolken wordt
afgevoerd, maar die zone en met name de gevel instroomt, intrekt en optrekt;
- de zich voor hun woning bevindende verharding bij de goot gebrekkig is in die zin, dat
daar waar hemelwater, dat zich na neerslag op de fiets- en /rijstrook verzamelt tot
grote plassen water, niet, althans onvoldoende naar straatkolken wordt afgewaterd,
maar tegen de gevel en voordeur van hun woning wordt opgespat, zodra er verkeer
doorheen rijdt. Op die plek ontbreekt er een (extra) straatkolk’ (memorie van grieven nr. 1.2).
5.8.
Het gaat dus om een gebrek aan de weg, het trottoir daarbij inbegrepen, in combinatie met de hemelwaterafvoer.
5.9.
De grieven 1, 4, 9, 10, 11 en 12 hebben, al dan niet deels, hierop betrekking. Het hof bespreekt deze grieven gezamenlijk.
b.
Maatstaf
5.10.
Voldoet de weg ter plaatse van de voorgevel van het woonhuis van [appellant] niet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en levert dit gevaar op voor het woonhuis van [appellant] , dan is de gemeente als wegbeheerder jegens [appellant] aansprakelijk als dit gevaar zich verwezenlijkt (art. 6:174 lid 1 en 2 BW).
5.11.
Of sprake is van een gebrekkige toestand, hangt af van de omstandigheden van het geval. In het algemeen komt het aan op de naar objectieve maatstaven te beantwoorden vraag of de weg, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op het voorkomen van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is. Daarbij is ook van belang hoe groot de kans is op het verwezenlijken van het gevaar en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. Voor het geval de aansprakelijkheid op een overheidslichaam rust, komt mede betekenis toe aan de hem toekomende beleidsvrijheid en ter beschikking staande financiële middelen.
5.12.
Ook als de toestand van de weg niet gebrekkig is, kan sprake zijn van een onrechtmatig handelen van de gemeente.
5.13.
Het is in beginsel aan [appellant] om voldoende feiten en omstandigheden te stellen, en deze zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat de weg niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, of dat de gemeente onrechtmatig jegens hem handelt. Hij legt dit immers ten grondslag aan zijn vorderingen en doet een beroep op de rechtsgevolgen daarvan.
c.
Voorschriften
5.14.
Het hof constateert dat gesteld noch gebleken is dat bij de reconstructie van de weg wettelijke of andere voorschriften waaraan de weginrichting en de hemelwaterafvoer moesten voldoen, niet in acht zijn genomen. Overigens is dit op zichzelf niet doorslaggevend.
d.
Trottoir
5.15.
Wat betreft het trottoir staat niet ter discussie dat het afschot naar de rijbaan voldoende is. [appellant] stelt echter dat het trottoir iets lager ligt dan vóór de reconstructie, waardoor op de grens van de voorgevel en het trottoir een onbeschermde zone in de voorgevel is ontstaan. Volgens hem dringt via deze onbeschermde zone water in en door de voorgevel. [appellant] wijst in dit verband op het rapport van [persoon C] van 13 juli 2020.
In dit rapport (p. 8) is onder meer vermeld:
‘De oorzaak van deze vochtige muur en vloer moet deels worden
gezocht in het niveau van de aangrenzende bestrating en deels in
het feit dat sprake is van een relatief poreuze muur die in staat is
veel vocht op te nemen en capillair op te zuigen.
Als gevolg van het lager aanleggen van de bestrating tegen de
gevel van de woning dan dat deze eerst lag, is een zone in de
gevel ontstaan waar geen, of onvoldoende waterkering aanwezig
is. De hele gevel is voorzien van geschilderd stucwerk behalve nu
ter plaatse van de aansluiting op de bestrating. Op foto's van
tijdens de werkzaamheden is te zien dat de gevel onder het
straatniveau niet is gestuct en zeker niet is geschilderd (bijlage 3).
Doordat neerslag afstoomt over de gevel, zal het water nu
allemaal deze onbeschermde zone belasten. Hierdoor zal meer
dan voorheen water in de gevel worden opgezogen.
Dit vocht wordt vervolgens capillair opgezogen in de muren
waardoor het tot ongeveer 70 cm boven de vloer vochtig wordt.
Het onder de bestrating aangebrachte straatzand heeft geen
invloed op de hoeveelheid vocht in de muur.’
5.16.
Het hof stelt voorop dat [appellant] niet of onvoldoende toelicht waarom het trottoir gebrekkig is, als dit de onderzijde van de voorgevel niet beschermt tegen het indringen van water. Het trottoir is op zichzelf niet bedoeld als waterkering om het huis van [appellant] te beschermen. Het is in de eerste plaats aan [appellant] zelf om ervoor te zorgen dat de voorgevel bestand is tegen het indringen van hemelwater. Het gaat hier, blijkens de stellingen van [appellant] , ook voornamelijk om hemelwater dat van de voorgevel afloopt. Op water dat volgens [appellant] opspat uit plassen op de weg, komt het hof nog terug.
5.17.
[appellant] betoogt echter kennelijk ook dat de gemeente onrechtmatig jegens hem handelt, doordat het trottoir iets lager is gelegd dan het voorheen lag. [appellant] meent dat de gemeente ermee rekening had moeten houden dat het trottoir voorkwam dat water in de gevel van zijn huis binnendrong. Het hof begrijpt dat [appellant] op dit punt zijn standpunt ten opzichte van de eerste aanleg heeft gewijzigd. In eerste aanleg heeft hij zich immers op het standpunt gesteld dat het trottoir te hoog ligt.
5.18.
Volgens het rapport van [persoon B] is de hoogte van het trottoir bij de reconstructie nagenoeg ongewijzigd gebleven (p. 3). In het rapport is verder vermeld dat tijdig aan [appellant] is meegedeeld dat het trottoirniveau nagenoeg ongewijzigd zou blijven, maar is uiteindelijk op verzoek van [appellant] het niveau nog 2 cm verlaagd (p. 8). [appellant] zelf beschrijft dit in onderdeel 25 van de inleidende dagvaarding. De advocaat van [appellant] heeft de gemeente bij brief van 7 november 2014 (dagvaarding, prod. 12), ten tijde van de reconstructie van de weg, onder meer het volgende meegedeeld:
‘Daar mijn cliënten hebben vernomen, dat er vanaf woensdag, 12 november 2014, aan de
voor hun huis lopende stoep zal worden gewerkt en dat het peil van deze stoep niet zal
worden verlaagd en dit dus gelijk blijft aan het peil van de vroegere situatie, waardoor de
stoep - na voltooiing van de werkzaamheden - nog steeds ca. 10 cm boven het vloerpeil
zal uitsteken, wordt u hierbij verzocht om deze brief met spoed te willen behandelen.
Mijn cliënten vrezen dat, wanneer alleen het straatpeil en niet ook het peil van de stoep
substantieel zal worden verlaagd, het wateroverlastprobleem niet (definitief) zal worden
opgelost. Om die reden wordt Uw Gemeente dringend verzocht om ook het peil van de
stoep substantieel te verlagen, zulks in ieder geval dusdanig, dat dit peil onder dat van
de vloer van de woning van mijn cliënten komt te liggen.’
De gemeente heeft het trottoir niet verder willen verlagen, om trottoir op voldoende afschot te houden voor afvoer van water, in de richting van de rijbaan. Ook bij de mondelinge behandeling door de rechtbank heeft [appellant] er nog op gewezen dat het trottoir hoger ligt dan de vloer van zijn huis.
5.19.
Uit het voorgaande volgt dat het [appellant] zelf is geweest die heeft bewerkstelligd dat het trottoir na de reconstructie iets lager ligt dan daarvóór, voor zover daarvan daadwerkelijk sprake is. Uit zijn stellingen is niet af te leiden dat de gemeente reden had om het verzoek van [appellant] tot het verlagen van het trottoir te weigeren, vanwege de staat van de voorgevel van diens huis. Er zijn ook geen feiten of omstandigheden aangedragen die meebrengen dat de gemeente ermee rekening moest houden dat door het verlagen van het trottoir hemelwater de muur van het woonhuis van [appellant] zou indringen, op de grens van de voorgevel en het trottoir. Nu de verlaging op verzoek van [appellant] heeft plaatsgevonden en de gemeente geen reden had om het verzoek te weigeren, kan niet worden gezegd dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld, doordat het trottoir iets lager is gelegd dan voorheen.
Voor schade als gevolg van het ontstaan van een ‘onbeschermde zone’ in de voorgevel, wat daar verder ook van zij, is de gemeente niet jegens [appellant] aansprakelijk.
5.20.
Gelet op het voorgaande behoeft het hof niet te bespreken of het trottoir daadwerkelijk lager ligt dan vóór de reconstructie. [appellant] heeft daarvoor, met [persoon C] , weinig andere aanwijzingen dan foto’s waarop volgens hem op de gevel, net boven de huidige bestrating, een rand te zien is die markeert waar de bovenkant van de oude bestrating lag. [persoon B] heeft blijkens zijn rapporten geen aanwijzingen gevonden voor een lagere ligging en ook het hof kan aan de hand van de foto’s niet vaststellen dat het trottoir daadwerkelijk lager ligt.
5.21.
Voor zover [appellant] heeft willen betogen dat de gemeente is gehouden om het trottoir te verhogen, vanwege de onbeschermde zone, geldt het volgende. Het trottoir heeft geen gebrek, doordat het de onderzijde van de voorgevel van het huis van [appellant] niet beschermt tegen het opnemen van hemelwater. Het opnemen van hemelwater is blijkens het rapport van [persoon C] een gevolg van eigenschappen van het huis, te weten het feit dat de muur poreus is en niet is voorzien van een laag om water te keren. Het is in beginsel aan [appellant] als eigenaar van het huis om maatregelen te nemen die voorkomen dat de muur hemelwater opneemt. Er is te weinig gesteld om te oordelen dat de gemeente jegens [appellant] een plicht heeft om dergelijke maatregelen te treffen. De gemeente handelt dus niet onrechtmatig jegens [appellant] door na te laten het trottoir te verhogen omwille van het voorkomen of verminderen van het opnemen van water door de muur van het huis van [appellant] .
5.22.
Het hof is verder van oordeel dat uit art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en art. 8 EVRM geen verdergaande verplichtingen voor de gemeente voortvloeien. De gemeente heeft door het verlagen en niet-verhogen van het trottoir geen inbreuk gemaakt op het recht van [appellant] op het ongestoord genot van diens woning of het recht op respect voor diens woning of privé-, familie- of gezinsleven, zoals het verdrag deze rechten beschermt.
5.23.
Het hof merkt ten slotte nog op dat [appellant] niet afdoende heeft verklaard waarom hij zelf nog altijd geen of weinig maatregelen heeft getroffen om te proberen het binnendringen van vocht via de gevel tegen te gaan. Indien alle redelijkerwijs te vergen maatregelen zijn genomen en zou blijken dat deze geen adequate bescherming bieden tegen het binnendringen van vocht, had [appellant] nader in overleg met de gemeente kunnen treden om na te gaan of aanpassingen aan de weg mogelijk zijn, die zouden kunnen bijdragen aan het tegengaan van het binnendringen van vocht. Het hof verwijst ook naar hetgeen hierna in 5.27 wordt overwogen.
e.
Afvoer hemelwater en waterplassen
5.24.
Volgens [appellant] ontstaan er bij regen grote plassen water op de weg voor zijn huis, dat tegen de voorgevel en de voordeur van zijn woning wordt opgespat, als er verkeer doorheen rijdt. [appellant] stelt dat daar een straatkolk ontbreekt om te zorgen voor voldoende afwatering. Hij verwijt de gemeente verder dat het hemelwaterafvoersysteem daar gebrekkig is, vanwege hoogteverschil tussen het trottoir en de vloer van zijn huis en het ontbreken van een grindkoffer onder het trottoir.
5.25.
Wat betreft het hoogteverschil blijkt niet uit de rapporten van [persoon C] dat dit een nadelige invloed heeft op de hemelwaterafvoer. Ook voor het overige is daarvoor te weinig aangevoerd. Uit de stellingen van [appellant] en de rapporten van [persoon C] volgt dat de klacht (thans) is dat het trottoir te laag is in plaats van te hoog.
5.26.
Over de grindkoffer vermeldt het rapport van 13 juli 2020 van [persoon C] , bij het bespreken van de vraag van [appellant] hoe de wateroverlast kan worden verholpen (p. 10):
‘Voor wat betreft de woning dient langs de gevel onder het trottoir
een drainage te worden aangelegd om het vocht sneller af te
voeren. Daartoe zal het straatwerk deels moeten worden
verwijderd. Vervolgens een sleuf graven van minimaal 50 cm diep.
Hierin een grindkoffer aanbrengen waarin de drainageleiding moet
worden gelegd.
Deze zal moeten worden aangesloten op een zinkput of de HWA /
riolering. Vervolgens de grond boven de drainage aanvullen met
straatzand en de bestrating terug leggen. Hiermee wordt
voorkomen dat de grond die tegen de woning aan ligt lang vochtig
blijft.
(…)
Feit blijft dat sprake is van een relatief poreuze
muur die in een vochtige bodem staat. Daar zal uiteindelijk ook iets
aan moeten worden gedaan.’
5.27.
Het is mogelijk dat de aanleg van drainage met een grindkoffer een maatregel is die ertoe kan bijdragen dat er minder water door de poreuze muur wordt opgenomen en [appellant] minder nadeel ondervindt van de poreuze staat van de muur van zijn woonhuis. Als dit een passende maatregel is, kan dit reden zijn om van de gemeente te verlangen toestemming te verlenen voor de aanleg van de drainage, al dan niet onder voorwaarden die voortvloeien uit haar verantwoordelijkheid als wegbeheerder. Dit is echter nog niet voldoende om te oordelen dat de gemeente verplicht is de drainage met publieke middelen ten behoeve van [appellant] aan te leggen. Het gaat immers niet om een maatregel die een gebrek aan de weg opheft of een nalatigheid van de gemeente herstelt, maar om een maatregel die de gevolgen van een gebrekkige eigenschap van het huis van [appellant] verlicht. Ook hetgeen [appellant] verder aanvoert, is niet toereikend om het bestaan van een dergelijke verplichting te rechtvaardigen. De gemeente handelt dus niet onrechtmatig door de drainage niet op haar kosten aan te leggen.
5.28.
Ten overvloede voegt het hof hieraan toe dat het rapport van 13 juli 2020 van [persoon C] onvoldoende duidelijk maakt dat de drainage onder het trottoir daadwerkelijk zal leiden tot een relevante vermindering van de ondervonden vochtproblemen. [persoon B] heeft hierbij vraagtekens geplaatst in zijn rapport van 27 oktober 2020. [persoon B] wijst erop dat de ‘onbeschermde zone’ (de voeg tussen het trottoir en de gevel) minimaal is, zodat daar maar geringe hoeveelheden hemelwater in de grond dringen en dat een drain bodemvocht niet voorkomt (p. 4). Bovendien kan hemelwater de drainage alleen bereiken als het snel en in voldoende mate in de bodem komt. In de huidige situatie stroomt het water eerder af naar de kolken dan dat het via de voeg tussen trottoir en gevel in de bodem komt (p. 9). Ook [persoon C] heeft in zijn rapport van 13 juli 2020 erop gewezen dat ‘feit blijft dat sprake is van een relatief poreuze muur die in een vochtige bodem staat’. [persoon C] stelt in zijn (aanvullende) rapport van 15 januari 2021 tegenover de vraagtekens van [persoon B] weinig anders dan de stelling dat hemelwater dat afstroomt over de gevel, méér dan voorheen in de grond zakt
(p. 3). Die stelling, die niet nader is onderbouwd, is onvoldoende om aan te nemen dat de drainage zodanig zal bijdragen aan het verhelpen van de vochtproblemen dat dit de aanleg daarvan met de daaraan verbonden kosten rechtvaardigt.
5.29.
Ook de waterplassen zijn besproken in het rapport van [persoon C] van 13 juli 2020
(p. 9-10):
‘Hierdoor zal water grotendeels van de gevel worden afgevoerd
echter verzameld zich ter hoogte van de goot. Ter hoogte van
onderhavige woning is geen afschot in het wegdek aanwezig
richting de straatkolken. Dit zal leiden tot grote plassen recht voor
onderhavige woning. Als gevolg van met name zwaarder verkeer
wat regelmatig door de straat rijd, zullen deze plassen worden
opgestuwd tegen de gevel waardoor deze extra nat wordt. In die
zin heeft de verandering in het profiel van de weg geleidt tot extra
belasting van de gevel door vocht. Op zich zijn afdoende
straatkolken aanwezig alleen bevinden deze zich niet op de
plaatsen in het wegdek waar water blijft staan. Gezien het aantal
straatkolken per meter straat zou dit voor de gemiddelde
regenbuien moet volstaan. Extreme neerslag kan altijd leiden tot
niet snel af kunnen voeren van het regenwater.
(…)
Daarnaast zal in de bestrating ter plaatse van waar zich de
plas vormt een extra straatkolk moeten worden aangelegd. Door
voornoemde aanpassingen zal de wateroverlast sterk worden
teruggedrongen.’
5.30.
De straatkolken bevinden zich tussen de fietsstrook en de rijbaan. De fietsstrook en de rijbaan zijn gescheiden door trottoirbanden, met daarin diverse openingen.
De trottoirbanden liggen op een afstand van ongeveer 4 m van de voorgevel van het huis van [appellant] . Het trottoir is immers 1,2 m breed en de fietsstrook 2,8 m (zie het rapport van
13 juli 2020 van [persoon C] , p. 6, en het rapport van 27 oktober 2020 van [persoon B] , p. 7).
5.31.
Op enkele foto’s van [appellant] (dagvaarding, prod. 39, en memorie van grieven, prod. 2) is regenwater te zien rond de trottoirbanden, met name op de rijbaan. Verder is te zien dat de weg en de fietsstrook nat zijn van regen. De foto’s die als productie 2 bij de memorie van grieven zijn overgelegd en waarnaar [persoon C] in zijn rapport van 15 januari 2021 verwijst, rechtvaardigen niet een waarneming dat ‘midden voor de woning een aanzienlijke plas ontstaat op het moment dat er neerslag valt’ (p. 3), zoals [persoon C] stelt.
De foto’s laten weinig méér zien dan water rond de trottoirbanden en weerschijn in het donker van verlichting op een natte ondergrond.
5.32.
[persoon B] heeft in zijn rapport van 21 december 2018 vermeld, kort gezegd, dat gezien de weginrichting hemelwater onder normale omstandigheden in toereikende mate wordt afgevoerd (p. 14). [persoon C] vermeldt in zijn rapport van 13 juli 2020 dat er afdoende straatkolken zijn, maar dat er geen straatkolk is vóór het huis van [appellant] waar het hemelwater via afschot naar toe loopt en dat het wegdek geen afschot heeft in de richting van de straatkolken. Hierdoor ontstaan volgens hem grote plassen vóór het huis van [appellant] .
Op grond waarvan [persoon C] aanneemt dat er geen afschot is van het wegdek naar de straatkolken en dat er grote plassen ontstaan, is in het rapport niet te lezen. [persoon B] heeft volgens zijn rapport van 27 oktober 2020 de situatie ter plaatse opgenomen nadat het enkele uren gestaag had geregend. Volgens hem had het afstromen van het water een normaal verloop, nagenoeg zonder plasvorming (p. 7). [persoon C] heeft in zijn rapport van 15 januari 2021 geen feiten of inzichten vermeld die dit weerspreken. Er mag dus van worden uitgegaan dat er zich bij normaal te achten neerslaghoeveelheden geen plassen van betekenis vormen en dat dergelijke plassen zich hoogstens tijdelijk voordoen bij hevige regen, rond de trottoirbanden. Er zijn verder geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat plassen die zich bij hevige regen vormen, langdurig aanwezig blijven, doordat het water niet wordt afgevoerd.
5.33.
[persoon B] heeft in het rapport van 27 oktober 2020 ook vermeld dat het valt uit te sluiten dat spatwater zich over een afstand van 4 m verplaatst naar de onderzijde van de gevel van het huis van [appellant] . En ‘zelfs dan is de situatie vergelijkbaar met hemelwater dat tijdens neerslag hoe dan ook al tegen de gevel terecht komt’. [persoon C] spreekt dit in zijn rapport van 15 januari 2021 niet tegen, maar stelt slechts: ‘Het plaatsen van een extra kolk op dit punt zal er zeker voor zorgen dat er minder plasvorming ontstaat’.
5.34.
Het gaat er niet om of een extra kolk zal zorgen voor minder plasvorming. Het gaat erom of de weg of de hemelwaterafvoer zonder een extra kolk een gebrek hebben en of dit gevaar oplevert voor het huis van [appellant] . Er is te weinig gesteld om aan te nemen dat dit het geval is. In de eerste plaats is er geen aanleiding om te oordelen dat het ontstaan van plassen rond de trottoirbanden bij hevige regen duidt op een gebrek aan het hemelwaterafvoerstelsel. Er is onvoldoende aangevoerd om aan dit stelsel de eis te stellen dat het water bij hevige regen ter plaatse onmiddellijk zonder plasvorming wordt afgevoerd. Daarnaast is onvoldoende aangevoerd om aan te nemen dat door verkeer of anderszins méér water uit dergelijke plassen over een afstand van 4 m tegen de voorgevel van het huis van [appellant] wordt geworpen, dan valt te verwachten bij direct aan de weg gelegen woningen, zoals de woning van [appellant] . Evenmin is voldoende aangevoerd dat het gaat om hoeveelheden water die in relevante mate bijdragen aan vochtproblemen in het huis van [appellant] . Overigens geldt ook hier dat voor zover de muur dergelijk spatwater opneemt, dit een gevolg is van de poreuze staat van de muur van het huis van [appellant] . Er is geen goede grond om te oordelen dat de gemeente vanwege die poreuze staat verdergaande maatregelen moet nemen om te voorkomen dat de muur van het huis van [appellant] vocht opneemt.
Het ligt op de weg van [appellant] zelf om dit te doen.
5.35.
In eerste aanleg heeft [appellant] nog gewezen op zorgplichten onder de Waterwet en de Wet milieubeheer. Ten overvloede merkt het hof op dat [appellant] in hoger beroep niets naar voren brengt dat tot het oordeel leidt dat uit deze of andere wetten verplichtingen voor de gemeente voortvloeien om de maatregelen te nemen die [appellant] verlangt.
f.
De oude situatie
5.36.
[appellant] heeft de gemeente ook verwijten gemaakt over de situatie zoals die was vóór de reconstructie van de weg.
5.37.
Grief 1 bevat een betwisting dat het rioolstelsel voldoende gedimensioneerd was vóór de reconstructie van de weg. Daargelaten dat [appellant] niet duidelijk maakt welke conclusie hij daaraan verbindt, is het enkele feit dat er volgens [appellant] in 2011 wateroverlast was en dat de gemeente op enig moment tot de reconstructie heeft besloten, niet voldoende om te oordelen dat het rioolstelsel niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen.
5.38.
Bij grief 4 stelt [appellant] dat sneeuwschuivers sneeuw tegen de gevel van zijn huis hebben geschoven, waardoor zout water in de muur is gedrongen. Dat zout water in de muur is gedrongen en dat dit tot schade heeft geleid, is echter niet concreet gemaakt.
5.39.
Gelet op het voorgaande is te weinig aangevoerd om te oordelen dat de verwijten gegrond zijn en, als deze wel terecht zijn, hebben geleid tot de schade waarvan [appellant] in hoger beroep vergoeding vordert.
Onderzoek
5.40.
Met onderzoeken door [persoon C] en [persoon B] is de problematiek en de staat van het huis van [appellant] en de weg met de hemelwaterafvoer afdoende onderzocht. Dat de onderzoeken niet tot de uitkomst leiden die [appellant] wenst, in die zin dat zij geen grondslag bieden om de gemeente te verplichten tot het nemen van maatregelen of het betalen van schadevergoeding, maakt dit niet anders. Er is dus geen reden om een nader onderzoek te gelasten, anders dan [appellant] in grief 14 stelt. Overigens heeft [appellant] door de onderzoeken wel inzicht verkregen in de wijze waarop hij zelf de nodige maatregelen kan nemen om de vochtproblemen te bestrijden.
5.41.
Er is evenmin reden om [appellant] toe te laten tot het leveren van bewijs ten aanzien van de hiervóór besproken punten, omdat geen concrete feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht die tot een andere uitkomst leiden.
g.
Conclusie
5.42.
De conclusie is dat de grieven 1, 4, 9, 10, 11, 12 en 14 geen doel treffen, voor zover deze betrekking hebben op het trottoir en de hemelwaterafvoer ter plaatse van de voorgevel van het huis van [appellant] .
De pompput
5.43.
Op een klein perceel dat deels wordt omsloten door de tuin bij het huis van [appellant] , is in 1995 een pompput aangelegd. Bij de reconstructie van de weg in 2014 is de pompput vervangen.
5.44.
[appellant] verwijt de gemeente:
‘dat het hemelwaterafvoersysteem ter plaatse van (…) de constructie rondom de pompput gebrekkig is doordat het straatwerk bij de ingang van het perceel van de pompput sterk afwaterend is aangelegd richting dit perceel, wat de toestroom van water bevordert, en dit perceel volledig is bestraat. Bovendien is er een hoogteverschil tussen het niveau van het perceel van de pompput en het niveau van enerzijds de tuin van [appellant] , anderzijds de aangrenzende bestrating van het trottoir‘ (memorie van grieven, nr. 1.2).
In onderdeel 6.4 stelt [appellant] dat niet de pompput gebrekkig is, maar het hemelwaterafvoerstelsel ter plaatse van het openbare perceel waarop de pompput zich bevindt.
5.45.
De grieven 1, 5, 10 en 13 hebben, al dan niet deels, hierop betrekking. Het hof behandelt deze grieven gezamenlijk. De maatstaf die het hof aanlegt, is hiervóór vermeld in 5.10 tot en met 5.13.
5.46.
Over de ligging van de tuin en de pompput heeft [persoon B] in zijn rapport van
21 december 2018 het volgende vermeld (p. 8):
‘Uit de hoogtemetingen van Brouwers (bijlage 1) blijkt dat de tuin lager ligt dan de openbare weg en hetzelfde geldt voor de tuingrond rondom de hoger aangelegde pompput. Aan deze hoogte is niets veranderd. Het trottoir ligt, anders dan eisers aangeven, ook ter plaatse van de pompput op afschot richting rijbaan, er is slechts een tegelrand schuin aangelegd om het hoogteverschil te overbruggen, zie foto’s 6 en 7. Rondom de put zijn opsluitbanden circa 10 cm boven het maaiveld aangelegd. De foto’s op blz. 323 van de dagvaarding (productie 39) bevestigen dat het hemelwater zich binnen deze opsluitbanden, dus op gemeentegrond, verzamelt en derhalve niet afstroomt naar de tuin van eisers.’
5.47.
[persoon C] vermeldt in zijn rapport van 13 juli 2020 onder meer:
‘37. De pompput van de gemeente bevind zich aan de rechter zijde van de
woning en ligt ingesloten in het perceel van onderhavige woning (foto 23 en
24).
38. Het stukje terrein waar zich de pompput bevindt is geheel bestraat en
omsloten door een betonnen opsluitband (foto 25 en 26).
39. Het terrein van de pompput ligt ruim 19 cm lager dan de aangrenzende
openbare weg (trottoir-fietspad en straat).
40. Een deel van de aangrenzende bestrating ligt afwaterend richting de
pompput (foto 27 en 28).
41. Het perceel van mevrouw Cuijpers, en heer [appellant] ligt nog iets lager dan
het terrein rond de pompput.
(…)
De oorzaak van de vochtoverlast ter plaatse van de pompput
bestaat uit het verzamelen van veel water ter hoogte van de
pompput. Dit water kan vervolgens nergens meer heen en zal het
perceel van mevrouw Cuijpers, en heer [appellant] op stromen
omdat dit nog weer net iets lager ligt. Ter plaatse bestaat dan een
reële kans van verzadiging van de grond.
Doordat het perceel rondom de pompput volledig is bestraat kan
het water hier maar zeer langzaam de grond in zakken. Mede
doordat bij de ingang van het perceel van de pompput het
straatwerk sterk afwaterend is aangelegd richting pompput
bevorderd dit deels de toestroom van het water.
Echter, water wat op het voetpad en fietspad terecht komt zal
afstromen richting de straatkolken van de weg.
Conclusie: De bij extreme neerslag vochtoverlast op het perceel
van mevrouw Cuijpers, en heer [appellant] , is het gevolg van het feit
dat rondom de pompput zich veel water kan verzamelen wat
vervolgens nergens heen kan behalve richting het perceel van
mevrouw Cuijpers, en heer [appellant] .
(…)
Voor wat betreft de wateroverlast bij de pompput is dit het
eenvoudigste op te lossen door op het terrein rond de pomp een
tweetal grindputten (of bezinkkratten) te vervaardigen (te plaatsen)
en de bestrating afwaterend richting de putten aan te leggen.’
5.48.
In het rapport van 27 oktober 2020 vermeldt [persoon B] :
‘Voorheen sloot de bestrating rondom de pompput aan op de lager gesitueerde tuin van eisers. Bij elke regenbui stroomde er dus water direct vanaf de verharding af naar de tuin. In de nieuwe situatie is met trottoirbanden een ‘berging’ gecreëerd. De 2 rijen tegels die vanaf het trottoir onder afschot naar de pompput zijn gelegd, dienen om in combinatie met de trottoirbanden voldoende bergingshoogte te creëren en dragen slechts in zeer beperkte mate bij aan het afstromende oppervlak zoals BvB lijkt te suggereren.
Bij geringe neerslag blijft het hemelwater dus binnen de banden rondom de pompput staan en
infiltreert vervolgens via de voegen geleidelijk in de ondergrond. Indien de bestrating zou ontbreken, zal de infiltratie van het hemelwater sneller verlopen, maar voor de hoeveelheid maakt dit geen enkel geen verschil. Er stroomt uitsluitend water naar de tuin van eisers bij extreme neerslag, zo geeft BvB ook aan (blz. 10 onder de conclusie bij vraag 2). Zodra de berging volledig benut is zal het meerdere over de trottoirbanden stromen. In een dergelijke omstandigheid zal echter nog altijd een geringere hoeveelheid ‘afstromen’ dan in de oude situatie. De gestelde vernatting van de tuin rondom de pompput kunnen wij dan ook niet relateren aan de situering en de nieuwe inrichting van de pompput.’
5.49.
In zijn rapport van 15 januari 2021 wijst [persoon C] slechts op het hoogteverschil tussen het trottoir en de tuin en pompput en hij vermeldt:
‘Vanaf dit punt loopt de bestrating af richting de pompput en richting de goot van
het straatprofiel. Al het water wat hier terechtkomt rondom de pompput kan door
de opstanden en het aflopende terrein vanaf het trottoir nergens heen en hoopt
zich op.’
5.50.
Het hof constateert op basis van de waarnemingen van [persoon B] en [persoon C] dat de tuin van [appellant] lager ligt dan de weg. De bestrating rond de pompput ligt iets verhoogd in de tuin, omringd door opsluitbanden. In wezen wordt op het perceeltje waar de pompput ligt slechts de neerslag verzameld die op dat perceeltje terechtkomt. Wat op het naastgelegen trottoir en fietspad terecht komt, zal richting de waterkolken bij de weg afgevoerd worden, zoals [persoon C] in zijn rapport van 13 juli 2020 vermeldt (p. 10) en niet bij de pompput terechtkomen.
5.51.
Op de overgang tussen het trottoir en de pompput is er een dubbele rij tegels die op afschot ligt in de richting van de pompput, zoals ook blijkt uit overgelegde foto’s. Het valt niet in te zien dat dit in relevante mate bijdraagt aan het binnendringen van hemelwater in de tuin. Er is verder niets gesteld dat tot het oordeel leidt dat de gemeente jegens [appellant] verplicht is maatregelen te nemen om te voorkomen dat te allen tijde hemelwater vanaf het perceel van de pompput in de lager gelegen tuin terecht komt.
5.52.
Uit de bevindingen van [persoon B] en [persoon C] maakt het hof op dat het enige verschil dat de pompput maakt, is dat de bestrating rond de put ervoor zorgt dat water dat op die plek terechtkomt, minder snel op die plek in de bodem wegzakt. In normale situaties leidt dit niet ertoe dat dit water in de tuin komt, omdat het binnen de opsluitbanden blijft. Alleen in extreme situaties kan er zoveel water binnen de opsluitbanden komen, dat er water over de banden in de tuin stroomt.
5.53.
Het hof kan uit de stellingen van [appellant] of de rapporten van [persoon C] niet opmaken dat het water dat is te zien op de foto’s van de tuin van [appellant] , afkomstig is uit de ruimte binnen de opsluitbanden rond de pompput. Het blijkt verder niet hoe vaak sprake is van een extreme situatie waarbij water over de opsluitbanden stroomt. Verder blijkt niet of onvoldoende dat bij een dergelijke extreme situatie het water dat over de opsluitbanden stroomt, in relevante mate wateroverlast in de tuin veroorzaakt of verergert. Het ligt immers voor de hand dat er bij extreme regenval hoe dan ook water in de lager gelegen tuin ligt, dat tijd nodig heeft om weg te zakken. Ten slotte is niet voldoende gesteld om aan te nemen dat wateroverlast door water dat over de opsluitbanden stroomt, tot schade van betekenis leidt aan de tuin.
5.54.
Onder deze omstandigheden is te weinig aangevoerd voor het oordeel dat de gemeente vanwege een gebrekkige hemelwaterafvoer of enige zorgvuldigheidsnorm maatregelen moet nemen om te voorkomen dat water naar de pompput of over de opsluitbanden stroomt.
5.55.
De conclusie is dat de grieven 1, 10, 13 en 15 niet slagen, voor zover deze betrekking hebben op de pompput.
De tuin
5.56.
Het werk aan de pompput heeft deels plaatsgevonden in de tuin van [appellant] .
De gemeente heeft vooraf daarvoor toestemming aan [appellant] gevraagd en gekregen. [appellant] stelt dat daarbij is afgesproken dat de gemeente de tuin na afloop van het werk in oude staat zou herstellen en schade zou vergoeden. [appellant] stelt dat de gemeente deze afspraak niet of niet naar behoren is nagekomen.
5.57.
De grieven 3, 16, 17 en 18 hebben hierop betrekking. Bij grief 18 vermeldt [appellant] in welk opzicht de gemeente volgens hem de afspraken niet is nagekomen:
‘Wat betreft de (niet-)nakoming van de afspraken door de gemeente, wordt vermeld
dat zij:
• de afspraak om teelaarde daar weer terug te brengen, waar voorheen teelaarde
was, nimmer is nagekomen;
• geen vergoeding voor verloren gegane planten op basis van de aankoop jong/
nieuwe plantgoed aan [appellant] heeft betaald;
• geen schadevergoeding aan [appellant] heeft betaald voor de beschadigde goudiep
(boom), de beschadigde Japanse sierkers, de beschadigde conifeer/Juniperus, de
beschadigde rododendron, het beschadigde gazon en het beschadigde hekwerk;
• niet bereid is een vergoeding voor gevolgschade te betalen op het punt van de
kosten die gemoeid zijn met de werkzaamheden, die noodzakelijk zijn om de tuin
zoveel mogelijk in de oorspronkelijk staat terug te brengen.’
5.58.
De gemeente heeft in de onderdelen 41 tot en met 57 van de memorie van antwoord uitvoerig aan de hand van de foto’s van [appellant] en andere producties weersproken dat er schade is zoals [appellant] stelt. [appellant] heeft zich vervolgens hierover nader uitgelaten.
5.59.
Het hof stelt voorop dat de gemeente schade moet herstellen of vergoeden die bij of door het uitvoeren van het werk aan de pompput is toegebracht aan de tuin of daarmee verbonden zaken. Dat volgt uit de afspraken die partijen daarover hebben gemaakt, maar dat vloeit ook voort uit de zorgvuldigheid die de gemeente als overheidslichaam jegens [appellant] in acht moest nemen. In zoverre is juist wat [appellant] aanvoert in de grieven 16 en 17.
Ook de rechtbank is daarvan uitgegaan, zo volgt uit 4.13-4.15 van het bestreden vonnis, zij het dat het niet alleen gaat om de vraag of sprake is van een niet-behoorlijke nakoming, maar ook of nakoming geheel of gedeeltelijk is uitgebleven. Het hof leest in het verweer van de gemeente overigens niet dat zij in hoger beroep het bestaan van een verplichting tot herstel of vergoeding van schade ontkent, voor zover de schade is ontstaan door het uitvoeren van het werk aan de pompput.
5.60.
Waarover de discussie vooral gaat, is de vraag of er schade is zoals [appellant] stelt, en of deze schade een gevolg is van het werk aan de pompput. De rechtbank is van oordeel dat [appellant] niet voldoende nauwkeurig heeft aangegeven, kort gezegd, wat de schade is geweest.
5.61.
[appellant] heeft in hoger beroep foto’s overgelegd en aan de hand daarvan een beschrijving gegeven van de situatie vóór en na het werk aan de pompput.
5.62.
Volgens een overgelegde verklaring van 17 juli 2020 van Boomkwekerij & Plantencentrum [persoon D] BV (hierna: [persoon D]) hebben
‘de werkzaamheden rondom de tuin van (…) [appellant] (…) zeker de oorzaak (…) kunnen zijn van de ondervonden schade van de beplanting. Het gaat hier met name om de Goudiep, de Japanse sierkers, de Juniperus en de rhododendron. De schade aan wortels en de toestand van de grond na bewerking van zware machines kunnen zeker de oorzaak zijn tot het verval van de planten van fam. Schmahll.’
5.63.
Wat betreft het hekwerk valt op foto’s waar te nemen dat het gaas op enkele plekken rommelig zit of is beschadigd. Volgens [appellant] (akte van 9 februari 2021) betreffen de beschadigingen niet het hek rond de pompput, maar op een deel dat daarop aansluit, naast de beek. Concrete feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat en hoe deze beschadigingen door het uitvoeren van het werk aan de pompput zijn ontstaan, zijn niet naar voren gebracht.
Voor zover [appellant] erop wijst dat de toegangspoort tot zijn tuin niet naar behoren functioneert en het lakwerk beschadigd is, valt evenmin zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat en hoe dit is veroorzaakt door het uitvoeren van het werk, en dat daaraan geen andere oorzaak of oorzaken ten grondslag liggen. Het hof laat de beschadigingen aan het hekwerk daarom verder buiten beschouwing.
5.64.
Wat betreft het zand is op de foto’s te zien dat er zand rond het hekwerk van de pompput ligt. Uit de foto’s en de stellingen van [appellant] valt niet op te maken dat dit zand er, acht jaar na het uitvoeren van het werk, nog ligt, en dat dit nog moet worden opgeruimd. Evenmin is toegelicht dat het opruimen kosten van betekenis heeft meegebracht of zal meebrengen. Het hof laat daarom ook het zand verder buiten beschouwing.
5.65.
Wat betreft de beplanting gaat het kennelijk om de Goudiep, de Japanse sierkers, de Juniperus en de rododendron. Het is op grond van de foto’s en de beschrijving van [appellant] aannemelijk dat deze in de jaren na het uitvoeren van het werk al dan niet gedeeltelijk bruin zijn gaan verkleuren en dat de rododendron is verdwenen. Het is niet uit te sluiten dat het verkleuren duidt op het afsterven van de bomen en heesters en dat het werk aan de pompput daarvan de oorzaak is, of ten minste daaraan heeft bijgedragen, mede gelet op de verklaring van [persoon D]. Zeker is dit echter niet. Om hierover voldoende zekerheid te verkrijgen, is onderzoek door een deskundige nodig. Het hof heeft echter er kennis van genomen dat [appellant] de schade die hiermee samenhangt, begroot op in totaal € 3.200,00 (memorie van grieven, productie 7: offerte van 10 augustus 2020 van [[xx]] Boomverzorging).
Dit roept de vraag op of een onderzoek vanwege de kosten het belang van partijen dient.
Het hof geeft partijen in overweging om te bezien of een minnelijke regeling op dit onderdeel mogelijk is.
5.66.
Mede ten behoeve van het overleg over een minnelijke regeling merkt het hof op dat naar zijn voorlopig oordeel de proceskosten van het hoger beroep ten laste van [appellant] moeten worden gebracht, omdat hij grotendeels in het ongelijk is gesteld, wat ook de uitkomst zal zijn van het deelgeschil over de schade aan de boom en heesters. Een mogelijke minnelijke regeling kan dus ook inhouden dat de gemeente [appellant] als het ware compensatie biedt door af te zien van de geliquideerde vergoeding voor de proceskosten.
5.67.
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor akte door beide partijen.
Indien partijen niet tot overeenstemming komen, behoren zij in hun akten te vermelden welke deskundige moet worden benoemd, welke vragen aan de deskundige moeten worden voorgelegd en wat de kosten van deze deskundige naar verwachting zullen zijn. Het verdient aanbeveling dat partijen zoveel mogelijk in overleg met elkaar voorstellen hierover formuleren.
5.68.
Elke verdere beslissing houdt het hof aan.

6.De uitspraak

Het hof:
6.1.
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag
5 april 2022voor akte aan de zijde van beide partijen, zodat zij zich kunnen uitlaten over hetgeen hiervóór in 5.67 is overwogen;
6.2.
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, L.S. Frakes en J.K.B. van Daalen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 maart 2022.
griffier rolraadsheer