ECLI:NL:GHSHE:2022:721

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
20-001395-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake verduistering door een werknemer

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1985, was in eerste aanleg veroordeeld voor verduistering van twee voertuigen die hij uit hoofde van zijn dienstbetrekking onder zich had. De politierechter had hem een gevangenisstraf van 6 weken opgelegd, waarvan 3 weken voorwaardelijk, en een taakstraf van 90 uur. De verdachte had tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. De advocaat-generaal heeft gevorderd het vonnis te bevestigen, terwijl de raadsman van de verdachte pleitte voor een lichtere straf. Het hof heeft echter geconcludeerd dat het bestreden vonnis vernietigd moest worden, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam dan de politierechter.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 4 december 2018 tot en met 12 mei 2019 opzettelijk twee voertuigen heeft verduisterd, die toebehoorden aan de benadeelde partij. De verdachte heeft erkend aansprakelijk te zijn voor de schade, die door het hof is vastgesteld op € 28.600,00, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk, en een taakstraf van 90 uur. Daarnaast is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij gijzeling kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001395-21
Uitspraak : 21 februari 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 19 mei 2021 in de strafzaak met parketnummer 02-029412-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft’, de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 90 uur subsidiair 45 dagen hechtenis. Aan het voorwaardelijk strafdeel heeft de politierechter naast de algemene voorwaarden – waaronder begrepen dat de verdachte zich niet schuldig mag maken aan een strafbaar feit – bijzondere voorwaarden verbonden, te weten, reclasseringstoezicht, een meldplicht en het meewerken aan een ambulante behandeling door Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, waarbij het afnemen van diagnostiek en/of een persoonlijkheidsonderzoek onderdeel kan zijn van de behandeling.
Voorts heeft de politierechter de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] integraal toegewezen tot het bedrag van € 28.600,00 , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. Ten behoeve van het slachtoffer is tevens de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij is primair geconcludeerd dat de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair is geconcludeerd tot matiging van het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 4 december 2018 tot en met 12 mei 2019 te Waalwijk, althans in Nederland, opzettelijk een voertuig (met kenteken [kentekennummer 1] ) en/of een voertuig (met kenteken [kentekennummer 2] ), in elk geval enig(e) goed(eren), die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als medewerker van voornoemde [benadeelde] , in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 4 december 2018 tot en met 12 mei 2019 te Waalwijk, opzettelijk een voertuig (met kenteken [kentekennummer 1] ) en een voertuig (met kenteken [kentekennummer 2] ), toebehorende aan [benadeelde] , welke goederen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als medewerker van [benadeelde] onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, district Hart van Brabant, basisteam Langstraat, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , registratienummer PL2000-2020004419, gesloten d.d. 24 november 2020, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, doorgenummerde dossierpagina’s 1-133.
Het hof zal, nu de verdachte heeft bekend dat hij het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld en zijn raadsman dienaangaande geen vrijspraak heeft bepleit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met de volgende opgave van de bewijsmiddelen:
de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van de politierechter d.d. 19 mei 2021;
het proces-verbaal van aangifte d.d. 1 november 2019 met bijlage goederen, dossierpagina’s 22-25;
het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 14 november 2019, dossierpagina’s 30-33;
het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 21 november 2019, dossierpagina’s 39-40;
het proces verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 2 november 2019, dossierpagina’s 45-46;
het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 15 november 2019, dossierpagina’s 103-104;
het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 19 mei 2021, opgenomen als aanvullend proces-verbaal met nummer PL2000-2019261768-16.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straffen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit voor oplegging van een zo gering mogelijke onvoorwaardelijke straf met daarnaast een taakstraf voor de duur van 90 uren, of hoogstens voor de duur van 120 uren. Voorts heeft de raadsman te kennen gegeven dat de verdachte bereid is om bij de oplegging van een deels voorwaardelijke straf mee te werken aan reclasseringstoezicht.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van twee auto’s welke hij uit hoofde van zijn dienstbetrekking bij [benadeelde] onder zich had. Door aldus te handelen heeft de verdachte het eigendomsrecht van het slachtoffer geschonden en op ernstige wijze misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 14 december 2021, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Daaronder bevinden zich onder meer diverse veroordelingen ter zake van vermogensdelicten. De verdachte is bij vonnis van 31 mei 2017 door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland ter zake van diefstal veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis. Deze taakstraf is verricht in de periode van 22 juni 2017 tot 26 juni 2018. Gelet daarop is het taakstrafverbod van toepassing.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij vroeger een tijd dakloos is geweest maar nu zelfstandig woont, een relatie heeft, zijn schulden heeft afgelost, niet meer onder bewindvoering staat, een vast inkomen heeft, werkzaam is als zelfstandige en bezig is met zijn eigen onderneming maar vanaf maart 2022 weer in dienst zal treden als koerier voor [bedrijf]
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof, evenals de politierechter en zoals gevorderd door de advocaat-generaal, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 90 uur subsidiair 45 dagen hechtenis, passend en geboden. Met oplegging van deze gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Aan het voorwaardelijk strafdeel zal het hof, naast de algemene voorwaarden – waaronder de voorwaarde dat de verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit – als bijzondere voorwaarden het gedragen naar de aanwijzingen van de Verslavingsreclassering Novadic-Kentron te Tilburg , een meldplicht bij Novadic-Kentron te Tilburg en een ambulante behandeling door Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, waarbij het afnemen van diagnostiek en/of een persoonlijkheidsonderzoek onderdeel kan zijn van de behandeling, verbinden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 28.600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering bestaat uit materiële schade, zijnde een bedrag van € 16.700,00 voor een verduisterde auto met kenteken [kentekennummer 2] en een bedrag van € 11.900,00 voor een verduisterde auto met kenteken [kentekennummer 1] .
De politierechter heeft de vordering bij het vonnis waarvan beroep integraal toegewezen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman van de verdachte heeft primair geconcludeerd dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de civielrechtelijke beoordeling van de vordering tot schadevergoeding niet eenvoudig is en dit een onevenredige (tijds)belasting voor de onderhavige strafprocedure met zich brengt. Subsidiair heeft de raadsman geconcludeerd tot matiging van het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding tot een bedrag van € 18.500,00, nu van [benadeelde] verwacht mocht worden dat zij schadebeperkend zou handelen, maar dat niet heeft gedaan, althans daar is niet van gebleken. Voorts doet de raadsman een beroep op de zeer beperkte draagkracht van de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 28.600,00. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte de twee auto’s waarvan door de benadeelde partij de waarde als schadevergoeding wordt gevorderd, heeft verduisterd. De verdachte heeft in dit verband in 2020 bij het bedrijf van [benadeelde] een schuldbekentenis getekend voor het bedrag van € 28.600,00, welk bedrag hij in termijnen zou terugbetalen. De verdachte heeft niet voldaan aan die betalingen. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter van 19 mei 2021 dat de verdachte het gevorderde bedrag van € 28.600,00 niet heeft betwist. De verdachte heeft op die terechtzitting verklaard dat de auto’s ongeveer het thans gevorderde bedrag waard zijn. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte eveneens erkend aansprakelijk te zijn voor de schade.
Het hof is bij voormelde stand van zaken van oordeel dat de vordering voor toewijzing gereed ligt. Hetgeen de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, leidt het hof niet tot een ander oordeel.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij integraal zal worden toegewezen tot een bedrag van € 28.600,00. Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2019, zijnde de laatste datum van de bewezenverklaarde pleegperiode, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 28.600,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van 178 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de Verslavingsreclassering Novadic-Kentron op het adres [adres] te Tilburg , waarbij de veroordeelde zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt en waarbij veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich, mocht de reclassering dit nodig achten, ambulant laat behandelen door Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij de behandeling de gehele proeftijd duurt of zoveel korter als de reclassering nodig vindt en waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling en bepaalt dat het afnemen van diagnostiek en/of een persoonlijkheidsonderzoek onderdeel kan zijn van de behandeling;
geeft opdracht aan de reclassering voornoemd tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 28.600,00 (zegge: achtentwintigduizend zeshonderd euro)als vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 28.600,00 (zegge: achtentwintigduizend zeshonderd euro)aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 178 (honderdachtenzeventig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. B.F.M. Klappe en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen en mr. M. Peperkamp, griffiers,
en op 21 februari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Klappe, mr. Van Abeelen en mr. Peperkamp voornoemd zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.