Het hof oordeelt als volgt.
Met grief 3 betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte en in ieder geval onvoldoende, dan wel onbegrijpelijk gemotiveerd, niet heeft beslist over het causaal verband van de schade. Dit betoog van [appellant] kan niet leiden tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep. Ook wanneer er met [appellant] van uit moet worden gegaan dat, indien Importauto’s op 26 juli 2016, of kort daarna, een EU-typegoedkeuring zou hebben afgegeven en de auto op Nederlands kenteken zou zijn gezet, [appellant] de auto voor € 75.000,- aan [persoon A] zou hebben verkocht en er met [appellant] van uit moet worden gegaan dat hij, nu dat niet het geval is, een schade van
€ 36.500,- heeft geleden, betekent dat nog niet dat die schade aan Importauto’s kan worden toegerekend en Importauto’s deze aan [appellant] dient te vergoeden.
Op grond van artikel 6:98 BW komt voor vergoeding “(…)
slechts in aanmerking schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.” De door [appellant] gestelde schade, noch een ander bedrag zoals [appellant] subsidiair in goede justitie door het hof te bepalen heeft gevorderd, kan naar het oordeel van het hof op grond van artikel 6:98 BW aan Importauto’s worden toegerekend als gevolg van haar tekortkoming, bestaande in het niet tijdig zorgen voor een EU-typegoedkeuring en, naar [appellant] betoogt, het niet tijdig op Nederlands kenteken doen zetten van de auto.
Op 30 december 2015 is tussen [appellant] en Importauto’s een overeenkomst tot stand gekomen volgens welke Importauto’s voor de auto van [appellant] een Nederlands kenteken inclusief EU-typegoedkeuring zou verzorgen. Importauto’s betoogt dat zij destijds niet wist dat [appellant] de auto aan een derde zou te verkopen, dat dit zou gebeuren voor een bedrag van
€ 75.000,- en dat daarvoor een fatale termijn afliep op 1 augustus 2016. [appellant] heeft niet (onderbouwd) gesteld dat hij Importauto’s bij het aangaan van de tussen hen gesloten overeenkomst op de hoogte heeft gesteld van de omstandigheid dat de auto van [appellant] een auto betrof die was verkocht en dat een verkoopprijs van
€ 75.000,- en een levering met Nederlands kenteken uiterlijk op 1 juni 2016,
was overeengekomen. Naar het oordeel van het hof dient er, gezien het voorgaande, van uit te worden gegaan dat het voor Importauto’s bij het aangaan van de overeenkomst met [appellant] niet voorzienbaar was dat [appellant] , bij het niet tijdig zorgen voor een EU-typegoedkeuring en het niet tijdig op Nederlands kenteken doen zetten van de auto, een schade (gederfde winst en geleden verlies) als gevorderd zou kunnen lijden. Importauto’s is gezien het voorgaande ook de mogelijkheid ontnomen bij het aangaan en uitvoeren van de overeenkomst haar risico van aansprakelijkheid, en de mogelijke omvang daarvan, te beoordelen. Bij brief van 15 juli 2016 (hiervoor onder 6.1.12), waarbij [appellant] aan Importauto’s een termijn tot 26 juli 2016 geeft om de Europese typegoedkeuring aan [appellant] toe te zenden, stelt [appellant] dat hij tot op dat moment een schade van minimaal € 17.500,- wegens waardedaling van de auto, heeft geleden en dat de definitieve schade nog vastgesteld moet worden. Daarmee is echter nog niet aan Importauto’s kenbaar gemaakt dat sprake was van een auto die voor € 75.000,- was verkocht en dat daarvoor, na verkregen uitstel van de zijde van koper, een termijn tot eind juli 2016 gold, naar [appellant] ter comparitie in eerste aanleg heeft verklaard. Daarom kan evenmin worden geoordeeld dat de door [appellant] gestelde schade vanaf 15 juli 2016 voor Importauto’s voorzienbaar was. Ook voor het in die brief gestelde schadebedrag van
€ 17.500,- geldt dat voor Importauto’s niet voorzienbaar was dat [appellant] , bij het niet tijdig zorgen voor een EU-typegoedkeuring en het niet tijdig op Nederlands kenteken doen zetten van de auto, dit bedrag aan schade zou lijden, wanneer [appellant] de auto niet tijdig zou kunnen leveren. Niet gesteld of gebleken is immers dat door [appellant] bij het aangaan van de overeenkomst kenbaar is gemaakt dat hij bij een vertraagde uitvoering van de overeenkomst een schade van een dergelijke omvang zou leiden en dat dit samenhing met een doorverkoop aan een derde waarvoor een fatale termijn gold dan wel dat hij dat kenbaar maakte op een zodanig moment daarna dat Importauto’s daarmee bij de uitvoering van de overeenkomst redelijkerwijs rekening heeft kunnen houden door maatregelen te nemen ter voorkoming daarvan. De melding in de brief dat [appellant] de papieren nodig heeft om ernstige hoge kosten te voorkomen en dat [appellant] Importauto’s ver in de historie heeft gemeld dat de auto elke dag in waarde daalt en dat Importauto’s daarvoor aansprakelijk is gesteld, maakt dat niet anders, omdat ook daaruit niet blijkt dat de gestelde schade samenhangt met de doorverkoop aan een derde met een fatale leveringstermijn. Al het voorgaande betekent naar het oordeel van het hof dat het voor Importauto’s op het moment van haar tekortkoming op 26 juli 2016 niet voorzienbaar was dat [appellant] een schade zou lijden als gevorderd.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [appellant] een waardebepaling, naar [appellant] betoogt van de auto, van Expertise & Adviesbureau [[ XX ]] heeft overgelegd waaruit blijkt dat de auto, naar het hof begrijpt, op 18 juli 2016, een waarde heeft van tussen de € 47.000,- en
€ 50.000,- en op 12 augustus 2016 een waarde van tussen de € 42.000,- en € 45.000,-. Ook gelet daarop valt zonder nadere toelichting, die [appellant] niet heeft gegeven, niet in te zien dat een schade van € 36.500,- (zie hiervoor onder 6.7), welke is gebaseerd op een verkoopprijs van € 75.000,-, dan wel een schade van € 17.500,- voor Importauto’s voorzienbaar was. Welk ander bedrag voor Importauto’s voorzienbaar zou zijn geweest is door [appellant] niet onderbouwd. Daarom heeft het hof onvoldoende handvatten om in goede justitie een bedrag te bepalen.
Bij de mondelinge behandeling heeft [appellant] , ter bewijs dat hij aan Importauto’s heeft gemeld dat de auto was verkocht, aangeboden een geluidsfragment van 27 juli 2016 over te leggen. Dat de auto voor een bedrag van € 75.000,- was verkocht is, zo heeft [appellant] ter mondelinge behandeling gesteld, door hem aan Importauto’s gemeld op 28 juli 2016. [persoon B] van Importauto’s was toen bij het bedrijf waar de auto was neergezet aanwezig.
Het hof passeert voornoemd bewijsaanbod als niet ter zake dienend, omdat [appellant] niet duidelijk heeft gemaakt dat een dergelijke late mededeling op 27 juli 2016 - dat de auto was verkocht - er toe zou kunnen leiden dat de schade aan Importauto’s kan worden toegerekend. Dat schade mogelijk vanaf dat moment voorzienbaar was maakt, zonder nadere toelichting, die [appellant] niet heeft gegeven, niet dat de gevorderde schade op het moment van de tekortkoming, 26 juli 2016, voor Importauto’s voorzienbaar was en evenmin dat Importauto’s maatregelen kon nemen ter voorkoming daarvan. Een bewijs dat voornoemde mededeling op 27 juli 2016 is gedaan kan niet leiden tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep. Bewijslevering dat op 28 juli 2016 mededeling aan Importauto’s is gedaan van het bedrag waarvoor de auto was verkocht, te weten € 75.000,-, is om dezelfde reden evenmin ter zake dienend, zodat het hof ook dat bewijsaanbod passeert.