ECLI:NL:GHSHE:2022:730

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
200.260.826_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een affectieve relatie en bewijsvoering van financiële afspraken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de afwikkeling van een affectieve relatie tussen de appellant en de geïntimeerde. De appellant, vertegenwoordigd door mr. U. Santi, heeft in hoger beroep een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. P.R. Klaver, met betrekking tot de huur van een chalet dat zij samen hebben bewoond. De appellant stelt dat er een afspraak was gemaakt dat beide partijen de huurkosten zouden delen, maar heeft niet voldoende bewijs geleverd om deze stelling te onderbouwen. Het hof heeft in eerdere tussenarresten, met name op 9 februari 2021, de appellant belast met de bewijslast van zijn stelling dat de geïntimeerde hem de helft van de huur zou betalen. Tijdens de procedure zijn getuigen gehoord, waaronder de appellant zelf en de parkmanager van Europarcs, die beiden verklaringen hebben afgelegd over de gemaakte afspraken. De geïntimeerde heeft echter de juistheid van deze verklaringen betwist en gesteld dat er geen financiële afspraken zijn gemaakt. Het hof concludeert dat de appellant er niet in is geslaagd om het gevraagde bewijs te leveren. De verklaringen zijn te algemeen en er ontbreekt concrete informatie over de gemaakte afspraken. Het hof bekrachtigt daarom het eindvonnis van de kantonrechter van 3 april 2019, waarbij de vordering van de appellant is afgewezen. De appellant wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.260.826/01
arrest van 8 maart 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
verder: [appellant] ,
advocaat: mr. U. Santi te Waalwijk,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
verder: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. P.R. Klaver te Bergen op Zoom,
als vervolg op de tussenarresten van dit hof van 30 juli 2019 en 9 februari 2021in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, onder zaaknummer/rolnummer 7183385 / CV EXPL 18-3254 tussen partijen gewezen vonnis van 3 april 2019.

8.Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 9 februari 2021;
- het proces-verbaal van de enquête van 3 mei 2021;
- het proces-verbaal van de contra-enquête van 13 oktober 2021;
- de memorie na enquête van [appellant] van 9 november 2021;
- de antwoordmemorie na enquête van [geïntimeerde] van 14 december 2021.
Partijen hebben arrest gevraagd.

9.De verdere beoordeling

De huur van het chalet
9.1
In het tussenarrest van 9 februari 2021 heeft het hof over de vordering van [appellant] in verband met de huur van het chalet onder meer het volgende overwogen:
6.9
Over het tot stand komen van een afspraak dat partijen ieder de helft van de huur zouden betalen is [appellant] ook in hoger beroep niet erg duidelijk. Verder dan de stelling dat zij dit bij de aanvang van de samenwoning hebben afgesproken, komt hij daarbij niet. Waar en wanneer de gestelde afspraak is gemaakt en met welke voorwaarden, bijvoorbeeld over de wijze en het moment waarop [geïntimeerde] betalingen zou doen, wordt door [appellant] niet concreet aangevoerd. Ook licht [appellant] niet toe waarom tijdens de samenwoning die betalingen zijn uitgebleven.
6.1
[appellant] onderbouwt zijn stelling dat tussen partijen de afspraak is gemaakt om de huur van het chalet te delen met twee schriftelijke verklaringen van de toenmalige parkmanager van het vakantiepark. In eerste aanleg heeft [appellant] een verklaring van 22 november 2018 overgelegd, ondertekend door [persoon A] . Deze verklaring betreft voornamelijk de afspraken tussen [appellant] en Europarcs (later Roompot). In hoger beroep heeft [appellant] een verklaring van 8 april 2019 overgelegd, ondertekend door [persoon B] . In die verklaring is onder meer het volgende opgenomen:
“Medio juli 2016., was ik in dienst van Europarcs resort de Biesbosch als parkmanager, in die hoedanigheid heb ik [appellant] en [geïntimeerde] ontvangen en een rondleiding geven over het recreatiepark, om hun verschillende woningen te tonen welke zij voor een periode wilden huren. Deze woning zou door deze mensen samen gehuurd worden werd mij verteld. [geïntimeerde] opperde tijdens deze rondleiding dat deze woning wel betaalbaar moest zijn omdat zij voor 50% van de kosten moest zorgen en haar salaris nog niet enorm groot was.(…)”
[geïntimeerde] heeft de juistheid van deze verklaringen betwist.
Het hof heeft in het tussenarrest van 9 februari 2021 verder overwogen dat op grond van artikel 150 Rv op [appellant] de bewijslast rust van zijn in hoger beroep voldoende onderbouwd geachte stelling. Het hof heeft [appellant] toegelaten te bewijzen dat tussen partijen is afgesproken dat [geïntimeerde] hem de helft van de maandelijkse huur van het chalet waarin zij samen hebben gewoond zou betalen en dat hij over de periode van samenwoning in totaal een bedrag van € 15.200,- heeft voldaan.
9.2
In verband hiermee heeft [appellant] naast zichzelf [persoon B] , destijds parkmanager bij Europarcs, als getuige doen horen. In contra-enquête is [geïntimeerde] als getuige gehoord. Schriftelijk bewijs is verder niet bijgebracht.
[appellant]heeft als getuige in antwoord op de hem gestelde vragen onder meer verklaard:
“Welke afspraken heeft u gemaakt met [geïntimeerde] over het huisje?
Zij zou de helft van de huurkosten voor haar rekening nemen.
Hoe is dat gegaan?
Op enig moment wilde wij gaan samenwonen. Zij wilde graag thuis weg, om privé redenen. Toen zijn we naar een pand gaan kijken in [plaats] . Alvorens wij zijn gaan kijken hebben we de afspraak gemaakt. Tijdens het bezoek aan de woning heeft zij dit bevestigd aan de manager. Dit was tijdens de bezichtiging. De manager was [persoon B] . [geïntimeerde] heeft gezegd dat de huur moest laag zijn want zij moest de helft betalen.
[geïntimeerde] heeft gezegd dat de huur moest laag zijn want zij moet de helft betalen?
Ja, of [persoon B] daar rekening mee wilde houden in ieder geval.
Was er nog een moment dat de afspraak aan de orde kwam, of enkel dit ene gesprek?
Voorafgaand aan het bezoek, maar dat met haar persoonlijk. Achteraf niet met [persoon B] , onderling wel uiteraard.
Wat bedoeld u met onderling?
Met regelmaat kwam dat gesprek telkens weer terug. Op enig moment heeft ze 500 euro cash betaald aan mij, en dat was het dan. Dat gesprek kwam regelmatig terug.
Hoe ging dat gesprek voorafgaand aan het bezoek?
Zij wilde graag thuis weg door privéredenen. Ik zat nog in een relatie. Gelet op de hypotheekkosten heb ik gezegd dat ik alles goed vind, maar dat zij wel de helft van de kosten moeten meebetalen. Op dat moment was nog niet bekend wat de huur zou zijn.
U zegt, daarmee was zij akkoord?
Ja.
Wat heeft zij gezegd dat u dacht dat zij akkoord was?
Zij heeft gezegd dat zij dit ging doen. Dat was voor haar geen probleem zei ze.
(…)
Hoeveel heeft u in totaal betaald aan huur gedurende de samenwoning?
Ik heb die niet een twee drie paraat maar ik meen 15.000 euro. Dat zou het ongeveer zijn geweest.”
Getuige
[persoon B]heeft in antwoord op de hem gestelde vragen onder meer verklaard:
“Wij hebben een verklaring ontvangen van u, gedateerd 8 april 2019 en daarin lees ik u een stukje voor onder 6.10 van het tussenarrest[hiervoor onder 9.1 aangehaald].
Klopt dat wat u heeft opgeschreven?
Ja, ze zouden beide de helft betalen.
Weet u nog wat voor woorden [geïntimeerde] heeft gezegd, waardoor u dit dacht?
Ze zat in de zorg en dat was niet zo een gigantisch salaris, dus het moest wel betaalbaar blijven.
(…)
U heeft verklaard dat zij de woning samen gingen huren. Hoezo zijn de facturen alleen aan [appellant] gericht?
Zij woonden samen en ze waren net bij elkaar. Mij werd verteld dat ze allebei de helft gingen betalen. Je schrijft mensen in bij een park en je hebt altijd één hoofd die je aanschrijft. Het wordt naar één persoon gestuurd en we gaan ervan uit dat ze dat onderling oplossen.”
[geïntimeerde]heeft als getuige onder meer verklaard:
“Het staat mij inderdaad bij dat ik ongeveer zes jaar geleden ben gaan kijken in het bungalowpark. [persoon B] was daarbij aanwezig, en [appellant] ook. We gingen kijken voor een bungalow. Hoe dat precies is gegaan die dag, dat weet ik niet meer, het was zes jaar geleden. Het ging erom dat wij daar terecht konden. Dat was een idee van [appellant] , omdat hij bevriend was met de beheerder van het park. Het was niet mijn idee. Ik heb tijdens dat bezoek benadrukt dat het niet prijzig mocht zijn. Ik was net klaar met de studie. Ik had geen geld. Ik was net begonnen met mijn baan bij het ziekenhuis. Dit hebben wij besproken. Daarbij kwam dat [appellant] een ander huis had en een relatie die daar in zat, waarvoor hij kosten en een hypotheek had. Ook voor hem was het daarom niet haalbaar om een hoge maandprijs te betalen, zo heeft hij tijdens dat gesprek verteld. Hij heeft toen aangegeven over de bungalow dat tv opnames waren gemaakt in het bungalowpark en dat wij wellicht de bungalow mochten gebruiken als vriendendienst voor die tv opnames. Ik ben daar volledig op gevaren, namelijk dat wij daar zouden zitten in ruil voor die zendtijd. Ik heb nooit toegezegd dat ik financieel wilde meebetalen aan de bungalow. Ik heb nooit zo’n afspraak gemaakt.
Straks heb ik verklaard dat het niet prijzig mocht zijn. Dat kwam tijdens het gesprek in het bungalowpark aan de orde omdat ik het financieel niet kon dragen. [appellant] had ook nog een dochter waarvoor hij verantwoordelijk was, een klein kind in die tijd, misschien ongeveer drie jaar oud toen. [appellant] heeft in de hele periode dat wij daar leefden nooit tegen mij gezegd waar is jouw helft voor de huur, of wanneer ga je betalen, of dat soort vragen. Dit hele proces is pas opgestart toen we met vrij heftige ruzie uit elkaar gingen. Daarvoor was het hele punt van meebetalen aan de huur nooit aan de orde.”
9.3
[appellant] heeft in zijn memorie na enquête het standpunt ingenomen dat hij erin geslaagd is het gevraagde bewijs te leveren. [geïntimeerde] heeft in haar antwoordmemorie na enquête betoogd dat dit niet het geval is.
9.4
Het hof zal de vraag of [appellant] al dan niet het gevraagde bewijs heeft geleverd beantwoorden met inachtneming van de achtergrond van de bewijsopdracht zoals in rechtsoverweging 9.1 weergegeven, en met inachtneming van het volgende. [appellant] is belast met het leveren van bewijs zodat hij is aan te merken als partijgetuige voor wie geldt dat de door hem als getuige afgelegde verklaring op grond van artikel 164 lid 2 Rv alleen bewijs in zijn voordeel kan opleveren, indien aanvullend bewijs voorhanden is dat zodanig sterk is en zulke essentiële punten betreft dat het zijn verklaring voldoende geloofwaardig maakt.
9.5
Naar het oordeel van het hof is [appellant] er niet in geslaagd te bewijzen tussen partijen is afgesproken dat [geïntimeerde] hem de helft van de maandelijkse huur van het chalet waarin zij samen hebben gewoond zou betalen en dat hij over de periode van samenwoning in totaal een bedrag van € 15.200,- heeft voldaan. De verklaring van [appellant] als partijgetuige houdt in globale termen wel in dat partijen voorafgaand aan de bezichtiging van het chalet een dergelijke afspraak hebben gemaakt, maar iedere concretisering over de feitelijke gang van zaken bij het maken van de gestelde afspraak zelf (waar, wanneer) en over de daarbij door partijen overeengekomen wijze van uitvoering ervan, ontbreekt. Dat de gestelde afspraak op enig moment daadwerkelijk tussen partijen is gemaakt wordt door [geïntimeerde] stellig en gemotiveerd ontkend. De verklaring van getuige [persoon B] betreft zijn contact met partijen bij de bezichtiging en niet enig daaraan voorafgaand moment waarop volgens [appellant] de afspraak gemaakt zou zijn. Bij die bezichtiging is erover gesproken dat de huur betaalbaar moest zijn en dat [geïntimeerde] niet over (veel) geld beschikte. Volgens partijgetuige [appellant] en getuige [persoon B] is toen in dat verband gezegd dat [geïntimeerde] de helft van de huur zou moeten betalen, maar volgens getuige [geïntimeerde] is over de hoogte van de huur gesproken omdat zij financieel niet kon bijdragen. Ook wanneer ervan uitgegaan kan worden dat bij die gelegenheid aan de orde is geweest dat [geïntimeerde] de helft van de huur zou betalen, betekent dat niet dat dit eerder ook zo tussen partijen was afgesproken en dat [geïntimeerde] zich tegenover [appellant] had verplicht de helft van de maandelijkse huur van het chalet te betalen of dat zij zich op dat moment daartoe verplichtte. Alles bij elkaar kan niet worden gezegd dat met de afgelegde getuigenverklaringen, bezien in samenhang met de producties die in de loop van de procedure zijn overgelegd, de gestelde afspraak is bewezen. Dit betekent dat aan de vordering van [appellant] , zoals deze in dit hoger beroep aan de orde is, de grond is ontvallen.
Conclusie
9.6
Een en ander leidt tot de slotsom dat het eindvonnis van 3 april 2019, voor zover in hoger beroep aan de orde, bekrachtigd dient te worden en dat de daartegen gerichte grieven worden verworpen. De grieven behoeven geen afzonderlijke bespreking. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het eindvonnis van 3 april 2019;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 324,- aan griffierecht en op € 2.361,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.S. Frakes, T.J. Dorhout Mees en B.A. Meulenbroek en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 maart 2022.
griffier rolraadsheer